• No results found

De oprichtingsakte in functie van de verschillende belangenverhoudingen in de NV: een empirisch onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De oprichtingsakte in functie van de verschillende belangenverhoudingen in de NV: een empirisch onderzoek"

Copied!
138
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE

OPRICHTINGSAKTE

IN

FUNCTIE

VAN

DE

VERSCHILLENDE BELANGENVERHOUDINGEN IN DE

NV: EEN EMPIRISCH ONDERZOEK

Aantal woorden: 39.915

Quinten Saey

Studentennummer: 014 07 636

Promotor: Prof. dr. Christoph Van der Elst

Commissaris: Bram Joye

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten

(2)

V

ERTROUWELIJKHEIDSCLAUSULE

Ik verklaar dat de inhoud van deze masterproef mag worden geraadpleegd en/of gereproduceerd voor persoonlijk gebruik. Het gebruik van deze masterproef valt onder de bepalingen van het auteursrecht en bronvermelding is steeds noodzakelijk

(3)

Deze masterproef vormt de kroon op mijn rechtenopleiding aan de Universiteit Gent. In dit woord wens ik enkele personen te bedanken wiens steun onmisbaar was, zowel doorheen mijn opleiding als bij de totstandkoming van deze proef.

Eerst en vooral gaat mijn oprechte dank uit naar mijn promotor, professor dr. Christoph Van der Elst, voor het aanreiken van dit onderwerp. Het atypische onderzoek liet me toe om het vennootschapsrecht vanuit verschillende perspectieven te bekijken en diverse vaardigheden te scherpen die mij in de toekomst ongetwijfeld ten goede zullen komen. Daarnaast wil ik hem bedanken voor zijn continue beschikbare raad dat ervoor heeft gezorgd dat ik toch steeds weer de juiste paden bewandelde.

In tweede instantie wens ik mijn vriendin en Maria De Bie te bedanken zonder wiens ICT-advies en geduld mijn onderzoek wellicht een paar snelheden inefficiënter was verlopen.

Voorts bedank ik ook mijn vrienden die doorheen de jaren een forum boden voor juridisch debat en in belangrijkere mate, afleiding van juridisch debat.

Ten slotte gaat mijn dank uit naar mijn ouders en grootouders die mij de kans gaven om deze studie aan te vatten, steunden en ervoor zorgden dat ik met veel deugd kan terugkijken op de afgelopen jaren.

(4)

I

NLEIDING

De voorliggende masterproef vormt de veruiterlijking van een voorafgaand empirisch onderzoek naar de vennootschapsregelingen tussen de oprichters van 820 Belgische niet-genoteerde naamloze vennootschappen. De data werd telkens vergaard uit het gepubliceerde uittreksel vermits dit voor een derde de bron bij uitstek is om (kosteloos) peilhoogte te nemen van een vennootschap.1

Het opzet van deze masterproef betreft in eerste instantie de beschrijving en duiding van courante praktijkregelingen in de kleine en middelgrote onderneming (“KMO”) zoals de oprichters ze stipuleren in de oprichtingsakte. In tweede instantie beoogt deze masterproef te kaderen hoe aspirant-oprichters omgaan met de vennootschapsrechtelijke realiteit waarin ze zich bevinden. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar hun situatie onder het Wetboek Vennootschappen2 van 1999 (“W. Venn.”) in vergelijking met hun situatie onder

het Wetboek Vennootschappen en Verenigingen3 van 2018 (“WVV”). Ten slotte worden de bevindingen ook

getoetst aan de enigszins schaarse corporate governance literatuur betreffende niet-genoteerde vennootschappen.4 Deze masterproef poogt dus ook een bescheiden bijdrage te leveren aan de corporate governance literatuur door de ontstentenis van onderzoek aan te pakken.

Vervolgens beperkt dit onderzoek zich tot drie thema’s: (i) het aandeelhouderschap; (ii) de raad van bestuur en (iii) de kapitaalregeling. In principe bestaan er talloze mogelijkheden in hoofde van de oprichters om statutaire regelingen uit te werken hieromtrent. De invulling van de vennootschapsakte wordt per slot van rekening enkel aan banden gelegd door de regels van dwingend recht en de openbare orde. Waar het recht zich derhalve in stilte hult of de toestemming geeft om (in afwijking van de wettelijke default-regeling) zelf in de pen te kruipen, staat het de oprichters vrij om de vennootschapswerking discretionair te regelen.

Volgend uit dergelijke regelingen ontstaan er ten slotte ook verschillende belangen- en machtsverhoudingen tussen de actoren van een NV. In een poging om hier meer licht op te werpen en tegelijkertijd de bovenstaande doelstellingen te bereiken luidt de centrale onderzoeksvraag als volgt:

“Hoe worden de belangenverhoudingen tussen actoren van Belgische niet-beursgenoteerde NV’s bij oprichting gestructureerd blijkens het gepubliceerd uittreksel uit de oprichtingsakte?”

1 Het uittreksel moet gepubliceerd worden binnen 10 dagen na neerlegging in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad (art. 2:6, §1 WVV).

2 Wetboek van vennootschappen, BS 6 augustus 1999, 29.440.

3 Wetboek van vennootschappen en verenigingen, BS 4 april 2019, 33.239.

4 Waar het onderzoek naar deugdelijk bestuur in Belgische beursgenoteerde ondernemingen in vergelijking vrij talrijk is, ontbreekt het immers veelal aan onderzoek naar deugdelijk bestuur in Belgische niet-genoteerde ondernemingen. Dit wordt behandeld in het algemeen besluit (Deel III).

(5)

VERTROUWELIJKHEIDSCLAUSULE ... II VOORWOORD ... III INLEIDING ... IV INHOUDSTAFEL ... V DEEL I: KADER ... - 1 - HOOFDSTUK I:ONDERWERP ... -1- Afdeling 1. Vennootschapsregeling ... - 1 - §1. Oprichtingshandeling ... - 1 - §2. Oprichtingsakte ... - 2 -

§3. Uittreksel uit de oprichtingsakte ... - 3 -

Afdeling 2. Onderzoeksthema’s ... - 4 -

Afdeling 3. Afbakening ... 5

-HOOFDSTUK II.UITVOERING VAN HET ONDERZOEK ... -8-

Afdeling 1. Onderzoeksvragen ... - 8 -

Afdeling 2. Dataverzameling ... - 8 -

Afdeling 3. Onderzoeksmethodes ... 9

-HOOFDSTUK III.BEPERKINGEN AAN HET ONDERZOEK ... -10

-Afdeling 1. Algemeen ... - 10 -

Afdeling 2. Vennootschapsrechtelijke voorschriften ... - 10 -

Afdeling 3. Keuzevrijheid in hoofde van de oprichters ... - 12 -

Afdeling 4. Notariële praktijk ... - 13 -

DEEL II: EMPIRISCH ONDERZOEK... - 16 -

HOOFDSTUK I:BEGRIPPENKADER ... -16

-HOOFDSTUK II:AANDEELHOUDERSCHAP ... -19-

Afdeling 1. Inleiding ... - 19 -

Afdeling 2. Kwantitatief onderzoek ... - 19 -

§1. Inleiding... - 19 - §2. Aantal oprichters ... - 20 - A. Onderzoeksresultaten ... - 20 - B. Verklaring ... - 21 - §3. Analyse in de tijd ... - 26 - A. Onderzoeksresultaten ... - 26 - B. Verklaring ... - 27 -

(6)

2. Breuk onder het WVV ... - 27 -

Afdeling 3. Kwalitatief onderzoek ... - 37 -

§1. Inleiding... - 37 -

§2. Hoedanigheid van de oprichter ... - 38 -

A. Typologie ... - 38 -

B. Onderzoeksresultaten ... - 38 -

§3. Verdeling van het kapitaal ... - 41 -

A. Inleiding ... - 41 -

B. Soorten oprichters op basis van participatieomvang ... - 43 -

1. Onderzoeksresultaten ... - 43 -

2. Evaluatie ... - 47 -

C. Wie heeft de teugels in handen? ... - 51 -

1. Algemeen ... - 51 -

2. Onder het WVV ... - 52 -

Afdeling 4. Conclusie ... 55

-HOOFDSTUK III:RAAD VAN BESTUUR ... -59-

Afdeling 1. Inleiding ... - 59 -

Afdeling 2. Kwantitatief onderzoek ... - 60 -

§1. Inleiding... - 60 -

§2. Omvang van de raad van bestuur ... - 61 -

A. Onderzoeksresultaten ... - 61 - B. Verklaring ... - 63 - 1. Juridisch argument ... - 63 - 2. Zakelijk argument ... - 66 - 3. Praktisch argument ... - 67 - §3. Gedelegeerd bestuurder ... - 68 -

A. Aantal gedelegeerd bestuurders ... - 68 -

B. Impliceert een grotere raad van bestuur ook meer gedelegeerde bestuurders? ... - 68 -

§4 Voorzitter... - 71 -

A. Onderzoeksresultaten ... - 71 -

B. Verklaring ... - 71 -

Afdeling 3. Kwalitatief onderzoek ... - 75 -

§1. Inleiding... - 75 -

§2. Hoedanigheid van bestuurders ... - 76 -

A. Onderzoeksresultaten ... - 76 -

B. Verklaring ... - 76 -

§3. Vereniging van twee mandaten: gedelegeerd bestuurder en voorzitter ... - 80 -

A. Inleiding ... - 80 -

B. Onderzoeksresultaten ... - 81 -

Afdeling 4. De oprichter in het bestuur ... - 83 -

§1. Inleiding... - 83 -

(7)

Afdeling 5. Conclusie ... 89

-HOOFDSTUK IV:KAPITAALREGELING ... -93-

Afdeling 1. Inleiding ... - 93 -

Afdeling 2. Aandelensoorten ... - 95 -

§1. Keuze tot soortvorming ... - 95 -

§2. Verdeling van het kapitaal ... - 95 -

§3. Bindend voordrachtrecht in aandelensoorten ... - 97 -

A. Inleiding ... - 97 -

B. Onderzoeksresultaten ... - 99 -

Afdeling 3. Kapitaalclausules ... - 101 -

§1. Onderzoeksresultaten ... - 101 -

§2. Verklaring ... - 102 -

A. Ontstentenis van kapitaalclausules ... - 102 -

B. Meest voorkomende clausule ... - 102 -

Afdeling 4. Conclusie ... - 104 -

DEEL III: ALGEMEEN BESLUIT ... - 106 -

DEEL IV: APPENDIX... - 114 -

(8)
(9)

DEEL I: KADER

H

OOFDSTUK

I:

O

NDERWERP

Afdeling 1. Vennootschapsregeling

§1. Oprichtingshandeling

1. Iedere vennootschap ontstaat uit een rechtshandeling, i.e. een oprichtingshandeling.5 De

oprichtingshandeling is het negotium tussen aandeelhouders dat de vennootschap in het leven roept, de essentiële werkingsregelen van de vennootschap vaststelt alsook de rechten en verplichtingen dicteert tussen aandeelhouders of derden (zgn. statuten)6.7 Zij wordt voorafgaandelijk aan de daadwerkelijke oprichting

gesteld en vormt de juridische grondslag van de vennootschap waar ze doorheen haar levensduur enigszins in blijft ingebed.8 De rechtshandeling waaruit de vennootschap ontstaat is dus geen bestanddeel van de

vennootschap an sich maar voorziet veeleer de inbedding ervan en geeft haar bestaansrecht.9

2. Het belang van de oprichtingshandeling voor dit onderzoek bestaat eruit dat zij de culminatie en grondslag vormt van de wilsovereenstemming tussen de oprichtende partijen van de NV.10 Hierin liggen de

regelingen vervat die de oprichters essentieel achten inzake de werking van de vennootschap evenals de relaties tussen de aandeelhouders of derden enerzijds en de NV anderzijds. Kort gesteld behelst het onderzoeksobject van deze masterproef dan ook de (gedeeltelijke) inhoud van oprichtingshandelingen van 820 niet-beursgenoteerde NV’s.

3. De oprichtingshandeling leidt niet automatisch tot het rechtsgeldig bestaan van een vennootschap (m.u.v. de maatschap)11. Er dienen immers eerst enkele voorwaarden vervuld te worden alvorens de

5 Cass. 20 januari 1941, Pas. 1941, I, 13; D. VAN GERVEN, “§ 2. – Oprichting” in Handboek Vennootschappen -

Algemeen deel, Gent, Larcier, 2020, nr. 238, p. 340.

6 Ibid., nr. 238, p. 342.

7 Iedere aandeelhouder die op een later tijdstip toetreedt dient zich te onderwerpen en is gebonden aan de regelingen in de oprichtingshandeling (Ibid.).

8 S. FREDERICQ, Handboek van Belgisch Handelsrecht, Brussel, Bruylant, 1962, I, nr. 497, p. 420-431; J. RONSE,

Algemeen deel van het vennootschapsrecht, Leuven, Acco, 1975, p. 76-77; H. INGELS, “De aard van de

oprichtingshandeling: een oude discussie beslecht?”, T.R.V. 1996, nr. 3, p.584

9 D. VAN GERVEN, Handboek Vennootschappen - Algemeen deel, Gent, Larcier, 2016, nr. 14, p. 27 10 Of de eenzijdige wilsuiting van de oprichtende partij indien het om een eenhoofdige oprichting gaat. 11 Art. 2:6, §1 (a contrario) juncto art. 4:22, lid 1 WVV

(10)

oprichtingshandeling rechtsgeldig is en de vennootschap rechtsgeldig tot stand kan komen. Twee soorten geldigheidsvereisten onderscheiden zich, m.n. de gemeenrechtelijke12 en vennootschapsrechtelijke13

geldigheidsvereisten. Deze vereisten zouden normaliter aanwezig moeten zijn in elke oprichtingshandeling vermits ze dwingend voorgeschreven worden door het burgerlijk recht en het vennootschapsrecht.14

Alhoewel de concrete invulling van sommige elementen het voorwerp kunnen zijn van interessant onderzoek15 werd dit niet verder behandeld in het onderzoek. Om die reden valt een uitgebreidere bespreking

van de gemeenrechtelijke en vennootschapsrechtelijke geldigheidsvereisten buiten het bestek van deze masterproef.

§2. Oprichtingsakte

4. De oprichtingsakte is het instrumentum van de oprichtingshandeling ten gevolge waarvan de juridische grondslag evenals de regelingen tussen de aandeelhouders veruiterlijkt worden. De oprichtingsakte geeft als het ware een schriftelijk bestaan aan de oprichtingshandeling en levert het bewijs ervan.16 Het

bestaan en inhoud van de oprichtingshandeling – en bijgevolg ook de vervulling van de gemeen- en vennootschapsrechtelijke geldigheidsvereisten – zullen aldus moeten blijken uit de oprichtingsakte. Daarnaast is de oprichtingsakte essentieel om de regeling van de vennootschap krachtens de oprichtingshandeling over te brengen naar derden. De vennootschapswetgever vereist immers de publicatie van het uittreksel uit de oprichtingsakte voorafgaand aan het verlijden ervan in authentieke vorm (art. 2:5, §1, lid 2 WVV).17

12 De geldigheidsvereisten zijn terug te vinden in het Burgerlijk Wetboek van 21 maart 1804 (“BW”) en zijn viervoudig: (i) vrije toestemming in hoofde van iedere oprichter (art. 1109 juncto art. 1111 juncto art. 1116 BW); (ii) handelingsbekwaamheid in hoofde van iedere oprichter (art. 1123 BW); (iii) de overeenkomst/eenzijdige wilsuiting heeft een bepaald voorwerp (art. 1108 BW juncto art. 1126 BW) en (iv) de overeenkomst/eenzijdige wilsuiting heeft een geoorloofde oorzaak (art. 1108 BW juncto art. 1131-1133 BW).

13 Er bestaan drie constitutieve bestanddelen en één niet-constitutief bestanddeel van de vennootschap: (i) inbreng (art. 1:1 juncto art. 1:8, §1, lid 1 WVV); (ii) voorwerp en doel (art. 1:1); (iii) deelname in de winst (art. 7:16 WVV; Cass. 27 oktober 1970, Pas. 1971, 184; Cass. 3 februari 1970, Pas. 1970, I, 477; Cass. 18 juni 1968, Pas.1968, I, 1201 en R.P.S. 1969, 169, noot P.C.; Cass. Fr. 23 mei 1990, Bull. Joly 1992, 779, noot LE CANNU) en (iv) het niet-constitutieve bestanddeel, de affectio societatis (D. VAN GERVEN, “Afdeling 3 - Bestanddelen van vennootschap" in Handboek

Vennootschappen - Algemeen deel, Gent, Larcier, 2016, nr. 21, p. 41.).

14 Boek III, Titel III “Contracten of verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen” dan wel Boek III, Titel IV “Verbintenissen buiten overeenkomst” in het Burgerlijk Wetboek

15 Bijvoorbeeld de invloed van het WVV op het eigen vermogen van de BV en inbrengen van haar vennoten (C. VAN DER ELST, “De invloed van het nieuwe WVV op het vermogen, de aandelenstructuur en de aandelenoverdracht van en bij nieuwe BV's: een empirisch onderzoek”, T.R.V. 2020, 20/4, p. 349-361

16 S. COOLS, De bevoegdheidsverdeling tussen algemene vergadering en raad van bestuur in de NV, Reeks

Vennootschaps- en Financieel Recht, Kalmthout, Biblio, 2015, p. 18, nr. 19

(11)

kiezen om bepaalde regelingen op te nemen in andere documenten buiten de oprichtingsakte heen (bijvoorbeeld in een aandeelhoudersovereenkomst, intern reglement van inwendige orde, familiaal charter, enzovoort). Onderlinge regelingen zoals stemafspraken, regelingen en procedures inzake aandelenoverdracht, dividendpolitiek, geschillenregeling en strategisch beleid zijn maar enkele voorbeelden van materies die in belangrijke mate de werking van de vennootschap (kunnen) beïnvloeden maar toch vaak naar extra-statutaire documenten verdaagd worden.18 Deze praktijk vormt een belangrijke beperking op het

onderzoek gezien de werkelijke belangenverhoudingen tussen de actoren van de vennootschap in dit geval verspreid zijn over meerdere niet-publieke bronnen. Deze beperking wordt verder besproken in Afdeling 3 van dit Hoofdstuk (infra).

§3. Uittreksel uit de oprichtingsakte

5. Er dient een bekendmaking te gebeuren van het uittreksels uit de oprichtingsakte in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad opdat het bestaan van de NV tegenwerpelijk wordt aan derden.19 De oprichtingsakte

wordt dus niet integraal gepubliceerd. De notaris zal, nadat de oprichtingsakte opgesteld en verleden werd, overgaan tot neerlegging van de volgende documenten:

i. Een expeditie van de authentieke akte, hetgeen ondertekend werd door de notaris20 en;

ii. een uittreksel uit de oprichtingsakte, hetgeen ook ondertekend werd door de notaris.21

6. Het gepubliceerde uittreksel is als het ware de eindverpakking van de oprichtingshandeling. Een derde moet zich hierop baseren wil hij een (beter) zicht krijgen over de essentialia van de vennootschap. Daarbij moet de derde zich echter verzoenen met het feit dat het gepubliceerde uittreksel veelal slechts een glimp weergeeft van de juridische werkelijkheid van het reilen en zeilen van de vennootschap bij oprichting. De oprichters – of zelfs de notaris – kunnen er immers voor opteren om veel informatie potentieel te achterhouden, verwateren of verdagen doorheen het oprichtingsproces.22 Een exhaustief inzicht in de

18 De keuze om dergelijke materies te verdagen naar een extra-statutair document kan onder andere ingegeven zijn door het verlangen naar anonimiteit, flexibiliteit en duurzaamheid.

19 Art. 2:6, §1 WVV 20 Art. 2:8, §1, 1° WVV

21 Art. 2:8, §1, 2° WVV; WEYTS vermeldt overigens dat twee uittreksels dienen neergelegd te worden (L. WEYTS, H. DE WULF, D. BRULOOT en S. DE GEYTER, Notarieel vennootschapsrecht, 2017, Acco, Leuven, p. 28.)

(12)

werkelijke dynamiek van de vennootschap is derhalve voorbehouden aan diens insiders, wat overigens ook een belangrijke beperking vormt van dit onderzoek.

7. Zodus is het gepubliceerde uittreksel de eigenlijke vindplaats van de onderzochte data in deze masterproef vermits de vennootschapswetgever dicteert dat uitsluitend het uittreksel openbaar gemaakt moet worden. Het uittreksel is per slot van rekening de enige bron die – deels – inzicht geeft in de oprichtingshandeling van de niet-beursgenoteerde vennootschap én publiek toegankelijk is voor derden.

Afdeling 2. Onderzoeksthema’s

8. Aandeelhouderschap – In deze masterproef behelst het thema inzake aandeelhouderschap de beschrijving van de positie van de oprichter in een NV. Het kwantitatief onderzoek peilt naar het aantal oprichters en houdt dit in het licht van het gewijzigde vennootschapsrecht onder het WVV. Het kwalitatief onderzoek peilt eerder naar de concrete invulling van het aandeelhouderschap. Meer bepaald wordt de hoedanigheid van de oprichter besproken, de verdeling van het kapitaal en bijgevolg ook de verdeling van de macht.

9. Raad van bestuur – Ten tweede wordt ook een blik geworpen op het bestuursorgaan van de vennootschap. Deze masterproef behandelt dienaangaande drie onderwerpen. Het kwantitatief onderzoek spitst zich toe op de omvang van de raad van bestuur en de prevalentie van gedelegeerd bestuurders en voorzitters. Het kwalitatief onderzoek gaat dieper in op de hoedanigheid van de bestuurder, gedelegeerd bestuurder en voorzitter, evenals wordt er gekeken naar de vereniging van de laatste twee mandaten in één persoon. Het derde onderwerp behelst een beschrijving van de oprichter in de raad van bestuur.

10. Kapitaalregeling – Ten slotte wordt de ‘kapitaalregeling’ onderzocht hetgeen uiteenvalt in twee onderwerpen: (i) de verdeling van het kapitaal in aandelensoorten en (ii) statutaire kapitaalclausules. Het eerste onderwerp behelst een bespreking van de keuze tot soortvorming, de verdeling van het kapitaalen het bindend voordrachtrecht in aandelensoorten.

Het onderwerp inzake statutaire clausules verwijst naar de verzameling van allerhande statutaire clausules die verbonden zijn aan het aandeel an sich. Het onderzoek beperkt zich in dat verband tot de

(13)

11. Elk thema wordt afgesloten met een eigen tussentijdse conclusie:

i. Aandeelhouderschap: zie randnrs. 99-105 ii. Raad van bestuur: zie randnrs. 157-162 iii. Kapitaalregeling: zie randnrs. 180-183

Afdeling 3. Afbakening

12. Naamloze vennootschap – De eerste afbakening van het onderzoek betreft de beperking van het onderzoeksonderwerp tot de naamloze vennootschap. De naamloze vennootschap is een vennootschap met rechtspersoonlijkheid die georganiseerd wordt volgens de NV-vorm.23 Andere rechtsvormen kwamen niet

aan bod in dit onderzoek.

13. Niet-genoteerd karakter – De tweede afbakening van het onderzoek betreft het niet-openbaar karakter van de onderzochte NV’s. In dit onderzoek werden enkel niet-beursgenoteerde NV’s onderzocht. De onderzochte NV’s kunnen noch gekwalificeerd worden als genoteerde vennootschap, noch als organisatie van openbaar belang.24 Aldus werden enkel kleine en middelgrote ondernemingen van iedere grootte en

sector zonder onderscheid het voorwerp van dit onderzoek.

14. NV ‘bij oprichting’ – De derde afbakening heeft betrekking op de levensfase waarin de onderzochte

NV’s zich bevonden. Doorheen deze masterproef wordt gerefereerd naar de NV ‘bij oprichting’. De term ‘oprichting’ kan meerdere ladingen dekken afhankelijk van welk criterium aangehouden wordt.25 In deze

23 Art. 1:1 juncto art. 2:6, §1 juncto art. 2:8, §1, lid 1 juncto art. 7:1 WVV

24 Een vennootschap is genoteerd wanneer haar aandelen, winstbewijzen of certificaten die betrekking hebben op deze aandelen toegelaten zijn tot de verhandeling op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 3, 7°, van de wet van 21 november 2017 over de infrastructuren voor de markten voor financiële instrumenten en houdende omzetting van richtlijn 2014/65/EU (art. 1:11, lid 1 WVV). Een vennootschap is een organisatie van openbaar belang wanneer zij voldoet aan de vereisten van art. 1:12 WVV.

25 Bijvoorbeeld kan het stellen van de oprichtingshandeling als zodanig gezien worden als de oprichting sensu stricto (S. GILCART, “Loi de réparation et acquisition de la personnalité morale en droit des sociétés: influences étrangères et impact d’une réforme capitale”, R.P.S. 1995, nr. 6698, nr. 42 b, p. 275-277 en nr. 56, p. 298) en het moment van neerlegging de voltooiing van de oprichting aangezien de vennootschap op dat moment haar beoogde rechtsvorm in alle aspecten zal aannemen (art. 2:6 WVV).

(14)

masterproef wordt het criterium om van een oprichting te spreken geënt op het ontstaan van een nieuwe rechtspersoon ingevolge waarvan een nieuwe rechtspersoonlijkheid in het rechtsverkeer treedt. Dergelijk criterium leidt tot een de jure oprichting en onderscheidt zich van een de facto oprichting. In het laatste geval wordt er geen nieuwe rechtspersoon in het leven geroepen maar spreken we van een loutere voortzetting van rechtspersoonlijkheid. De bewoording ‘de facto’ slaat op het feit dat er een nieuwe NV geregistreerd wordt in de nationale registers krachtens de publicatievereisten van het WVV26 maar dat er geen nieuwe

rechtspersoon in het rechtsverkeer wordt geroepen.

De rechtshandelingen die ten grondslag liggen aan dergelijke ‘de facto’ oprichtingen worden gelezen in “Deel 4 van het WVV: Herstructurering en omzetting”. Daarnaast worden ook bepaalde vormen uitgesloten van het onderzoek die wel de oprichting van een nieuwe rechtspersoonlijkheid impliceren.

Concreet betekent dit dat de NV’s die werden opgericht ingevolge de volgende rechtshandelingen niet werden onderzocht: fusie/splitsing door overneming27, fusie/splitsing door oprichting28, gemengde

splitsing29, gelijkgestelde verrichtingen30, inbreng van een algemeenheid of bedrijfstak31 en

(grensoverschrijdende) omzetting.32

15. Nederlandstalige oprichtingsaktes – De vierde afbakening betreft het feit dat de 820 onderzochte uittreksels uit Nederlandstalige oprichtingsaktes kwamen. De keuze om deze afbakening te maken werd ingegeven door de idee dat een NV meer praktijkregelingen zou kunnen ontbloten vermits de naamloze vennootschap vaker opgericht wordt in Vlaanderen dan in Wallonië (zgn. SA).33

16. Onderzoeksthema’s – De vierde afbakening betreft de scope van het onderzoek. De centrale onderzoeksvraag zal namelijk enkel beantwoord worden in functie van drie aspecten aan de vennootschapswerking: (i) de aandeelhouderschap; (ii) raad van bestuur en (iii) kapitaalregeling.

Een verdere afbakening in dit verband betreft het feit dat voormelde thema’s niet exhaustief aan bod komen in deze masterproef. Hierboven werd reeds uiteengezet welke materies per thema wel aangehaald worden.

26 Art. 2:13 WVV

27 Art. 12:2 juncto art. 12:4 WVV 28 Art. 12:3 juncto art. 12:5 WVV 29 Art. 12:6 WVV

30 Art. 12:8 WVV 31 Art. 12:9-12:10 WVV

32 Art. 14:2 juncto art. 14:16 WVV

(15)
(16)

H

OOFDSTUK

II.

U

ITVOERING VAN HET ONDERZOEK

Afdeling 1. Onderzoeksvragen

17. De centrale onderzoeksvraag van deze masterproef luidt als volgt:

“Hoe worden de belangenverhoudingen tussen actoren van Belgische niet-beursgenoteerde NV’s bij oprichting gestructureerd blijkens het gepubliceerd uittreksel uit de oprichtingsakte?”

18. De deelonderzoeksvragen zijn telkens te vinden voorafgaandelijk aan iedere afdeling van Deel II waarin ze beantwoord worden. Zodus worden ze een eerste keer onderverdeeld naargelang ze passen binnen de drie voormelde thema’s (aandeelhouderschap, raad van bestuur en kapitaalregeling) waarna een tweede onderverdeling volgt naargelang ze al dan niet behoren tot het kwalitatief dan wel kwantitatief onderzoek.

Afdeling 2. Dataverzameling

19. Vindplaats – De onderzochte uittreksels uit de oprichtingsaktes werden verzameld en onderzocht zoals zij gepubliceerd staan op het officiële online platform van de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad

.

34

20. Fragmentatie en steekproefgrootte– De steekproef werd verspreid in de tijd afgenomen cf. het onderstaande schema.35 Het aanknopingspunt hierbij was telkens de datum van publicatie in het Belgisch

Staatsblad. Er werd gekeken naar de uittreksels gepubliceerd gedurende de eerste twee maanden van elk jaar (startend vanaf 2010), om de twee jaar. De finale sample beslaat de periode waarin het nieuwe WVV in werking trad tot de start van 2020. Deze fragmentatie in de tijd is bedoeld om eventuele evoluties bloot te leggen tussen de praktijk onder het W. Venn. en het WVV alsook om de steekproefgrootte te beperken tot een werkbaar aantal.

34 https://www.ejustice.just.fgov.be/tsv/tsvn.htm

(17)

zijnde 6483. De totale steekproef bestaat uit zes kleinere samples dat het volgende systeem volgt:

Afdeling 3. Onderzoeksmethodes

21. Er werden twee soorten onderzoeksmethodes gebruikt in deze masterproef. De eerste onderzoeksmethode is kwantitatief met dien verstande dat bepaalde informatie aan de uittreksels onttrokken werd om vervolgens het resultaat de kwantificeren in cijfers (bijvoorbeeld aantal oprichters, grootte van het bestuursorgaan, prevalentie van kapitaalclausules, enzovoort). De kwalitatieve onderzoeksmethode daarentegen beoogde eerder het ontdekken van relaties in en tussen de NV’s alsook de beschrijving hiervan. Daarbij is het geenszins de bedoeling om een opportuniteitscontrole uit te voeren van de gevonden data alhoewel er af en toe verwezen wordt naar de corporate governance literatuur.

22. Per gevonden uittreksel in de dataset werd een profiel opgemaakt van de opgerichte NV’s in een Excel-bestand. In het basisblad bestaat elk profiel telkens uit 125 informatie-elementen waaronder: naam van de onderneming, publicatiedatum van het uittreksel, verlijdende notaris, aanwezigheid statuten, aantal oprichters, samenstelling aandeelhouderschap, participatieomvang per oprichter, aantal bestuurders, aantal oprichter-bestuurders, voorwaarden van kapitaalclausules, voorwaarden van externe vertegenwoordiging enzovoort. Op basis daarvan werden analyses, draaitabellen, tabellen en grafieken van het onderzoek samengesteld waarvan de belangrijkste bij deze masterproef gevoegd worden.

Tabel I Sample 1 Sample 2 Sample 3 Sample 4 Sample 5 Sample 6 Publicatiedatum 1/1/2010 - 1/3/2010 1/1/2012 - 1/3/2012 1/1/2014 - 1/3/2014 1/1/2016 - 1/3/2016 1/1/2018 - 1/3/2018 1/5/2019 - 1/1/2020 Rubriek Rechtsvorm Aantal NV's (n) 121 104 96 108 105 326 Oprichting (nieuwe rechtspersoon, opening bijkantoor, enz …)

(18)

H

OOFDSTUK

III.

B

EPERKINGEN AAN HET ONDERZOEK

Afdeling 1. Algemeen

23. De tekst van de oprichtingsakte zoals de oprichtende partij(en) en/of notaris ze opstelt is niet altijd het voorwerp van integrale publicatie in de Bijlagen van het Belgisch Staatsblad. In dergelijk geval bestaat er als het ware een informatieasymmetrie tussen de oprichtingshandeling, de oprichtingsakte en het uittreksel. De ontstentenis aan informatie kan in bepaalde gevallen een heuse belemmering vormen voor het onderzoek (zie infra). Drie aspecten oefenen een noemenswaardige invloed uit op de mate aan informatieoverdracht naar de uiteindelijke derde toe: (i) vennootschapsrechtelijke voorschriften; (ii) de keuzevrijheid in hoofde van de oprichters en (iii) de notariële praktijk.

Afdeling 2. Vennootschapsrechtelijke voorschriften

24. Het vennootschapsrecht schrijft naast een vormvereiste van de oprichtingsakte tevens een bepaalde inhoudelijke vereiste voor. Het dicteert enerzijds een bepaald minimum aan informatie die in het uittreksel moet staan – wat impliceert dat ze ook in de oprichtingsakte moet staan36 – en anderzijds dicteert ze ook een

bepaald minimum aan informatie die in de oprichtingsakte moet voorkomen maar niet per se in het uittreksel moet staan.37 Het vennootschapsrechtelijk keurslijf van de oprichtingsakte en van het uittreksel waarin de

oprichtingshandeling gehesen wordt, kan met andere woorden voor een verlies aan informatie zorgen.

25. Een voorbeeld van dergelijk geval is de loskoppeling van de oprichtingsakte en de statuten. De meerderheid van de rechtsleer maakt traditioneel een onderscheid tussen l’acte de société en de statuten.38

Waar l’acte de société de dwingend voorgeschreven vermeldingen bevat evenals informatie specifiek verbonden aan de oprichting, regroeperen de statuten veeleer de regels inzake de werking van de

36 Art. 2:8, §2 WVV

37 Art. 7:2 juncto art. 7:7 juncto art. 7:11 juncto art. 7:14 juncto art. 7:14 WVV; L. WEYTS, H. DE WULF, D. BRULOOT en S. DE GEYTER, Notarieel vennootschapsrecht, 2017, Acco, Leuven, p. 21.

38 B. TILLEMAN, A. BENOIT-MOURY, O. CAPRASSE en N. THIRION (eds.), De oprichting van vennootschappen

(19)

De statuten kunnen dus later neergelegd worden op de griffie van de ondernemingsrechtbank.41 Het valt op

de vennootschapswetgever in de Memorie van Toelichting bij het WVV stelt dat de wijziging van art. 2:8, §1, lid 1, 4° WVV ertoe strekt om “de volledigheid van het elektronische dossier te verzekeren en te zorgen dat de rechtspersoon slechts één keer moet overgaan tot de neerlegging van de akte en stukken naar aanleiding van een oprichting of statutenwijziging”.42 Ze gaat verder door te stellen dat “de neerlegging van de op dat

moment geldende tekst van de statuten moet gebeuren samen met de neerlegging van de akte. De geldende tekst van de statuten is immers één van de belangrijkste teksten voor de derden”. Bovendien erkent ze de problematiek waarin de statuten niet samen met de tekst van de oprichtingsakte openbaar werden gemaakt onder het W. Venn. in de bewoording “er kon worden vastgesteld dat de openbaarmaking van deze tekst in vele gevallen niet plaatsvindt omdat zij niet gekoppeld is aan de openbaarmaking van de akte zelf en op een later moment kan plaatsvinden”.

Ingevolge de wijziging van voornoemd artikel 2:8, §1, lid 1, 4° WVV poogt de vennootschapswetgever dus een mouw te passen aan de praktijk waarin de statuten niet gepubliceerd werden op het moment van de oprichtingsakte. Nochtans blijkt uit het onderzoek dat de statuten nog steeds niet noodzakelijk gepubliceerd worden in het uittreksel. Een eerste onderzoeksresultaat wijst er alvast op dat de overgrote meerderheid van de gepubliceerde uittreksels onder het WVV geen statuten vermeldt (71,34%) in haast evenveel gevallen als onder het W. Venn. (79,14%). Wat echter wel meer gepubliceerd wordt onder het WVV – in tegenstelling tot onder het W. Venn. – is een mededeling van het ‘onderwerp van de statuten’.43

39 A. BENOIT-MOURY, “L’adaptation du droit belge à la deuxieme directive de coordination du droit des sociétés”,

Rev. Prat. Soc., 1984, p. 219.

40 Voor het Wetboek Vennootschappen: art. 2, §4 juncto art. 67 juncto art. 68 juncto art. 69 W. Venn. (a contrario); C. BLINDEMAN, “Commentaar bij art. 67 W. Venn.” in D. BRULOOT; K. BYTTEBIER; J. CERFONTAINE; H. DE WULF en K. MARESCEAU (eds.), Vennootschappen Duiding 2017, Brussel, Larcier, 2017, p. 135. Voor het WVV: Art. 2:5, §1, lid 3 juncto art. 2:6, §1 juncto art. 2:8, §1, lid 1 WVV. Punt 4° ‘statuten’ van het laatstgenoemde artikel wordt immers niet vermeld in art. 2:6, §1 WVV.

41 Art. 2:8, §1, lid 1, 4° WVV of het e-depot.

42 Memorie van toelichting, Wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 54-3119/001 (hierna: MvT WVV), 42

43 Art. 2:14, 2° schrijft immers enkel voor dat “de mededeling van het onderwerp van de stukken bedoeld in artikel 2:8, §1, 4° […]” moet bekendgemaakt worden. Zo werd bijvoorbeeld vermeld dat er een “statutaire regeling inzake overdrachtsbeperkingen” bestaat.

Tabel II Statuten (n) Geen statuten (n) Statuten (%) Geen statuten (%) Tot. (n) W. Venn. 107 406 20,86% 79,14% 513

WVV 88 219 28,66% 71,34% 307

(20)

26. Het bovenstaande impliceert dat veel informatie aan het onderzoek werd weerhouden in een niet te verwaarlozen aantal gevallen ingevolge de vennootschapsrechtelijke voorschriften van de oprichtingsakte en het uittreksel.

Afdeling 3. Keuzevrijheid in hoofde van de oprichters

27. Het onderzoeksobject bestaat uit de regeling die getroffen werd door de oprichters in de oprichtingshandeling in de mate dat deze een appreciatiebevoegdheid krijgen om af te wijken van de wettelijk voorgeschreven minimuminhoud en bepalingen. Met andere woorden, de keuze ligt voor aan de oprichters om de wettelijke minimumvereisten in de oprichtingsakte op te nemen waarbij ze tevens een regeling treft die afwijkt van het aanvullend vennootschapsrecht ofwel een regeling treft die geen afwijking van bepaalde rechtsregels betreft. Daaruit volgt dat drie soorten informatie kunnen ontleed worden in het gepubliceerde uittreksel: (i) een letterlijke overname van de wettekst; (ii) een regeling die afwijkt van de wettekst en (iii) de ontstentenis van een bepaalde regeling. In het laatste geval kan een ontstentenis van statutaire informatie een van het volgende betekenen:

i. De regeling staat wel in de oprichtingsakte maar niet in het gepubliceerde uittreksel (bijvoorbeeld de aandeelhoudersstructuur)44, in welk geval geen grondige analyse gemaakt kan worden van

desbetreffende regeling in die NV of;

ii. de regeling staat niet in de oprichtingsakte en ook niet in het gepubliceerde uittreksel in welk geval daaruit kan afgeleid worden dat de oprichters beroep doen op de default-regeling zoals bepaald in het WVV of de regeling verdagen naar een extra-statutair document (bijvoorbeeld een aandeelhoudersovereenkomst).

Uiteraard is het moeilijk om het niet-bestaande karakter van bepaalde informatie te bewijzen. In dit geval schiet het onderzoek dan ook tekort. In andere gevallen verwijzen sommige uittreksels naar de statuten omtrent een bepaalde regeling (bijvoorbeeld de overdrachtsregeling van aandelen) terwijl de statuten niet

44 Vgl. voor de besloten vennootschappen met C. VAN DER ELST, ““De invloed van het nieuwe WVV op het vermogen, de aandelenstructuur en de aandelenoverdracht van en bij nieuwe BV’s: een empirisch onderzoek”, T.R.V. 2020, nr. 4, p. 354

(21)

28. Het spreekt voor zich dat de analyse van de gepubliceerde uittreksels de meeste vruchten oplevert wanneer zo veel mogelijk informatie mee in het uittreksel gepubliceerd is. Sommige uittreksels bevatten slechts het wettelijk vereiste minimum, anderen zijn zeer omvangrijk. In ieder geval wordt rekening gehouden met de beperkingen die volgen uit de tweedeling van informatie die wel en niet verplicht te publiceren is waardoor het onderzoek met een zekere mate aan nuance moet bekeken worden. De oprichtingsakte geeft immers zelden een exhaustief inzicht in het reilen en zeilen van de vennootschap.45

Afdeling 4. Notariële praktijk

29. Een toepassingsgeval van deze belemmering situeert zich in het schijnbaar willekeurig karakter van de opname van aandelenstructuur in het uittreksel. Zowel het vennootschapsrecht speelt hierin een cruciale rol (m.n. art. 2:8 juncto art. 2:14 WVV)46 als de notariële praktijk. Het begrip aandelenstructuur slaat in deze

context op het overzicht dat geschetst kan worden op basis van de verzameling aan gegevens betreffende (1) de identiteit van verschillende aandeelhouder-oprichters en (2) hun overeenkomstig belang in het aandelenkapitaal. Wat het eerste punt betreft zal de identiteit van de verschillende aandeelhouder-oprichters doorgaans altijd aanwezig zijn in het gepubliceerde uittreksel uit de oprichtingsakte daar dit dwingend wordt voorgeschreven door art. 2:8, §2, lid 1, 4° WVV. Wat het tweede punt daarentegen betreft staat het de opsteller(s) van de oprichtingsakte geheel vrij om de identiteit van de oprichter(s) al dan niet te koppelen aan diens inbreng.

30. Artikel 2:8, §2, lid 1, 6° WVV dicteert enkel de publiciteitsverplichting van de “inbreng(en) van de oprichter(s), het op de inbreng(en) gestorte bedrag(en) en de conclusies van het verslag van de bedrijfsrevisor aangaande de inbreng in natura”. Het artikel schrijft met andere woorden voor dat het gepubliceerde uittreksel blijk moet geven van de omvang van het maatschappelijk kapitaal waarover de NV daadwerkelijk beschikt bij oprichting. Aldus is het eigenlijke voorwerp van deze bepaling de inbreng, het gestorte bedrag daarop en

45 Denk maar aan het bestaan van interne reglementen van inwendige orde, aandeelhoudersovereenkomsten, familiale charters, enzovoort.

(22)

eventueel het revisoraal verslag ten gevolge van het in natura-karakter van de inbreng. Derhalve slaat de publiciteitsverplichting in principe niet op de identiteit van de inbrenger of de omvang van diens inbreng.47

Een belangrijk gevolg van het feit dat noch de identiteit van de inbrenger, noch de omvang van ieders respectievelijke inbreng opgenomen moet worden in het uittreksel is dat sommige uittreksels blijk geven van een aandelenstructuur en andere niet. Zodoende kan het totaal aantal uittreksels ondergebracht worden in een tweeledige typologie, m.n. de transparante uittreksels en de niet-transparante uittreksels waarbij de eerstgenoemde een aandelenstructuur bevat en de laatstgenoemde niet.

Uit het onderzoek blijkt dat er bijna evenveel niet-transparante als transparante uittreksels (resp. 44,88% tegenover 55,12%) gepubliceerd werden. De periode onder het W. Venn. wordt gekenmerkt door een grote mate aan niet-transparante uittreksels terwijl het WVV overwegend transparante uittreksels bevat.

31. De notariële praktijk blijkt hierin een belangrijke rol te spelen. Het opstellen van de oprichtingsakte kan immers onderhands door de oprichtende partij(en) zelf gebeuren in welk geval zij de ontwerpakte later moet(en) overhandigen aan de notaris voor het verlijden ervan ofwel door de notaris zelf in welk geval deze onmiddellijk kan overgaan tot het verlijden.48 Toch zal de notaris doorgaans gelast worden met het opstellen

van de oprichtingsakte en noodzakelijkerwijze ook het uittreksel.49 Dergelijke praktijk zorgt ervoor dat de

‘redactie’ van beide instrumenten sterk beïnvloed wordt door de notariële praktijk wat betreft de (i) materiële inhoud, (ii) taalgebruik en (iii) structuur:

i. Uit de analyse van bepaalde onderzoeksresultaten blijkt dat de notariële praktijk van het uitvoerende notariaat wel degelijk invloed heeft op welke informatie van de oprichtingsakte – naast de dwingend voorgeschreven elementen in het WVV – uiteindelijk het uittreksel bereikt;

47 Een uitzondering daarop is het geval waarin een inbrenger zijn deel nog niet heeft volstort bij oprichting. In dat geval moet het te volstorten bedrag en de identiteit van degene die daartoe gehouden is verplicht vermeld worden (art. 2:8, §2, lid 1, 4° WVV).

48 L. WEYTS, H. DE WULF, D. BRULOOT en S. DE GEYTER, Notarieel vennootschapsrecht, Leuven, Acco, 2017, p. 17

49 Vermits dergelijke (dure) expertise voorbehouden is aan raadsmannen waarvoor de KMO niet noodzakelijk fondsen wenst vrij te maken of kan vrij maken (L. WEYTS, H. DE WULF, D. BRULOOT en S. DE GEYTER, Notarieel

vennootschapsrecht, Leuven, Acco, 2017, p. 14, nr. 2

Tabel III Transparant (n) Niet-transparant (n) Transparant (%) Niet-transparant (%) Tot. (n)

W. Venn. 229 283 44,64% 55,17% 513

WVV 222 85 72,31% 27,69% 307

(23)

regelingen en clausules.50 Hierin is het belangrijk om het taalgebruik van de oprichtingsakte zo

juridisch sluitend mogelijk te maken om de rechtszekerheid te bewaren. Dergelijke expertise is veelal voorbehouden aan de notaris hetgeen deze de best geplaatste persoon maakt om de rol van de facto auteur te vervullen. Zo blijkt ook uit het onderzoek dat de uittreksels voornamelijk bestaan uit notariële standaardclausules evenals dat veel notariaten een zekere consistentie in het gebruik ervan hanteren, ongeacht welke vennootschap voorligt en;

iii. het is duidelijk uit het onderzoek dat de notariële praktijk van veel notariaten consistent eenzelfde structuur en opmaak hanteert.51

Uit bovenstaande Tabel IV zijn de onderzoeksresultaten terug te vinden van vijf notarissen die samen verantwoordelijk waren voor de opmaak van 160 uittreksels. Ieder van deze onthield er zich van om de aandelenstructuur op te nemen in bijna alle uittreksels die ze opgesteld hebben. Na verder onderzoek bleken sommige van de NV’s opgericht te zijn door dezelfde oprichters maar in het merendeel van de gevallen waren het telkens verschillende. Dit kan een van drie dingen betekenen: (i) de notaris onthoudt de aandelenstructuur op vraag van de oprichters; (ii) de notaris raadt dit aan de oprichters aan of (iii) de notaris onthoudt de aandelenstructuur uit eigen beweging. Aldus kan men zich afvragen in welke mate de notaris een hand heeft in de beoordeling over wat er wel en niet gepubliceerd wordt uit de oprichtingsakte.

50 L. WEYTS, H. DE WULF, D. BRULOOT en S. DE GEYTER, Notarieel vennootschapsrecht, Leuven, Acco, 2017, p. 14, nr. 2

51 Alhoewel het uittreksel gepubliceerd dient te worden in de vorm van Formulier I krachtens art. 1:9, §3, lid 2 Koninklijk Besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen valt het

corpus van het uittreksel nog altijd vrij te structureren naar believen.

Tabel IV Niet-transparant (n) Niet-transparant (%) Tot. Opgesteld (n)

K. 60 100,00% 60 S. 26 92,86% 28 L. 23 92,00% 25 V. 23 95,83% 24 C. 22 95,65% 23 Eindtotaal 154 96,25% 160

(24)

DEEL II:

E

MPIRISCH

ONDERZOEK

H

OOFDSTUK

I:

B

EGRIPPENKADER

32. Deel II beschrijft de onderzoeksresultaten van een voorafgaand praktijkonderzoek. In essentie nam dit onderzoek een momentopname van de regeling tussen oprichters vlak na de oprichting van de NV. Alvorens een bespreking van de resultaten plaatsvindt, worden eerst twee soorten actoren omschreven die pertinent zijn voor een beter begrip van de vennootschapsregeling. Deze actoren zijn (i) de oprichters en (ii) de bestuursleden.52

33. Oprichter – Het vennootschapsrecht vereist een inbreng van deze persoon53 dat in kapitaal of buiten

kapitaal (i.e. winstbewijzen)54 kan zijn.55 Dit onderzoek spitst zich enkel toe op houders van effecten die een

participatie in het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen. Derhalve zijn de houders van winstbewijzen, obligaties of eender welk effect dat geen aandeel ex art. 7:45 WVV is, uitgesloten van de oprichtersdefinitie in deze masterproef.56 De oprichter is derhalve een aandeelhouder.57

Daarnaast stelt een oprichter de rechtshandeling die de vennootschap in het leven roept en ze verschijnt bij de oprichtingsakte.58 Wanneer een verschijnende partij evenwel een voorbehoud in de oprichtingsakte maakt

inzake diens statuut beschouwt het vennootschapsrecht deze persoon niet als oprichter.59 Evenmin wordt een

verschijnende partij als oprichter beschouwd wanneer de oprichtingsakte één of meerdere aandeelhouders aanwijst die samen ten minste een derde van het kapitaal bezitten als oprichter(s) en de overige aandeelhouders die niet aangeduid werden zich louter beperken tot inschrijving op kapitaal zonder bijzondere voordelen te genieten. In deze twee gevallen beschouwt het vennootschapsrecht dergelijke partijen als gewone inschrijvers.60 Aldus bezit de oprichter de volgende kenmerken krachtens het vennootschapsrecht:

52 Desgevallend (i) oprichter (in de eenhoofdige NV) en (ii) bestuurslid (in het regime van de enige bestuurder). 53 D. VAN GERVEN, “§ 4. - Vennoten en aandeelhouders” in Handboek Vennootschappen - Algemeen deel, Gent, Larcier, 2020, nr. 264, p. 396.

54 Ibid. 55 Ibid.

56 Voor winstbewijzen: art. 7:58 WVV, voor obligaties: art. 7:62 WVV en voor certificaten: art. 7:61 WVV 57 Art. 7:13, lid 1 WVV

58 In het WVV duikt de oprichter op in twee verschillende artikels. Artikel 1:1 WVV vermeldt de oprichter een eerste keer door te stellen dat de vennootschap opgericht wordt bij een rechtshandeling “door één of meer personen, […] die een inbreng doen” en artikel 7:13, lid 1 WVV vermeldt de oprichter een tweede keer door te stellen dat oprichters personen zijn die “[…] bij de oprichtingsakte verschijnen”. Voorheen respectievelijk art. 1, lid 1 juncto art. 450 Wetboek Vennootschappen.

59 C. BLINDEMAN, “Commentaar bij artikel 450 W. Venn.” in D. BRULOOT; K. BYTTEBIER; J. CERFONTAINE; H. DE WULF en K. MARESCEAU (eds.), Vennootschappen Duiding 2017, Brussel, Larcier, 2017, p. 654.

(25)

opgevat in deze masterproef.

Voor het verloop van deze masterproef wordt de definitie van ‘oprichter’ geënt op haar wettelijke omschrijving (ex art. 1:1 juncto art. 7:13 WVV) met uitsluiting van voormeld punt 3. Alhoewel de gewone inschrijver strikt gezien geen oprichtende partij is61 en de oprichtingsakte deze partij bijgevolg ook niet als

zodanig vermeldt, maakte het voorafgaand onderzoek geen onderscheid tussen oprichter en gewone inschrijver.62 De bedoeling hiervan is om een getrouw beeld weer te geven van het aantal kapitaalverschaffers

die ab initio aanwezig waren bij de oprichting van de NV ongeacht hun vennootschapsrechtelijke kwalificatie. Het onderscheid tussen een gewone inschrijver en oprichter heeft per slot van rekening nauwelijks invloed op de belangenverhoudingen tussen actoren vermits de belangrijkste functie van het statuut ‘oprichter’ de aanwijzing van eventuele oprichtersaansprakelijkheid is.63 Zodoende hanteert deze

masterproef een brede opvatting van het begrip ‘oprichter’.

34. Bestuurslid – Bij de oprichting van een vennootschap worden haar bestuurders voor de eerste maal aangeduid in de oprichtingsakte64, hetgeen ook in het uittreksel moet staan65. Aldus zetelt in het

bestuursorgaan “iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die lid is van de raad van bestuur, ongeacht het bestuurlijk regime dat gehanteerd wordt”. Onder het WVV bestaan drie regimes: (i) een monistisch bestuursorgaan; (ii) een dualistisch bestuursorgaan en (iii) het regime van de enige bestuurder.66 Het begrip

‘bestuurder’ in deze masterproef ent zich volledig op de wettelijke omschrijving ervan naargelang het toepasselijk bestuurlijk regime.

Overige types bestuursleden – Benevens de gewone bestuurders kwamen nog enkele andere soorten mandaten in het bestuursorgaan aan bod, m.n. de gedelegeerd bestuurder67 en voorzitter. Het begrip van de

61 Art. 7:13, lid 2 WVV

62 Daarnaast kwam het zeer weinig voor dat het aandeelhouderschap opgesplitst was in een oprichtende aandeelhouder en gewone inschrijver.

63 C. BLINDEMAN, “Commentaar bij artikel 450 W. Venn.” in D. BRULOOT; K. BYTTEBIER; J. CERFONTAINE; H. DE WULF en K. MARESCEAU (eds.), Vennootschappen Duiding 2017, Brussel, Larcier, 2017, p. 654.; D. VAN GERVEN, “§ 4. - Vennoten en aandeelhouders” in Handboek Vennootschappen - Algemeen deel, Gent, Larcier, 2020, nr. 263, p. 395.

64 Art. 7:85, §2, lid 1 WVV

65 Art. 2:8, §2, lid 1, 10° juncto art. 2:14, 1° WVV

66 Art. 7:85, §1, lid 1 WVV (in een monistische raad van bestuur); art. 7:101, §1, lid 1 WVV (in het regime van de enige bestuurder); art. 7:105, §§1-2 WVV (in de raad van toezicht) en art. 7:107 WVV (in de directieraad)

67 Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de bevoegdheid krijgt om de vennootschap te vertegenwoordigen jegens derden ex art. 7:93, §2, lid 1 WVV, ex 7:101, §1 WVV, ex art. 7:109, §2, lid 1 WVV of ex art. 7:110, lid 2 WVV.

(26)

gedelegeerd bestuurder ent zich in deze masterproef tevens volledig op de wettelijke omschrijving ervan. Het begrip voorzitter ent zich op de betekenis die eraan gegeven wordt in de corporate governance literatuur, m.n. het hoofd van de raad van bestuur die leiding geeft aan dit orgaan. Deze functie zou eerder de ‘eerste onder gelijken’ zijn veeleer dan een hiërarchische positie.68 De belangrijkste taak van de voorzitter bestaat

uit het creëren van een klimaat van vertrouwen in de raad van bestuur gekenmerkt door transparantie, effectieve communicatie en een zo efficiënt mogelijk besluitvormingsproces.69

68 V. RYABOTA, A. VOLYNETS, H. CARRINGTON en A. KRAVATZKY (eds.), “SME Governance Guidebook”, International Finance Corporation 2019, p. 41

69 Er wordt geen vennootschapsrechtelijke definitie gegeven aan het begrip ‘voorzitter’. Evenmin geeft de Code Buysse III (P. BUYSSE en J. LIEVENS, Code Buysse III: corporate governance aanbevelingen voor niet-beursgenoteerde

ondernemingen, Kortrijk, Instituut voor het Familiebedrijf, 2017, 52 p.) een omschrijving. Derhalve wordt een

aanknopingspunt gezocht in Principes 3.12.-3.18. van de Belgische Corporate Governance Code 2020 (CORPORATE GOVERNANCE COMMITTEE, Corporate Governance Code 2020, Brussel, Lambrecht, 2019, 30 p.)

(27)

H

OOFDSTUK

II:

A

ANDEELHOUDERSCHAP

Afdeling 1. Inleiding

35. Dit hoofdstuk behelst de tweedelige bespreking van het onderzoek met betrekking tot de oprichter.

In Afdeling 2 worden de bevindingen van het kwantitatief onderzoek beschreven. Het is hierbij de bedoeling om inzichten te verschaffen in de meer praktische kant van het aandeelhouderschap in een niet-beursgenoteerde onderneming. Zo geeft het onderzoek meer duiding over het aantal aandeelhoudende belangen en de invloed van het vennootschapsrecht op de contractvrijheid van de oprichter.

In Afdeling 3 worden de bevindingen van het kwalitatief onderzoek beschreven. Deze Afdeling strekt er enerzijds toe om een kijk te bieden over de context waarin de NV vroeger opgericht werd en de dag van vandaag opgericht wordt. Anderzijds verstrekt deze Afdeling ook een zicht op de verdeling van het kapitaal en bijgevolg op de verdeling van de macht.

In Afdeling 4 worden de bevindingen van bovenstaande afdelingen samengevat.

Afdeling 2. Kwantitatief onderzoek

§1. Inleiding

36. Het vennootschapsrecht laat de kwantitatieve samenstelling van het aandeelhouderschap grotendeels onverlet. Daartoe wordt de opportuniteitsbeoordeling overgelaten aan de aspirant-oprichters en verdaagd naar de contractvrijheid in hoofde van die partijen. De aspirant-oprichter is immers zelf het best aangepast om de

Deze afdeling formuleert een antwoord op de volgende deelonderzoeksvragen:

1. Vormt het aandeelhouderschap van de NV doorgaans een amalgaam van eerder veel of weinig belangen?

2. Verschilt het antwoord op vraag 1 doorheen de onderzochte publicatiejaren? Aansluitend, verschilt het antwoord op vraag 1 onder het W. Venn. tegenover het WVV?

(28)

noden van haar onderneming in oprichting te schetsen en te concretiseren in beslissingen over, onder meer, het aantal medeoprichters en de identiteit daarvan.

Toch onthield het vennootschapsrecht zich niet altijd van enige inmenging. Zo schreef de vennootschapswetgever onder het Wetboek Vennootschappen dwingend voor dat het minimum aantal oprichters twee moest zijn.70 De dwingende pluraliteitsvereiste ging steevast voorbij aan de noden van

meerdere NV’s door de vereiste onverkort toe te passen, althans zo lijkt het toch uit het onderzoek.71 Vermits

de vennootschapswetgever heden ten dage door een pragmatischere bril kijkt, werd de pluraliteitsvereiste onder het WVV verlaten.72 Ingevolge daarvan kan de NV nu voortaan ook eenhoofdig opgericht worden wat

een significante verandering teweegbracht in het ondernemingslandschap.73

§2. Aantal oprichters

A. Onderzoeksresultaten

37. In principe kan de NV door een onbeperkt aantal oprichters worden opgericht. Niettemin blijkt uit het onderzoek dat de meeste NV’s in het leven geroepen worden door een eerder beperkt aantal. De resultaten uit Tabel 1 (infra)74 laten zien dat de meeste NV’s beschikken over twee oprichters, de tweede grootste groep

over drie oprichters en de derde grootste groep over één oprichter. Het valt op te merken dat er een zeer gering aantal oprichtingen door vijf of meer oprichters wordt verwezenlijkt. Op zijn uiterste wees het onderzoek uit dat het maximum aantal oprichters in één NV maar liefst veertig oprichters bedroeg.75

70 Art. 1 W. Venn.; Het bestaan van deze pluraliteitsvereiste ontstond vanuit het destijdse idee dat de overeenkomst de principiële rechtshandeling was die aan de basis van een vennootschap stond (T. WERA, “Commentaar bij art. 1 W. Venn.”, in D. BRULOOT; K. BYTTEBIER; J. CERFONTAINE; H. DE WULF en K. MARESCEAU (eds.), Vennootschappen Duiding 2017, Brussel, Larcier, 2017, p. 7-9)

71 Zie infra, randnrs. 48-66 72 Art. 1:1 WVV

73 Zie infra, randnrs. 37-44

74 In 818 NV’s van 820 kon een of meerdere oprichters vastgesteld worden. In twee gevallen werden geen oprichters aangeduid in het uittreksel.

75 Het onderzoek wees geregeld uit dat private privaks georganiseerd als NV meer dan 30 oprichters kennen. Tabel 1 W. Venn. (n) W. Venn. (%) WVV (n) WVV (%) Totaal (n) Totaal (%)

#1 AH 10 1,96% 112 36,48% 122 14,91% #2 AH 309 60,47% 98 31,92% 407 49,76% #3 AH 101 19,77% 69 22,48% 170 20,78% #4 AH 53 10,37% 12 3,91% 65 7,95% #5 AH 9 1,76% 10 3,26% 19 2,32% # >5 AH 29 5,68% 6 1,95% 35 4,28% Totaal 511 62,47% 307 37,53% 818 100,00%

(29)

38. Vervolgens blijkt dat het aantal oprichters per NV ieder jaar schommelt tussen gemiddeld twee à drie aandeelhouders met een piek in 2018 en een dal in 2019 (Tabel 2, infra)76. Sinds 2010 steeg het gemiddelde

aantal aandeelhouders per NV (met uitzondering van 2014) tot en met 2018 waarin een piek werd bereikt. Het stijgend verloop kent een einde in 2019 waarin het gemiddelde aantal oprichters daalt van drie naar twee oprichters per NV. Over het totaal zijn er per NV gemiddeld drie oprichters aanwezig bij oprichting. Zowel onder het W. Venn. als onder het WVV ligt de mediaan voor het aantal oprichters op twee.

Figuur 1 geeft een overzicht van het gemiddelde aantal oprichters per NV, per publicatiejaar. Het jaar 2019* en Eindtotaal* geven het gemiddelde weer na het wegfilteren van de eenhoofdige oprichtingen.

B. Verklaring

39. Het is niet evident om de bovenstaande resultaten sluitend te verklaren. Een verklaring zou immers moeten voorafgegaan worden door een opportuniteitsbeoordeling van welk aantal oprichters minimum of maximum gewenst zijn bij de oprichting van een NV. Dergelijke beoordeling is niet alleen quasi onmogelijk,

76 De rijen 2019* en Eindtotaal* wijzen op de resultaten wanneer de cijfers omtrent eenhoofdige NV’s er uit gefilterd zijn. 2,59 2,84 2,70 2,87 3,25 2,14 2,75 2,58 2,82 2010 2012 2014 2016 2018 2019 2019* Eindtotaal Eindtotaal*

Tabel 2 Aantal venn. (n) #AH (n) Gemiddeld #AH

2010 120 311 2,59 2012 98 278 2,84 2014 91 246 2,70 2016 102 293 2,87 2018 102 332 3,25 2019 307 657 2,14 2019* 194 533 2,75 Eindtotaal 820 2117 2,58 Eindtotaal* 707 1993 2,82

(30)

ze is in beginsel ook niet wenselijk vermits de NV het klassieke voorbeeld van een kapitaalvennootschap is waarbij haar bestaan principieel draait om de aanwezigheid van geld veeleer dan de identiteit van haar aandeelhouders – hoewel dit in een niet-beursgenoteerde KMO niet per se het geval is.77

In tweede instantie vormen de niet-beursgenoteerde NV’s een zeer heterogene groep.78 Zo variëren deze

ondernemingen onderling sterk op het gebied van grootte, sector, bedrijfscultuur, noden en prioriteiten. Daaruit volgt dat er veel verschillende antwoorden bestaan op de vraag naar hoeveel oprichters aanwezig (moeten) zijn bij de oprichting van een NV. De uitkomst zal immers steeds afhankelijk zijn van drie zaken:

i. Eventuele dwingende pluraliteit door het vennootschapsrecht79;

ii. de diverse noden van elke onderneming die ab initio ingebeeld kunnen worden door de aspirant-oprichter(s) en;

iii. de rangschikking van prioriteit in het adresseren van die noden.

Bijvoorbeeld kunnen aanvankelijk vermogen, bereidwilligheid tot verschaffing van extra kapitaal alsook netwerk in hoofde van de aspirant-medeoprichter belangrijke criteria zijn waar veel aspirant-oprichters naar zoeken. Toch zullen de concretisering en priorisering van deze criteria wellicht telkens variëren per onderneming. Zo zal de bereidwilligheid tot verschaffing van extra kapitaal doorheen de levensduur van de vennootschap wellicht belangrijker zijn in de zoektocht naar medeoprichters van Onderneming X in een kapitaalintensieve sector (bijvoorbeeld biotechnologische sector)80 dan in de zoektocht naar medeoprichters

van Onderneming Y in een kapitaalextensieve sector (bijvoorbeeld IT-sector)81.

77 Principe 7, Code Buysse III, p. 43-45; V. RYABOTA, A. VOLYNETS, H. CARRINGTON en A. KRAVATZKY (eds.), “SME Governance Guidebook”, International Finance Corporation 2019, p. 71-75; ecoDa, Governance for family

businesses: leveraging sustainable growth perspectives summary report – ecoDa rountable discussion, Brussel, 2014,

p. 2

78 Informatievergadering georganiseerd door het Verbond van Belgische Ondernemingen en het Instituut voor Bestuurders, p. 5-6, te raadplegen op

79 Dit was het principe voor iedere vennootschap onder het W. Venn. (uitgezonderd de eenpersoon-BVBA)(art. 1, lid 1 W. Venn.) en is nog steeds het principe voor sommige vennootschappen onder het WVV. Denk maar aan de coöperatieve vennootschap (minimum 3 aandeelhouders) en X

80 Zie: J. Hand, The Market Valuation of Biotechnology Firms and Biotechnology R&D, 2001, 38 p. en W. TSAI en S. ERICKSON, “Early-Stage Biotech Companies: Strategies for Survival and Growth”, Biotechnological Healthcare 2006, 3(3): 49-50, 52-53, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3571061/ (laatst geconsulteerd op 10 augustus 2020).

81 Zie: G. WILLIAMS, “Global Corporate Capex Survey 2019”, S&P Global ratings serie, 2019, 24 p., https://www.spratings.com/documents/20184/1481001/Global+Corporate+Capex+Study+2019+Curbed+Enthusiasm/ 086812c1e10fe2e72be089c7e34d8bc7?fbclid=IwAR2o2y0HhjcpGWJj9H3fSV7wYR5vdAJWeKq48RVkPoYh3jnOZ pXi9_sjMs (laatst geconsulteerd op 10 augustus 2020).

(31)

40. Uit het bovenstaande volgt dat aandeelhoudersregeling en haar bijdrage in het web van verschillende belangenverhoudingen in de vennootschap niet simpelweg gereduceerd kan worden tot een beoordeling van het aantal oprichters. Toch kan de consistente voorkeur van de praktijk om met een beperkt aantal medeoprichters de NV in het leven te roepen m.i. (minstens deels) verklaard worden middels twee praktische en één juridisch argument.

41. Eerste praktisch argument – Het vennootschapsrechtelijk regime van de NV leent zich ertoe om een onderneming te starten met een beperkt aantal essentiële medeoprichters en wanneer de tijd zich aandringt, te schalen door het aantrekken van vers kapitaal (lees: nieuwe aandeelhouders) op een manier dat de werking van de onderneming in beginsel niet hindert. Hierdoor hoeft de NV niet noodzakelijk van in den beginne opgericht te worden door veel personen. Dit laat de oprichters toe om zich in de opstartfase te focussen op de lancering van het ondernemingsidee en in een latere fase zich pas te bekommeren over nieuwe aandeelhouders.

Bovendien zal in de opstartfase van veel ondernemingen de identiteit van een medeoprichter – veeleer dan het aantal ervan – primeren om te bepalen welke aspirant-medeoprichters geschikt zouden zijn om een onderneming uit te bouwen. De kapitaalnoden kunnen immers geadresseerd worden in een latere groeifase middels schuldfinanciering (bijv. banklening of obligaties) en/of eigenvermogenfinanciering (bijv. één of meerdere kapitaalrondes) waarbij de identiteit van de kapitaalverschaffer(s) een secundaire rol kan spelen. Het aantal oprichters van een NV zal dus eerder het resultaat zijn van een voorafgaandelijk selectieproces op basis van elementen die onafhankelijk zijn aan een opportuniteitsbeoordeling van het uiteindelijke aantal oprichters.

Daarnaast beschikt het vennootschapsrechtelijk regime van de NV over de nodige kenmerken om de NV te vermaken tot het voorbeeld bij uitstek van een kapitaalvennootschap.82 De kenmerken van een

kapitaalvennootschap zijn:

i. Principiële vrije overdraagbaarheid van aandelen wat impliceert dat de vrije overdraagbaarheid beperkt kan worden maar nooit uitgesloten83 en;

ii. de oprichtingshandeling is intuitu pecuniae aangegaan wat impliceert dat de identiteit van de aandeelhouders een subsidiaire rol aanneemt tegenover de geldelijke overwegingen.84

82 E. DE BIE, “Waarom bestaande NV's (niet) voor de BV-vorm moeten kiezen”, T.R.V. 2020, nr.4, p. 419-438, nr. 3 83 Art. 7:45 juncto art. 7:78 WVV

(32)

In essentie is de kapitaalvennootschap en dus de NV traditioneel bedoeld als vehikel om de grootste ondernemingen te exploiteren.85 Om dit vloeiend te kunnen verwezenlijken is het noodzakelijk dat zij ab initio niet aan een al te strak keurslijf gebonden is wat betreft de toegang tot en uittrede uit het kapitaal.86 Het

tegendeel zou immers indruisen tegen het principiële doel van de kapitaalvennootschap, i.e. de creatie van waarde voor haar aandeelhouders (wat onder meer verwezenlijkt wordt middels dividenden en meerwaarde bij verkoop).87 Het vennootschapsrechtelijk regime in dat verband is vrij flexibel. De overdracht van aandelen

van een NV is principieel vrij en de aandeelhouders (of desgevallend de raad van bestuur) kunnen overgaan tot kapitaalverhoging naar believen.88 Om die reden leent (of eerder leende)89 de NV-vorm zich er het best

toe om, naargelang de noden van de onderneming, op een later tijdstip dan de oprichting vers kapitaal op te halen door nieuwe aandelen uit te geven aan bestaande of nieuwe aandeelhouders zonder significant gehinderd te worden in haar ondernemingsactiviteiten.90

Een nuance van het bovenstaande is evenwel aan de orde. Sinds de intrede van het WVV werd het vennootschapsrechtelijk regime van de besloten vennootschap (“BV”) sterk geflexibiliseerd.91 Zo sterk zelfs

dat de oprichters hun BV zodanig kunnen organiseren dat zij quasi een NV wordt zonder het ‘prijskaartje’ van EUR 61.500 volstort minimumkapitaal.92 Waar de NV-vorm ten tijde van het W. Venn. aantrekkelijk

was, doordat ze onderworpen werd aan een relatief flexibel regime in vergelijking met andere vennootschapsvormen, zal dit wellicht onder het WVV in mindere mate het geval zijn.93

42. Tweede praktisch argument – Vervolgens voelden sommige oprichters zich wellicht niet genoodzaakt om de oprichting te verwezenlijken met een veelheid aan medeoprichters. Verschillende

85 Ibid.

86 R. KRAAKMAN, J. ARMOUR en P.L. DAVIES, P.L., What is corporate law?, Cambridge 2009, John M. Olin Center for law, economics and business, p. 10, te raadplegen op http://www.law.harvard.edu/programs/olin_center/papers/pdf/Kraakman_643.pdf

87 Cf. het winstverdelingsoogmerk ex art. 1:1 WVV 88 Art. 7:45 juncto art. 7:78 WVV

89 MvT WVV, 12-13; Voor het succes van de BV in cijfers zie: Appendix, p. 113-115 en C. VAN DER ELST, “De invloed van het nieuwe WVV op het vermogen, de aandelenstructuur en de aandelenoverdracht van en bij nieuwe BV’s: een empirisch onderzoek”, T.R.V. 2020, nr. 4, p. 354

90 R. KRAAKMAN, J. ARMOUR en P.L. DAVIES, P.L., What is corporate law?, Cambridge 2009, John M. Olin Center for law, economics and business, p. 10, te raadplegen op http://www.law.harvard.edu/programs/olin_center/papers/pdf/Kraakman_643.pdf

91 MvT WVV, 12-13; K. MARESCEAU, “Hoofdstuk I - Doelstellingen en krachtlijnen” in De Vennootschap & haar

nieuwe Wetboek, Gent, Larcier, 2019, p. 10, nrs. 7-9; D. BRULOOT, H. DE WULF, K. MARESCEAU EN L. VAN

COILLIE, “Het nieuwe wetboek van vennootschappen en verenigingen: overzicht en enkele pijnpunten” in Financial

Law Institute Working Paper Series 2019, p. 7-10, nrs. 23-32

92 Art. 7:2; Voor een bespreking van de voordelen van de BV en NV onder het WVV zie E. DE BIE, “Waarom bestaande NV's (niet) voor de BV-vorm moeten kiezen”, T.R.V. 2020, nr.4, p. 419-438

93 Zie voor de populariteitscijfers van de BV en de NV: Appendix, p. 113-115

(33)

beweegredenen zijn valabel, bijvoorbeeld: enkel familieleden mogen delen in het eigen vermogen; de minimalisatie van transactiekosten op het gebied van transparantie tussen oprichters onderling evenals tussen de raad van bestuur en de oprichter(s); minimale coördinatie bij bepaalde vennootschapsrechtelijke formaliteiten94 en het beoogde ondernemingsidee kan gerealiseerd worden door een beperkt aantal mensen.

43. Juridisch argument – Ten eerste valt het aantal meerhoofdige oprichtingen (door twee of meer oprichters) deels te verklaren vanuit de dwingende pluraliteitsvereiste die werd opgelegd bij oprichting van een NV ten tijde van het Wetboek Vennootschappen.95 Deze voorwaarde werd op straffe van nietigheid van

de vennootschap voorgeschreven.96 Op die manier moesten steeds minstens twee partijen optreden – beiden

in de hoedanigheid van oprichter ofwel een oprichter enerzijds en een gewone inschrijver anderzijds.97

Derhalve werd de eenhoofdige oprichting van een NV ten tijde van het W. Venn. principieel uitgesloten waaruit de dominante aanwezigheid van meerhoofdig opgerichte NV’s noodzakelijkerwijs volgt.

Ten tweede kan het dal van het aantal meerhoofdige oprichtingen in 2019 grotendeels verklaard worden door de intrede van het WVV op 1 mei 2019 en de daaruit volgende mogelijkheid om de oprichting van een NV voortaan eenhoofdig te verwezenlijken. Er werd gretig gebruik gemaakt van de optie om een NV voortaan eenhoofdig op te richten. Het jaar 2019 kende 112 eenhoofdige oprichtingen en 195 meerhoofdige oprichtingen, oftewel respectievelijk 36,48% en 63,52% van het totaal aantal oprichtingen dat jaar (nl. 307). Wanneer de eenhoofdige oprichtingen uit het resultaat worden gefilterd zien we bij Jaar 2019* en bij Eindtotaal* dat het gemiddelde telkens hoger ligt dan tegenover het ongefilterde resultaat bij Jaar 2019 en bij Eindtotaal. Dit wijst er op dat de mate waarin eenhoofdige oprichtingen werden voltrokken toch een significante invloed heeft gehad op het globale resultaat.

44. Aansluitend kunnen de lage cijfers m.i. ook deels verklaard worden door de tekortkoming van het vennootschapsrecht aan de noden van de praktijk vóór de intrede van het WVV. Dit wordt verder uitgewerkt in randnrs. 48-66.

94 Zoals onder meer de ondertekening van de vennootschapsakte, oproeping op een AvA, dividenduitkering, enzovoort. 95 Art. 1 W. Venn.

96 Art. 454, 4° W. Venn. 97 Art. 450 W. Venn.

Afbeelding

Tabel I Sample 1 Sample 2 Sample 3 Sample 4 Sample 5 Sample 6 Publicatiedatum 1/1/2010 -  1/3/2010 1/1/2012 - 1/3/2012 1/1/2014 - 1/3/2014 1/1/2016 - 1/3/2016 1/1/2018 - 1/3/2018 1/5/2019 - 1/1/2020 Rubriek Rechtsvorm Aantal NV's (n) 121 104 96 108 105 326
Tabel II Statuten (n) Geen statuten (n) Statuten (%) Geen statuten (%)  Tot. (n)
Tabel IV Niet-transparant (n) Niet-transparant (%) Tot. Opgesteld (n)
Figuur  1  geeft  een  overzicht  van  het  gemiddelde  aantal  oprichters  per  NV,  per  publicatiejaar
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voorliggend project heeft betrekking op de hervergunning en uitbreiding van het bedrijf Herdico Vlees. De basismilieuvergunning voor het bedrijf werd verleend tot

De basis voor het Ahold-concern, één der grootste ondernemingen van Nederland, werd gelegd in 1887, toen de jonge Albert Heijn de kruidenierszaak van zijn ouders te Oostzaan

In de volgende gevallen: (i) het wijzigen van wetgeving waaraan Hyboma onderhevig is, waardoor het voor Hyboma onwettelijk wordt om haar verplichtingen onder de obligaties na

In het geval van inschrijving op de obligaties uitgegeven door SPORTAMUNDI in het kader van deze aanbieding, zullen beleggers een commissie betalen aan 1001Pact, variërend tussen de

Deze vraag werd tevens overgemaakt aan het gemeentebestuur van Zonhoven om samen te bekijken welke acties hier mogelijk zouden kunnen zijn. • Opmerking

In deze bundel zijn bijdragen opgenomen die het hart van het nationale onderne- mingsrecht raken zoals de bijdrage over het verschil tussen de naamloze en de besloten vennootschap,

Dit prospectus is beschikbaar in Nederlands en Frans. In geval van onduidelijkheid of twijfel zal de Nederlandse versie bepalend zijn. Indien de kasgeldrekeningen geopend zijn op

- Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie, het onderhoud en het beheer van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze