• No results found

4   Levenslang getoetst 58

4.5   Artikel 5 EVRM getoetst 78

4.5.1   Eerste lid 78

Uit de zaken Wynne vs. Verenigd Koninkrijk en Stafford vs. Verenigd Koninkrijk bleek dat de mogelijkheid tot toetsing van de voortzetting van de detentie die artikel 5 lid 4 EVRM eist, niet hoeft te bestaan indien de straf louter vanuit het oogpunt van vergelding is opgelegd.314 Hieruit kan geconcludeerd worden dat het causale verband tussen de voortzetting van de detentie en de oorspronkelijke rechterlijke beslissing dat het eerste lid, onder a, van artikel 5 EVRM eist, altijd aanwezig is indien de straf een volledig punitief karakter heeft en dat wanneer de strafmotivering tevens blijk geeft van een beveiligend element het vereiste causale verband na verloop van tijd

314 Zie EHRM 18 juli 1994, nr. 15484/89, r.o. 35-36 (Wynne/Verenigd Koninkrijk) en EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99, r.o. 79 (Stafford/Verenigd Koninkrijk). Zowel de mandatory life sentence als de discretionary life sentence bestaan momenteel uit een periode van vóór de tariff en ná de tariff. Vandaag de dag hoeft een mandatory life sentence dan ook geen levenslange gevangenisstraf meer te betekenen. Zie §3.4, p. 43-44 over de regeling van de levenslange gevangenisstraf in het Verenigd Koninkrijk.

79

mogelijk niet meer aanwezig is. De omstandigheden die aanleiding geven tot het opleggen van het beveiligende gedeelte van de straf zijn immers aan verandering onderhevig315 en derhalve kunnen deze omstandigheden na verloop van tijd niet meer aanwezig zijn. Aangezien de mate van delictgevaarlijkheid die van de gestrafte uit kan gaan onderhevig is aan verandering, dient dan ook regelmatig gecontroleerd te worden of het gevaar nog in voldoende mate aanwezig is.316 Het punitieve gedeelte van de straf zal echter eerst volledig ten uitvoer moeten zijn gelegd, wil het EHRM het ontbreken van dit causale verband vast kunnen stellen, aangezien het causale verband zoals gezegd altijd aanwezig is indien dit gedeelte van de straf nog niet is uitgeboet. In dit verband merkt Van Hattum op dat het punitieve gedeelte van de straf in beginsel kan worden bemeten en dat dit derhalve eindig is. De duur van het punitieve gedeelte wordt bemeten aan de mate van schuld die aan de verdachte verweten wordt.317 De meeste strafmotiveringen in zaken waarin levenslang is opgelegd kennen een vergeldend en een beveiligend element.318 Derhalve kan het vereiste causale verband bij het merendeel van de levenslange gevangenisstraffen die in Nederland ten uitvoer worden gelegd op enig moment komen te vervallen.

Het is moeilijk te zeggen of het EHRM schending van artikel 5 lid 1 EVRM zal aannemen. Dit zal afhangen van de concrete omstandigheden en bijzonderheden van het individuele geval. In Nederland stelt de rechter in het vonnis niet uitdrukkelijk de duur van het vergeldende gedeelte van de straf vast.319 Het is dan ook niet vast te stellen wanneer dit gedeelte van de straf volbracht is en wanneer de tenuitvoerlegging van de straf voortgezet wordt ter beveiliging van de

maatschappij. Dit maakt ook dat niet vast te stellen is vanaf welk moment het causale verband aan verandering onderhevig wordt. De strafmotivering zelf zal in ieder geval voldoende tot uitdrukking moeten brengen dat de straf mede wordt opgelegd ter beveiliging van de maatschappij, wil schending van lid 1 van artikel 5 EVRM aangenomen kunnen worden.

315 EHRM 2 maart 1987, nr. 9787/82, r.o. 46 (Weeks/Verenigd Koninkrijk), EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99, r.o. 65 (Stafford/Verenigd Koninkrijk) en EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02, r.o. 75 (Léger/Frankrijk).

316 Noorduyn 2007, p. 223. 317 Van Hattum 2005, p. 243. 318 Ibidem.

319 Dit gebeurt bijvoorbeeld wel in het Verenigd Koninkrijk door het vaststellen van de tariff (het punitieve gedeelte van de straf dat volledig ten uitvoer wordt gelegd) en de periode na de tariff (het beveiligende gedeelte van de straf) dat in beginsel ook volledig ten uitvoer wordt gelegd. Of de straf ná de tariff volledig ten uitvoer wordt gelegd is echter afhankelijk van omstandigheden die aan verandering onderhevig zijn en derhalve kan het zijn dat op enig moment het vereiste causale verband niet meer aanwezig is, wat kan leiden tot invrijheidstelling van de gestrafte. Zie §3.4, p. 43-44 over de regeling van de levenslange gevangenisstraf in het Verenigd Koninkrijk.

80

Daarnaast zal er minstens een geruime tijd in detentie moeten zijn doorgebracht om te kunnen concluderen dat het vergeldende gedeelte van de straf is uitgeboet. Levenslang wordt immers slechts in uitzonderlijke gevallen en voor de meest ernstige delicten opgelegd en derhalve zal het vergeldende deel van de straf niet binnen afzienbare tijd uitgeboet kunnen worden. Ook de persoon van de levenslanggestrafte speelt vermoedelijk een rol bij de beoordeling of schending van het eerste lid van artikel 5 EVRM zal worden aangenomen. Indien de levenslanggestrafte niet voor verbetering vatbaar lijkt te zijn en er na vele jaren nog steeds gevaar voor recidive dreigt zal het EHRM minder snel geneigd zijn om schending van het eerste lid van artikel 5 EVRM aan te nemen, dan wanneer hij na geruime tijd in detentie te hebben doorgebracht dusdanig is verouderd dat hij, gezien zijn mogelijk sterk verslechterde fysieke en mentale conditie, in alle redelijkheid niet meer delictgevaarlijk kan worden geacht. Bovendien is in dat geval de kans dat de behoefte aan vergelding “bevredigd” is groter, aangezien de

levenslanggestrafte dan een aanzienlijke tijd in detentie zal hebben doorgebracht. Indien dat punt bereikt is, bestaat de mogelijkheid dat de roep om vergelding door de nabestaanden van het slachtoffer en vanuit de maatschappij dusdanig is afgezwakt dat het belang dat de

levenslanggestrafte bij zijn invrijheidstelling heeft meer gewicht in de schaal legt dan de noodzaak tot het vergelden van het door hem begane misdrijf. Dat de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf na verloop van (geruime) tijd mogelijk arbitrair wordt geacht door het EHRM320, zou voorkomen kunnen worden door de verdere tenuitvoerlegging van de straf te onderwerpen aan een herzieningsmechanisme, gevolgd door periodieke

herbeoordelingen, zoals bedoeld door de Grote Kamer in de zaak Vinter e.a. vs. Verenigd

Koninkrijk.321

Een dergelijk herzieningsmechanisme waarborgt immers dat het vereiste causale verband regelmatig aan toetsing is onderworpen en dat invrijheidstelling van de

levenslanggestrafte zal worden bevolen indien blijkt dat dit causale verband niet meer aanwezig is.