• No results found

DEEL II: EMPIRISCH ONDERZOEK 16

Afdeling 3. Kwalitatief onderzoek 75

B. Onderzoeksresultaten 81

69. De oprichter van een NV kan een natuurlijke persoon, rechtspersoon (waaronder ook een rechtspersoon sui generis en een publiekrechtelijke vennootschap)117 of vennootschap zonder

rechtspersoonlijkheid zijn. In principe stelt het vennootschapsrecht dus geen enkele voorschriften op omtrent de hoedanigheid van een oprichter of identiteit ervan.

70. Het onderzoek wijst uit dat er bijna dubbel zoveel NV’s werden opgericht waarvan het aandeelhouderschap bij oprichting uitsluitend bestaat uit RP-oprichters (46,10%) dan NV’s waarvan het aandeelhouderschap bij oprichting uitsluitend werd waargenomen door NP-oprichters (23,90%).118 De NV-

vorm wordt dus vaker aangewend in het kader van vennootschapsgroepen dan dat ze aangewend wordt ter exploitatie van een onderneming die georganiseerd wordt rond een aandeelhouderschap van louter natuurlijke personen. Daarnaast werd de NV vaker opgericht door minstens één RP-oprichter en minstens één NP-

117 MvT WVV, 24 118 Zie Tabel 6

oprichter tezamen (30,00%) dan dat ze opgericht werd door uitsluitend natuurlijke personen. Aldus wordt de NV het minst vaak opgericht door uitsluitend natuurlijke personen en het vaakst in de context van een vennootschapsgroep.

71. Bovenstaande Tabel 6 houdt enkel rekening met het aantal NV’s waarin minstens één NP-oprichter, minstens één RP-oprichter of minstens één van beide aanwezig is. Tabel 7 (infra) toont de resultaten van het nominaal aantal individuele oprichters van elk type binnen een en dezelfde NV en Figuur 3 (infra) visualiseert ze.

De onderzoeksresultaten wijzen uit dat het gemiddelde aantal NP-oprichters binnen de NP-Groep sensu lato (2,19) iets hoger ligt dan het gemiddelde aantal RP-oprichters binnen de RP-Groep sensu lato (1,92). Dit wijst erop dat wanneer de NV opgericht wordt door natuurlijke personen dit op gemiddelde basis door een groter aantal oprichters voltrokken wordt dan wanneer ze wordt opgericht door rechtspersonen.

Figuur 3 geeft een overzicht van het gemiddeld aantal aandeelhouder-oprichters per type aandeelhouder. Bron: eigen onderzoek 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 2 0 0 8 2 0 1 0 2 0 1 2 2 0 1 4 2 0 1 6 2 0 1 8 2 0 2 0

F IG U U R 3

Gemiddeld # RP-ah per vennootschap met RP-ah Gemiddeld # NP-ah per vennootschap met NP-ah

Tabel 6 # NV's (n) # NV's (%)

Mix-Groep 246 30,00%

NP-Groep 196 23,90%

RP-Groep 378 46,10%

Eindtotaal 820 100,00%

Tabel 7 #NV's met RP-Opr. #NV's met NP-Opr. #RP-Opr. #NP-Opr. Gemiddeld #RP per NV met RP Gemiddeld #NP per NV met NP Gemiddeld #RP per NV Gemiddeld #NP per NV 2010 93 80 163 148 1,75 1,85 1,36 1,23 2012 74 57 149 129 2,01 2,26 1,52 1,32 2014 70 54 135 111 1,93 2,06 1,48 1,22 2016 79 52 166 127 2,10 2,44 1,63 1,25 2018 81 59 180 152 2,22 2,58 1,76 1,49 2019 222 124 393 264 1,77 2,13 1,28 0,86 Eindtotaal 619 426 1186 931 1,92 2,19 1,45 1,14

72. De bovenstaande resultaten werden vervolgens verdisconteerd per onderzocht publicatiejaar waaruit bleek dat gedurende de periode van 2010-2018 de meeste NV’s (39,96%) opgericht werden door minstens één NP-oprichter en minstens één RP-oprichter (i.e. Mix-Groep). Voorts werd een gelijkaardig aantal NV’s (39,18%) uitsluitend door rechtspersonen opgericht (i.e. RP-Groep) en ten slotte werden het minst aantal NV’s (20,86%) uitsluitend door natuurlijke personen opgericht (i.e. NP-Groep). De resultaten zijn te vinden in Tabel 8 (infra).

Hieruit kan minstens afgeleid worden dat een groot aantal NV’s onder het W. Venn. opgericht werd in het kader van een vennootschapsgroep. Wat betreft de Mix-Groep kan er op basis van deze resultaten niet besloten worden of deze NV’s vnl. opgericht zijn in de context van de voorheen beschreven kunstmatige constructie119, of in de context van minstens twee autonome oprichters waarvan minstens één natuurlijke

persoon en minstens één rechtspersoon. Zonder uitsluitsel te brengen hierover kunnen de resultaten over het aandeelhouderschap ten tijde van het WVV wel een vermoeden bieden (zie infra).

73. Ten tijde van het WVV werden de meeste NV’s uitsluitend door rechtspersonen opgericht (57,56%), de tweede meeste uitsluitend door natuurlijke personen (28,99%) en het minst aantal NV’s door minstens één NP-oprichter en minstens één RP-oprichter (13,36%). De resultaten zijn te vinden in Tabel 8 (infra). Daaruit volgt dat het Belgische niet-beursgenoteerde ondernemingslandschap (wat betreft de NV’s) onder het WVV voornamelijk gekenmerkt wordt door oprichtingen in de context van vennootschapsgroepen.

74. Het is bovendien opmerkelijk dat de grootste groep onder het W. Venn. (i.e. Mix-Groep) gedaald is naar de kleinste groep onder het WVV. Aldus lijkt er een soort van polarisering plaats te vinden waarbij er meer NV’s opgericht worden door (een verzameling van) één soort oprichter dan dat er NV’s opgericht worden door een combinatie van beide soorten.

Dit valt m.i. te verklaren door de populariteit van de eenhoofdige oprichting. Er kan immers een parallel getrokken worden tussen de bevindingen inzake de eenhoofdige oprichting en deze inzake hoedanigheid van

119 In de kunstmatige constructie verkrijgt één oprichter 100% - 1 aandeel en de andere oprichter verkrijgt noodzakelijkerwijze het resterende aandeel.

Tabel 8 NP-Groep (n) RP-Groep (n) Mix-Groep (n) NP-Groep (%) RP-Groep (%) Mix-Groep (%) Totaal (n) W. Venn. 107 201 205 20,86% 39,18% 39,96% 513

WVV 89 177 41 28,99% 57,65% 13,36% 307

de oprichters. De eenhoofdig opgerichte NV’s stellen de meest vertegenwoordigde groep voor onder het WVV120, kadert vnl. in de context van een vennootschapsgroep en is per definitie polariserend vermits één

oprichter automatisch de aanwezigheid uitsluit van een oprichter met tegengestelde hoedanigheid. Met betrekking tot de resultaten van de hoedanigheid van oprichters onder het WVV is het de RP-Groep die het sterkst gestegen is in vergelijking met de overige groepen (+18,47 procentpunten). Hierin is het mogelijk dat prospectieve RP-oprichters onder het WVV veelal neigen naar eenhoofdige oprichting terwijl ze onder het W. Venn. wellicht eerder hadden gekozen voor een (of meerdere) medeoprichter(s) met een tegenovergestelde hoedanigheid. Aldus zou het kunnen dat de daling van de Mix-Groep vnl. kan verklaard worden door dezelfde redenen waarom een eenhoofdige NV onder het WVV zeer populair is en door de influx aan eenhoofdige NV’s die opgericht werden door een rechtspersoon.

§3. Verdeling van het kapitaal

A. Inleiding

75.

De aspirant-oprichter van een NV moet een inbreng doen wil ze aandeelhouder worden.121 De

inbreng is bestemd voor het kapitaal in ruil waarvoor de inbrenger aandelen verkrijgt.122 Ingevolge deze

ruiloperatie beschikt de oprichter over de vermogens- en lidmaatschapsrechten (alsook -verplichtingen) verbonden aan diens aandeel. In beginsel kan de omvang van de inbreng als maatstaf dienen om de rechten te begroten die verbonden zijn aan het overeenkomstige aandeel.123 Elk aandeel geeft de aandeelhouder

immers het principieel recht op deelname in de winst124 en op een hoeveelheid stemrechten proportioneel aan

de kapitaalvertegenwoordigende waarde van diens aandelen, behoudens statutaire afwijking.125 In de context

van dit onderzoek kan de inbreng – wat dwingend vermeld wordt in het uittreksel126 – dus als leidraad dienen

120 36,48% van het aantal NV’s opgericht tijdens het WVV.

121 J. VAN RYN et J. HEENEN, Principes de droit commercial, I, Brussel, Bruylant, 1954, p. 231, n° 330; J. MALHERBE, Y. DE CORDT, P. LAMBRECHT, P. MALHERBE, H. CULOT, H., Droit des sociétés. Précis, Bruylant, Brussel, 2011, p. 227, nr. 455

122 Art. 1:8, §1, lid 1 juncto art. 7:1 juncto art. 7:45 WVV

123 D. VAN GERVEN, “Afdeling 4 – Inbreng” in Handboek Vennootschappen - Algemeen deel, Gent, Larcier, 2020, nr. 71, p. 119.

124 Art. 1:8, §1, in fine WVV verwijst uitsluitend naar de deelname in ‘winst’. Daarnaast wordt in art. 7:16 WVV enkel verwezen naar het leonijns beding waarin de gehele winst wordt voorbehouden aan één aandeelhouder of het geval waarin minstens één aandeelhouder van de winst wordt uitgesloten; MvT. Art. 1:8.

125 Art. 7:48 juncto artt. 7:51-7:52 WVV

om een beeld te schetsen van de machtsverdeling tussen oprichters. Dit geldt ook in de gevallen waarin de statuten een afwijkende regeling treffen.127

76. Voor dit segment zal dus ook een typologie gehanteerd worden op basis van de participatieomvang van de aandeelhouder. In functie daarvan kunnen drie types oprichter onderscheiden worden:

i. De meerderheidsaandeelhouder (houdt minstens 50% + 1 aandeel in het kapitaal); ii. de 50%-aandeelhouder (houdt exact 50% in het kapitaal) en;

iii. de minderheidsaandeelhouder (houdt minstens 1 aandeel tot en met 50% - 1 aandeel).

Uit een analyse van alle transparante uittreksels blijkt dat 15,43% een 50%-aandeelhouder is, dat 26,51% een meerderheidsaandeelhouder is en dat 58,06% een minderheidsaandeelhouder is.128

77. De bovenstaande hoofdtypes kunnen nu onderverdeeld worden in subtypes naargelang de omvang van hun deelname in het kapitaal overeenkomst met specifieke barema’s. Deze barema’s zijn geënt op de stemrechten die vereist zijn op de algemene vergadering om beslissingen door te voeren, dan wel te blokkeren.

Daarna wordt het totaal kapitaal van 451 NV’s ingedeeld overeenkomstig de prevalentie van ieder subtype. Dit geeft een eerste inzicht in de verdeling van het kapitaal in de NV alsook over de opvatting van de praktijk over de noodzaak om participaties aan te houden die in lijn zijn met de wettelijk vereiste stemquora op een algemene vergadering.

127 Denk maar aan aandelen zonder stemrecht, aandelen met een onevenredig recht op de winst, aandelensoorten waarbij iedere soort een verschillende kapitaalvertegenwoordigende waarde heeft, aandelen met een onevenredige verdeling van stemrechten, enzovoort.

128 De participatieomvang kan uitsluitend gelezen worden in transparante uittreksels. Het onderzoek wees uit dat de meerderheid van alle oprichters (51,77%) aandeelhouder zijn bij een NV waarvan het uittreksel niet-transparant is. Dat betekent dat het onderzoek naar aandelenparticipatie slechts kan gevoerd worden bij de overige 48,23% die deel uitmaken van NV’s die opgericht werden bij transparante uittreksels.

Tabel 9 Aantal (n) Aantal (%) Oprichter (Mi) 587 58,06% Oprichter (50%) 156 15,43% Oprichter (Me) 268 26,51%

Eindtotaal 1011 100%

Een laatste stap in een beschrijving van de kapitaalverdeling betreft de mediane participatie van de grootste, tweede grootste, derde grootste en kleinste aandeelhouder (zowel onder het W. Venn. als onder het WVV) in de 451 onderzochte NV’s.

B. Soorten oprichters op basis van participatieomvang

1. Onderzoeksresultaten

78. De drie voormelde oprichterstypes kunnen op hun beurt nog eens ingedeeld worden in zes subcategorieën.129 Deze barema’s lopen van 0% + 1 aandeel op zijn minst130 naar 100% op zijn meest.131 De

subcategorieën worden hieronder opgesomd van oprichters met de grootste participatieomvang naar oprichters met de kleinste. Tevens worden de eenhoofdige oprichtingen uit het resultaat gefilterd (zie telkens aangeduid door een asterisk in Tabel 10, infra) om vertekeningen van de data te vermijden. Aansluitend wordt ieders prevalentie in het geheel vermeld op basis van de resultaten uit Tabel 10 (infra) alsook in welke mate zij een rechtspersoon dan wel natuurlijke persoon zijn op basis van de resultaten uit Tabel 11 (infra).

79. De absolute meerderheidsaandeelhouder (“AMe”) bezit 80 tot en met 100% van het aandelenkapitaal. Het absolute karakter van deze meerderheidsaandeelhouder is te wijten aan het feit dat zij voor alle aangelegenheden (inclusief statuten-, doelen- en voorwerpwijziging) individueel kan overgaan tot het doorvoeren van de beslissing.132 Op het totaal aantal oprichters is 20,77% een absolute

meerderheidsaandeelhouder. Overigens is deze aandeelhouder in 80% van de gevallen een rechtspersoon en in 20% van de gevallen een natuurlijke persoon.

80. De relatieve meerderheidsaandeelhouder (“RMe”) bezit 75 tot 80% van het aandelenkapitaal. Het relatieve karakter van deze meerderheidsaandeelhouder is te wijten aan het feit dat zij voor alle aangelegenheden waarvoor een gewoon meerderheid volstaat individueel beslissingen kan doorvoeren alsook zelf een statutenwijziging kan bewerkstelligen.133 Zij kan geen doelen- en voorwerpwijziging

129 Enige beperking aan deze typologie is het feit dat zij geen rekening houdt met eventuele statutaire afwijkingen van de evenredigheid van participatie. Het zou immers mogelijk zijn ingevolge artt. 7:51-7:52 WVV dat een bepaalde oprichter X% van het aandelenkapitaal houdt in ruil voor Y% van het stemrechtentotaal (waarbij X<Y of X>Y). 130 Het aandeelhouderschap vereist immers het verkrijgen van minstens één aandeel in ruil voor een inbreng (art. 7:45 WVV)

131 Een aandeelhouder kan immers niet meer dan 100% van het kapitaal van één NV bezitten. 132 Art. 2:41 juncto art. 7:153, lid 3 juncto art. 7:154, lid 6 WVV

doorvoeren vermits hier minstens 80% voor vereist is.134 Op het totaal aantal oprichters is 1,29% een relatieve

meerderheidsaandeelhouder. Overigens is deze aandeelhouder in 76,92% van de gevallen een rechtspersoon en in 23,08% van de gevallen een natuurlijke persoon.

81. De gewone meerderheidsaandeelhouder (“GMe”) bezit 50% + 1 aandeel tot 75% van het aandelenkapitaal. Het gewone karakter van deze meerderheidsaandeelhouder is te wijten aan het feit dat zij voor alle aangelegenheden waarvoor een gewone meerderheid volstaat in principe individueel beslissingen kan doorvoeren135 doch niet de macht bezit om een statuten-, doelen- en voorwerpwijziging te realiseren.136

Op het totaal aantal oprichters is 4,45% een gewone meerderheidsaandeelhouder. Overigens is deze aandeelhouder in 75,56% van de gevallen een rechtspersoon en in 24,44% van de gevallen een natuurlijke persoon.

82. De 50%-aandeelhouder bezit exact 50% van het aandelenkapitaal. Ze is noch een meerderheidsaandeelhouder, noch een minderheidsaandeelhouder in het licht van de macht die ze bezit. Vanuit het oogpunt van twee medeoprichters die bijvoorbeeld elk 25% houden, zal de 50%-aandeelhouder wellicht een meerderheidsaandeelhouder lijken met dien verstande dat ze ‘meer’ aandelen houdt dan de overige twee. Doch is ze geen meerderheidsaandeelhouder in de zin dat ze meer dan de helft van het kapitaal houdt of individueel beslissingen kan bewerkstelligen op de AvA.137 De slagkracht van dit type oprichter

berust er louter in dat ze een veto achter de hand houdt bij elke beslissing. Zonder de goedkeuring van deze oprichter kan er immers geen enkele meerderheid bereikt worden. Omgekeerd kunnen de andere aandeelhouders eveneens een veto achter de hand houden wanneer zij hun macht bundelen tot zij tezamen 50% bezitten. Op het totaal aantal oprichters is 15,43% een 50%-aandeelhouder. Overigens is deze aandeelhouder in 47,44% van de gevallen een rechtspersoon en in 52,56% van de gevallen een natuurlijke persoon.

83. De gewone minderheidsaandeelhouder (“GMi”) bezit 25% + 1 aandeel tot 50% van het aandelenkapitaal. Het gewone karakter van deze minderheidsaandeelhouder is te wijten aan het feit dat deze oprichter een wettelijke blokkeringsminderheid kan vormen op zichzelf tijdens de stemming op de AvA betreffende twee aangelegenheden, m.n. de doelen- en voorwerpwijzigingalsook de statutenwijziging van de

134 Art. 7:154, lid 6 WVV 135 Art. Art. 2:41

136 Art. 7:153, lid 3 juncto art. 7:154, lid 6 WVV

137 Behoudens het aanwezigheids- en stemquorum dit in een concreet geval toelaten (art. 7:153, lid 3 juncto art. 7:154, lid 5 WVV)

vennootschap.138 Op het totaal aantal oprichters is 16,22% een gewone minderheidsaandeelhouder.

Overigens is deze aandeelhouder in 48,78% van de gevallen een rechtspersoon en in 51,22% van de gevallen een natuurlijke persoon.

84. De relatieve minderheidsaandeelhouder (“RMi”) bezit 20% + 1 aandeel tot en met 25% van het aandelenkapitaal. Het relatieve karakter van deze minderheidsaandeelhouder is te wijten aan het feit dat zij een wettelijke blokkeringsminderheid kan vormen op zichzelf in één aangelegenheid, m.n. de doelen- en voorwerpwijziging van de vennootschap op de AvA.139 Op het totaal aantal oprichters is 11,28% een relatieve

minderheidsaandeelhouder. Overigens is deze aandeelhouder in 26,32% van de gevallen een rechtspersoon en in 73,68% van de gevallen een natuurlijke persoon.

85. De absolute minderheidsaandeelhouder (“AMi”) bezit 0 tot en met 20% van het aandelenkapitaal. Het absolute karakter van deze minderheidsaandeelhouder is te wijten aan het feit dat zij geen enkele wettelijke blokkeringsminderheid kan vormen op zichzelf aangezien de aandeelhouder minstens 20% + 1 aandeel aan participatieomvang in het aandelenkapitaal nodig heeft om een doelen- en voorwerpwijziging van de vennootschap te kunnen tegenhouden op de AvA.140 Op het totaal aantal oprichters is 30,56% een

absolute minderheidsaandeelhouder. Overigens is deze aandeelhouder in 48,87% van de gevallen een rechtspersoon en in 51,13% van de gevallen een natuurlijke persoon.

86. De resultaten met betrekking tot de aanwezigheid van iedere soort aandeelhouder zijn weergegeven in Tabel 10 (infra)141 en worden geïllustreerd door Figuur 4 (infra). De resultaten met betrekking tot de

hoedanigheidsverhouding per soort aandeelhouder zijn weergegeven in Tabel 11 (infra) en worden geïllustreerd door Figuur 5 (infra).

138 Art. 7:153, lid 3 (a contrario) juncto art. 7:154, lid 6 WVV (a contrario) 139 Art. 7:154, lid 6 WVV (a contrario)

140 Art. 7:154, lid 6 WVV (a contrario)

141 Eindtotaal* verwijst twee keer naar de resultaten van prevalentie van ieder oprichterstype wanneer de eenhoofdige oprichting weg gefilterd werd.

Tabel 10 0 tem 20% 20+ tem 25% 25+ tot 50% 50% 50+ tot 75% 75 tot 80% 80 tem 100% Geheel

NP (n) 158 84 84 82 11 3 42 464 RP (n) 151 30 80 74 34 10 168 547 NP (%) 34,05% 18,10% 18,10% 17,67% 2,37% 0,65% 9,05% 100,00% RP (%) 27,61% 5,48% 14,63% 13,53% 6,22% 1,83% 30,71% 100,00% Eindtotaal (n) 309 114 164 156 45 13 210 1011 Eindtotaal* (n) 309 114 164 156 45 13 98 899 Eindtotaal (%) 30,56% 11,28% 16,22% 15,43% 4,45% 1,29% 20,77% 100,00% Eindtotaal* (%) 34,37% 12,68% 18,24% 17,35% 5,01% 1,45% 10,90% 100,00%

Figuur 4 geeft een overzicht van prevalentiegraad van ieder type aandeelhouder (ingedeeld naar participatieomvang) op 451 NV’s. Ieder barema* is de prevalentiegraad waarbij de eenhoofdige oprichting werd weg gefilterd.

Figuur 5 geeft een overzicht van de procentuele verdeling van de oprichterstypes naargelang de hoedanigheid van de oprichter(s).

51,13% 73,68% 51,22% 52,56%

24,44% 23,08% 20,00%

48,87% 26,32% 48,78% 47,44%

75,56% 76,92% 80,00%

0 tem 20% 20+ tem 25% 25+ tot 50% 50% 50+ tot 75% 75 tot 80% 80 tem 100%

FIGUUR 5

NP RP

Tabel 11 0 tem 20% 20+ tem 25% 25+ tot 50% 50% 50+ tot 75% 75 tot 80% 80 tem 100% Geheel

NP (n) 158 84 84 82 11 3 42 464 RP (n) 151 30 80 74 34 10 168 547 NP (%) 51,13% 73,68% 51,22% 52,56% 24,44% 23,08% 20,00% 45,90% RP (%) 48,87% 26,32% 48,78% 47,44% 75,56% 76,92% 80,00% 54,10% Eindtotaal (n) 309 114 164 156 45 13 210 1011 30,56% 34,37% 11,28% 12,68% 16,22% 18,24% 15,43% 17,35% 4,45% 5,01% 1,29% 1,45% 20,77% 10,90%

FIGUUR 4

80 tem 100%-1 aandeel* 80 tem 100% 75 tot 80%* 75 tot 80% 50+ tot 75%* 50+ tot 75% 50%* 50% 25+ tot 50%* 25+ tot 50% 20+ tem 25%* 20+ tem 25% 0 tem 20%* 0 tem 20%

Tabel 11 0 tem 20% 20+ tem 25% 25+ tot 50% 0,5 50+ tot 75% 75 tot 80% 80 tem 100% Geheel

NP (n) 158 84 84 82 11 3 42 464

RP (n) 151 30 80 74 34 10 168 547

NP (%) 51,13% 73,68% 51,22% 52,56% 24,44% 23,08% 20,00% 45,90% RP (%) 48,87% 26,32% 48,78% 47,44% 75,56% 76,92% 80,00% 54,10% Eindtotaal (n) 309 114 164 156 45 13 210 1011

2. Evaluatie

87. Resultaat zonder eenhoofdige NV’s – Om een representatiever beeld te krijgen van de verdeling van

het kapitaal onder de meerhoofdige NV’s moeten de eenhoofdige NV’s uit de resultaten gefilterd worden. De enige aandeelhouder houdt per definitie 100% van het kapitaal aan en kan derhalve de resultaten van de meerhoofdige NV’s beïnvloeden. Wanneer uit de resultaten van Tabel 10 (supra) alle 100%-aandeelhouders weg gefilterd worden, bekomen we dus de aanwezigheidsgraad van ieder aandeelhouderstype in de meerhoofdige NV’s. Daarin zien we dat (i) 17,36%* van alle aandeelhouders een meerderheidsparticipatie bezit (minstens 50% + 1 aandeel); (ii) 17,35%* van alle aandeelhouders exact 50% van het kapitaal bezit en (iii) 65,29%* van alle aandeelhouders een minderheidsparticipatie (50% - 1 aandeel of minder) bezit. In de volgende paragrafen worden de bevindingen neergeschreven op basis van het gefilterde resultaat, weergegeven door een asterisk na het percentage.

Prevalentie van oprichterstypes

88. Op het eerste zich wordt het kapitaal onder aanzienlijk meer minderheidsaandeelhouders verdeeld dan meerderheidsaandeelhouders. Dit valt te verwachten aangezien er slechts één meerderheidsaandeelhouder per NV aanwezig kan zijn en in theorie oneindig veel minderheidsaandeelhouders. Gezien de heterogeniteit van de groep niet-genoteerde NV’s is de hoogte van ieders participatieomvang even uiteenlopend. Ook de 50%-aandeelhouder is aanwezig in degelijk aantal gevallen.

89. Aanwezigheid van een blockholder – Een blockholder wordt in deze context omschreven als een minderheidsaandeelhouder wiens participatie in het kapitaal voldoende is om individueel bepaalde beslissingen te blokkeren op de algemene vergadering.142 Vermits een verschillend stemquorum geldt voor

de doelen- en voorwerpwijziging (minstens 80%) tegenover de statutenwijziging (minstens 75%) bestaan er ook verschillende blokkerende minderheden. Deze zijn tweevoudig in dit onderzoek:

i. De relatieve minderheidsaandeelhouder (20%+1 aandeel t.e.m. 25%) vertegenwoordigt 12,68%* van de aandeelhouders en;

ii. de gewone minderheidsaandeelhouder (25%+1 aandeel tot 50%) vertegenwoordigt 18,24%* van de aandeelhouders.

Dit wijst er op dat in totaal 30,92%* van de oprichters een blockholder is. Vervolgens werd dit resultaat gefilterd op aanwezigheid van meerdere blockholders om te weten te komen hoeveel vennootschappen bij oprichting minstens één substantiële blockholder hadden. Daaruit bleek dat 26,61%* van de NV’s minstens één blockholder had.

Deze cijfers contrasteren sterk met een studie van 2005 waarin de aanwezigheid van blockholders in ‘grote’143

ondernemingen werd onderzocht tijdens de operationele fase.144 In deze studie werd bevonden dat slechts

5,51% van grote niet-genoteerde ondernemingen in België minstens één minderheidsaandeelhouder had wiens participatie tussen 25% en 50% lag. Dergelijke minderheidsaandeelhouder komt overeen met het type van de gewone minderheidsaandeelhouder in deze masterproef wiens aanwezigheid in 16,73%* van de NV’s werd gevonden bij oprichting. Uiteraard kan er veel gebeuren met het aandeelhouderschap van een onderneming in de periode tussen oprichting en het moment dat de onderneming een omzet draait van EUR 144 miljoen. De oprichtende minderheidsaandeelhouder kan al uitgestapt zijn, haar participatie verminderd hebben of omgekeerd vermeerderd hebben. De vergelijking van deze twee studies helpt vooral om een inzicht te geven dat de NV bij oprichting vaker te maken heeft met een – blokkerende – minderheidsaandeelhouder terwijl dit niet per se het geval is tijdens haar levensloop.

90. Aanwezigheid van een meerderheidsaandeelhouder – Vervolgens houdt 26,51% van de aandeelhouders een meerderheidsparticipatie wiens deel in het kapitaal hoofdzakelijk ten noorden van 80% ligt. Na het wegfilteren van de eenhoofdige NV’s daalt dit cijfer tot 17,36%* van het totaal aantal aandeelhouders. Omdat er slecht één meerderheidsaandeelhouder per NV kan zijn is, moet hetzelfde nominaal aantal in verhouding genomen worden met 451 transparante NV’s ingevolge waarvan we de prevalentie krijgen van het aantal meerhoofdige NV’s met een meerderheidsaandeelhouder. Dit bedraagt 59,42% zonder filter en 39,02% met filter.

Alweer kan een vergelijking gemaakt worden met de studie van 2005 waarin ook de aanwezigheid van meerderheidsaandeelhouders werd onderzocht in grote niet-genoteerde ondernemingen in België. In deze studie had maar liefst 85,12% van de onderzochte ondernemingen te maken met een meerderheidsaandeelhouder.145 Zelfs al wordt het percentage mét eenhoofdige NV’s van dit onderzoek

vergeleken (59,42%), contrasteert dit nog steeds heel sterk. Evenwel moet dezelfde opmerking gemaakt

143 Omzet van EUR 144 miljoen.

144 S. CLAESSENS en K. TZIOUMIS, “Ownership and financing structures” in Corporate Governance of Non-Listed Companies in Emerging Markets, OECD Publishing 2005, p. 47

145 S. CLAESSENS en K. TZIOUMIS, “Ownership and financing structures” in Corporate Governance of Non-Listed Companies in Emerging Markets, OECD Publishing 2005, p. 47

worden als bij de bespreking van de blockholder: er kan veel gebeuren met het aandeelhouderschap in de periode tussen oprichting en het moment dat de onderneming een omzet draait van EUR 144 miljoen. In dit geval kan de oprichtende meerderheidsaandeelhouder uitgestapt zijn, haar participatie verminderd of