• No results found

Identiteit in verzet. De Bataafse en Joodse Opstand als nativismebeweging

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Identiteit in verzet. De Bataafse en Joodse Opstand als nativismebeweging"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Identiteit in verzet

De Bataafse en Joodse Opstand als nativismebewegingen

Naam: Leo Gideon Seminck Studentnummer: 10785272 E-mail:

Telefoon:

Datum van inlevering: 1 juli Begeleider: Dhr. Dr. M. Icks Woordenaantal: 27000

(2)

Abstract

De Bataven en Joden maakten vanaf de eerste eeuw v.Chr. deel uit van het Romeinse rijk. Na incorporatie in het rijk vertonen hun materiële culturen een terughoudendheid ten opzichte van de overname van de Grieks-Romeinse cultuur. Alhoewel de Bataven door middel van dienst in de auxilia tot op zekere hoogte romaniseren in de eerste eeuw n.Chr., lijkt het tegenovergestelde te gelden voor veel Joodse gemeenschappen in Judea. Het zelfbeeld van de Bataven en Joden vormde zo in

wisselwerking met de Romeinen. In het archeologisch materiaal is voor beide volkeren een patroon van nativisme te herkennen, waarmee Joden en Bataven hun eigen cultuur weten te behouden, extra nadruk hieraan geven en maar mondjesmaat romaniseren. Spanningen rondom deze afkeer van de Romeinse cultuur escaleren in de Bataafse en de Joodse Opstand, waarin beide volkeren hun

identiteit vormgeven aan de hand van de nieuwe machtsverhouding waarin de hegemonie van Rome wordt verworpen. Tijdens deze opstanden vindt een heropleving plaats van de oude cultuur die door de Romeinen overheerst en verdrongen werd, de Bataafse en Joodse Opstand zijn daarmee te definiëren als een native revolt. De consensus tussen het centrum en de periferie van het rijk, waarbij zowel heersers als overheersten het erover eens waren dat de heerschappij van Rome wenselijk was viel weg, met grootschalige opstand tot gevolg.

(3)

Inhoudsopgave

1.0 Inleiding 1

1.1. Complexe identiteiten en provinciale loyaliteit 3

1.2 De native revolt 6

2.0 Materiële continuïteit bij de Bataven 12

2.1 Bataven geboren 20

2.2 Flavische intriges en uiteenlopende belangen 23

2.3 De Bataafse Opstand als native revolt 29

3.0 Joden in Romeins Palestina en een multi-etnisch landschap 36

3.1. Materiële cultuur in het noorden van Palestina 42

3.2 De apocalyptische vijand en profetieën 49

3.3 Religieuze onrust en het Julio-Claudische beleid 54

3.4 De religieuze revolutie 57

3.5 Materiële overblijfselen en de verlossing van Israël 63

Algemeen besluit 68

Literatuurlijst 73

(4)

1.0 Inleiding

De oorzaken achter de grootte en de langdurigheid van het Romeinse rijk vormen tot op de dag van vandaag een onderwerp van grote belangstelling. De vraag waarmee veel historici zich bezig houden is dan ook hoe het Romeinse rijk zo succesvol kon worden en ook kon blijven voortbestaan.1 De Romeinse beschaving, die begon als kleine stadstaat in Italië, groeide binnen enkele eeuwen uit tot een imperium dat de kusten van het gehele Middellandse Zeegebied en West-Europa omvatte. Hiermee werden de volkeren uit het gebied van de Rijndelta onder dezelfde politieke structuur verenigd met de bewoners van Noord-Afrika, iets dat in onze moderne tijd vrijwel ondenkbaar zou zijn. De multiculturele wereld van de Romeinen bracht daarmee op succesvolle wijze honderden verschillende volkeren met hun eigen culturele en etnische identiteit samen. Deze volkeren vonden aansluiting in het rijk, waar zij de kans kregen op sociaal, politiek en cultureel vlak deel aan te nemen, wat dan ook als een belangrijke - al dan niet de belangrijkste - succesfactor van het rijk gezien kan worden. Het bekende en conventionele verhaal dat het succes van de Romeinen te danken zou zijn aan Romeinse discipline, militair kunnen en technologische superioriteit, wordt zo aangevuld met de essentiële bijdrage van de mogelijkheden tot integratie en assimilatie van de overwonnen volkeren.2 Het succes van deze integratieve kracht achter het rijk uit zich in de lange tijd dat het rijk stand hield en de enorme verscheidenheid aan mensen die er deel van uitmaakten. Toch verkeerde deze Romeinse integratiemachine zo nu en dan in crisis, want naast de barbaarse dreiging van buitenaf lagen er ook opstanden en burgeroorlogen van binnen het rijk op de loer. Bij dergelijke

gebeurtenissen probeerden reeds onderworpen volkeren zich toch te bevrijden van wat zij ervaarden als het juk van het rijk, een rijk waar zij klaarblijkelijk op dat punt geen deel meer van uit wilden maken. Onrust over zaken van koloniaal bestuur zoals belastinginning, troepenlichting en de

aanwezigheid van een vreemde overheersende cultuur speelden hier een grote rol in.3 Om het succes van het Romeinse imperium te begrijpen kan het nuttig zijn te kijken naar dergelijke momenten van crisis.

Een vruchtbare periode voor een onderzoek naar provinciaal verzet is het Vierkeizerjaar, waarin Romeinse generaals elkaar met legionairs en hulptroepen op Italiaanse grond te lijf gaan, terwijl tegelijkertijd in de periferie van het rijk opstanden woeden. Beginnend met de opstand van de Joden in het oosten van het rijk in 66 n.Chr. en gevolgd door burgeroorlog in 69 n.Chr., barstten in Gallië de opstand van Vindex en bij de Rijngrens de Opstand van de Bataven uit. De Romeinse generaal Flavius Vespasianus, die aanvankelijk door Nero aangewezen was om de opstand van de

1 Bijvoorbeeld C. Ando, Imperial Ideology and Provincial Loyalty in the Roman Empire (Berkeley en Los Angeles 2000), G. Woolf, Becoming Roman. The Origins of Provincial Civilization in Gaul (Cambridge 1998).

2 Dit idee is goed uitgewerkt door David Mattingley met zijn concept van discrepant identities, zie 1.2 en David Mattingly, Imperialism, Power, and Identity. Experiencing the Roman Empire (Oxford 2011).

(5)

Joden in het oosten de kop in te drukken, kwam na drie andere keizers definitief als winnaar uit de bus. Hij droeg zijn zoon Titus in Judea op om de opstand van de Joden neer te slaan en stuurde zijn schoonzoon en vertrouweling Cerialis naar het noorden om de opstandige volkeren aldaar te onderdrukken. In deze periode slaagde de integrerende werking van het rijk er klaarblijkelijk niet in de cohesie te bewaren tussen de centrale macht van Rome en de daaraan ondergeschikte volkeren in de periferie. Het analyseren en achterhalen van de motivatie van de opstandelingen kan ons enige sleutelinzichten verschaffen over de integrerende werkingen van het rijk, die op dat moment klaarblijkelijk te kort schoten. Hiermee zal dus geprobeerd worden antwoord te geven op de vragen: wat dreef de Bataafse en Joodse opstandelingen in het Vierkeizerjaar ertoe dat zij de wapenen durfden op te nemen tegen Rome? Welke spanningen kwamen er bloot te liggen tijdens de opstanden en wat voor inzichten werpen die op de integrerende werkingen van het rijk? En in hoeverre speelden zaken omtrent identiteit, zoals etniciteit, cultuur en religie, een rol? Beide opstanden vertonen als gelijktijdige revoltes aan de rand van het rijk vast en zeker bepaalde overeenkomsten, maar zullen door andere contexten ook weer moeten verschillen van elkaar. Uiteindelijk zal dan ook geprobeerd worden antwoord te geven op de vragen: hoe verhouden de Joodse en Bataafse Opstand zich tot elkaar op het gebied van identiteit? En gebeurde er hetzelfde met de Joden in Judea als met de Bataven aan de Rijngrens?

(6)

1.1 Complexe identiteiten en provinciale loyaliteit

Eén van de historici die uitgebreid ingaan op de succesfactoren van het Romeinse rijk is Clifford Ando, die zich in zijn monografie Imperial Ideology and Provincial Loyalty bezighoudt met de vraag waarom het Romeinse rijk zo lang heeft bestaan en zo groot en machtig kon worden.4 Ando’s antwoord hierop: de interne macht van het rijk was niet enkel te danken aan de militaire superioriteit, maar ook aan een consensus tussen centrum en periferie dat Rome het recht had sociale verhoudingen te bepalen en het politieke stelsel te handhaven. De onderworpen volkeren zagen welke voordelen het Romeinse rijk te bieden had op het gebied van economische en politieke stabiliteit. Daarbij bood het rijk ook mogelijkheden voor de inheemse elites om zich te onderscheiden en te profileren ten opzichte van hun stamgenoten. Dat het rijk zo lang stand kon houden, ondanks de vele crisissen van opstanden en burgeroorlogen, zou te danken zijn aan de successen behaald in periodes van grote voorspoed ten tijde van vrede. Overigens is het lastig te overschatten hoe groot de indruk wel niet geweest moet zijn van een Romeinse invasie. De bijzondere snelheid waarmee deze zich voltrok moet een diepe indruk hebben achtergelaten in de herinneringen van de verslagen volkeren: ‘de intocht van een god: dat moet het voor onze voorouders zijn geweest toen het leger van Gaius Julius Caesar in de zomer van 57 v.Chr. de Lage Landen binnen marcheerde.’5 Kort contact tussen de primitieve stammen van Noord-Europa met de invasiemacht van Rome zal ongetwijfeld een enthousiast publiek gekweekt hebben voor de boodschap van imperiale propaganda.

Volgens Ando internaliseerden de provinciale volkeren het imperiale gedachtegoed in de periode van relatieve vrede in de eerste en tweede eeuw n.Chr., door middel van maatschappelijke, politieke of religieuze rituelen. Dit gedachtegoed was een soort universele overeenkomst dat de heerschappij van Rome legitiem en wenselijk was en zowel in het voordeel van heersers en overheersten zou werken. Ando beargumenteert dat doordat het Romeinse bestuur overal als wettelijk en rationeel beschouwd werd, het gezien werd als universeel voordelig. Alhoewel niet iedereen in het rijk vatbaar was voor deze veronderstelling, zal in ieder geval een significant deel van de bevolking gedeeld hebben in dit geloof. De keizer speelde hier een belangrijke rol in, aangezien dit ambt de ordelijke werking van het rijk en de Romeinse bureaucratie moest waarborgen en er ook beroep op zijn ambt gedaan kon worden wanneer de orde en bureaucratie tekort schoten. Keizer Augustus had zichzelf geprofileerd als de garantie achter de rationaliteit van zijn bestuur: zijn macht garandeerde dat zijn vertegenwoordigers zouden gehoorzamen en de wetten van Rome zouden naleven en wanneer dit niet gebeurde konden de provinciale bevolkingen erop rekenen terecht te kunnen bij iemands meerdere om dat weer recht te zetten. Via de charismatische figuur van Augustus

4 Ando, Imperial Ideology and Provincial Loyalty in the Roman Empire xiii.

5 Deze spannende zin is het openingswoord van uit A. Bosman & J. Lendering, De Rand van het Rijk. De

(7)

en later door zijn opvolgers werd de rol van de provincialen zo niet meer gezien als onderdanen, maar juist als deelnemers aan de Romeinse imperiale macht.6 Zo was het ook mogelijk burgerrechten te verdienen voor elites die meewerkten aan koloniaal bestuur, of door deelname aan militaire praktijken in de hulptroepen. Coöperatie van de onderworpenen werd daarmee beloond met incorporatie in het politieke en juridische systeem. Romeinen waren zich hier sterk bewust van, en pasten het verlenen van burgerrechten dan ook tactisch toe in hun koloniaal bestuur.7 Ando’s punt is dat het bestuur en de ideeën van Romeinse machtslegitimering een ontvankelijk publiek vonden in de multi-etnische en polyglotte populaties van het rijk, die enthousiast meededen aan hun eigen onderwerping, en daarmee op den duur juist zouden emanciperen tot volwaardige deelnemers aan het imperium.

Ando’s verklaring voor de lange duur van het rijk vormt een succesverhaal, maar voor het begrijpen van opstand kan het nuttig zijn te onderzoeken hoe Ando’s succesfactoren juist

tekortschoten tijdens opstanden. Deze succesfactoren zijn kort samengevat de integratie van de provinciale elites, de erkenning van wederzijdse voordelen voor overheersers en overheersten, de politieke, economische en sociale stabiliteit van het rijk en de rol van de keizer die garant stond voor rationeel en legaal bestuur van al zijn onderdanen. Samen vormen deze voorwaarden bepaalde criteria die volgens Ando achter het grote succes van het Romeinse rijk lagen. Door met deze criteria in het achterhoofd de opstand van de Bataven en de Joden te analyseren, kunnen er nuttige inzichten verworven worden over de werkingen en de tekortkomingen van het provinciale bestuur in het Romeinse rijk.

Identiteitsvorming vormde een andere belangrijke factor in de integratieve kracht van het Romeinse rijk. Volgens de historicus David Mattingly zijn identiteitsideeën dan ook nauw verbonden met percepties van machtsverhoudingen. Het is daarbij belangrijk te erkennen dat het Romeinse rijk juist een enorme verscheidenheid aan verschillende culturen kende, die een eigen unieke identiteit hadden gevormd. Al decennialang zijn begrippen als romanisering en hellenisering het onderwerp van wetenschappelijke discussie, omdat het een misleidend idee van een monolithische identiteit voortbrengt. Het idee van romanisering, dat er een soort culturele, centripetale kracht vanuit Rome in staat was de provinciale bevolkingen om te smelten tot Romeinen, is daarmee misleidend. Niet alleen geeft dit een verkeerd idee van identiteit in de oudheid, namelijk dat men maar één etnische identiteit kon hebben, maar het gaat ook uit van een soort uniformiteit van identiteit die in het archeologisch materiaal van de provinciën niet wordt weergegeven. Eenzelfde soort proces met de verspreiding van de Griekse cultuur wordt in het oosten van het rijk aangegeven met het woord hellenisering. Mattingly verwerpt dergelijke termen volledig, omdat ze verhullen hoe complex

6 Ando, Imperial Ideology and Provincial Loyalty in the Roman Empire, xii. 7 Ibidem, 57-58.

(8)

identiteitsvorming was in de oudheid.8 De verscheidene economische, demografische en sociale impacts van het Romeinse imperium hadden overal een andere uitwerking op de inheemse volkeren en leidde tot wat David Mattingly het ontstaan van discrepant identities noemt.9 Ideeën over

etniciteit en identiteit gaan vaak uit van het bestaan van een singuliere identiteit, waardoor er geen ruimte overblijft voor het bestaan van pluriforme identiteitsaffiliaties. Mattingly beargumenteert daarentegen dat dit een ander verhaal was in de Romeinse wereld. De constructie van etniciteit (zowel in het verleden als in het heden wanneer archeologen proberen materiële culturen te definiëren) is zo te vaak een versimpelde weergave van het samenvoegen van verscheidene mogelijkheden voor het definiëren van identiteiten, die juist pluriform en dynamisch kunnen zijn. Mattinglys belangrijkste argument is dat provinciale samenlevingen juist unieke verschillen kenden en dus ook op verschillende wijzen reageerde op de incorporatie in het Romeinse rijk. Met het woord discrepant probeert Mattingly dus de nadruk te leggen op het aspect van verschil en veelzijdigheid op het gebied van identiteit in de provinciën.

Desalniettemin valt er iets te zeggen voor de bruikbaarheid van beide begrippen, die een duidelijke beschrijvende functie hebben wanneer er gesproken wordt over de verspreiding van de Romeinse of de Hellenistische cultuur en politieke of juridische systemen. Door dus in het

achterhoofd te houden dat identiteit veelzijdig is, en dat met romanisering of hellenisering enkel de verspreiding van bepaalde culturele elementen bedoeld wordt, kan er toch nog gebruikgemaakt worden van deze descriptieve begrippen. In dit onderzoek zullen de termen romanisering en hellenisering dan ook gebruikt worden om een zekere mate van overname van de Grieks-Romeinse elementen aan te duiden, zonder hiermee de complexiteit en de veelzijdigheid van identiteit uit het oog te verliezen.

Een ander belangrijk punt dat Mattingly maakt, is dat identiteit gezien moet worden in termen van cultuur en macht. Identiteitsvorming in het Romeinse rijk kan zo niet losgezien worden van machtsverhoudingen tussen centrum en periferie. Hierbij wordt er gedoeld op de discrepantie tussen de manier waarop provinciale bevolkingen hun eigen etnische identiteit zagen en

formuleerden tegenover hoe die gezien werd vanuit het centrum van de macht in Rome. Etnische verschillen konden dus ten gevolg van de verovering aanvankelijk aanscherpen, terwijl deze op de lange termijn onder invloed van sociale, politieke en culturele assimilatie zouden vervagen.10

Voor het onderzoeken van de Bataafse en de Joodse Opstand is het dus nuttig te kijken naar identiteit en hoe die mogelijk een rol in het verzet tegen Rome. Volgens Mattingly zou de Bataafse en Joodse identiteit namelijk onder invloed van veranderende machtsverhoudingen transformeren, als

8 Mattingly, Imperialism, Power, and Identity 3-42. 9 Ibidem, 213-217.

(9)

een uitdrukking van de nieuwe machtsbalans. Eén van de vragen in dit onderzoek is dan ook of we deze veranderende identiteit kunnen herkennen bij de rebellerende Bataven en Joden ten tijde van hun revolte.

1.2 De native revolt

Er zijn goede aanwijzingen die suggereren dat identiteit inderdaad een grote rol speelde in de Bataafse en de Joodse Opstand en er mogelijk zelfs een belangrijke oorzaak van was. Zo heeft de historicus Stephen Dyson beargumenteerd dat de opstand van de Bataven onder leiding van Julius Civilis een native revolt zou zijn.11 Ook de Joodse Opstand zou volgens hem zekere kenmerken van nativisme vertonen.12 Het idee van native revolt is afgeleid van theorieën van nativisme, die door de antropoloog Robert Linton in de jaren ’40 van de vorige eeuw in een koloniale context is uitgewerkt.13 Linton definieert nativismebewegingen als ‘any conscious, organized attempt on the part of a

society’s members to revive or perpetuate selected aspects of its culture’.14 Ik wil gaan onderzoeken of het nativismebeeld van de Bataven klopt en of er ook sprake was van nativisme onder de Joodse opstandelingen. Hiervoor is het eerst noodzakelijk in brede lijnen uiteen te zetten wat nativisme precies is.

Een native revolt is een reactie waarbij onderworpen volkeren in een koloniale situatie van onderdrukking proberen terug te keren naar de situatie van voor de overheersing, door middel van een opstand en het opnieuw leven inblazen van cultuurelementen van de verdrukte cultuur. Dit idee is vaak afkomstig van een inheemse profeet die met visioenen van het herstellen van de cultuur en de stichting van een groots rijk het volk weet te inspireren, vaak bijgestaan door een charismatisch leider die erin slaagt een grote samenwerking mogelijk te maken tussen verscheidene stammen om zich te verenigen tegen de algemene vijand: de indringer. Het terugkeren naar een simpelere levenswijze en het afzweren van buitenlandse goederen die door vreemde hand gemaakt zijn past daarbij heel goed in het framework van nativisme. Neem zo bijvoorbeeld de boodschap van de Indiaanse

nativismeprofeet Neolin, die beter bekend staat als de ‘Delaware Prophet’. Deze profeet inspireerde een grote native revolt van de Cherokee in Noord-Amerika in 1763. Neolin was een religieus man en pleitte voor een groot Indiaans verbond om de blanke kolonisten te verdrijven uit Noord-Amerika. Zijn gedachtegoed bestond niet simpelweg uit de correcte boodschap dat de blanken ziektes en uitbuiting met zich meebrachten, maar ook dat zij in de weg stonden van de voorouderlijke en spirituele weg naar geluk en verlichting, en de enige manier om dat te bereiken was het zich ontdoen

11 Dyson, ‘Native Revolts in the Roman Empire’ 239-274. 12 Ibidem, 239.

13 R. Linton & A. Irving Hallowell, ‘Nativistic Movements’, American Anthropologist Vol. 35-2 (1943) 230-240 14 Ibidem, 230.

(10)

van alle elementen die niet van Indiaanse hand waren.15 Veel wat bekend van hem is, is afkomstig van een Franse gevangene, die een gedetailleerd verslag deed van de filosofie van Neolin en zijn

volgelingen:

‘The first doctrine they taugt them was to purify themselves from sin, …; to quit the use of fire-arms, and to live entirely in their original state that they were in before the white people found out their country; nay, they taught that the fire was not pure that was made by steel and flint, but that they should make it by rubbing two sticks together.’16

Nativismebewegingen kunnen volgens Linton enkel ontstaan wanneer een maatschappij zich sterk bewust wordt van een culturele dreiging van buitenaf, die de eigen cultuur in gevaar brengt. Een dergelijke bewustwording is in Lintons optiek een bijwerking van nauw contact en uitwisseling tussen culturen. Verder houden nativismebewegingen zich bezig met selectieve aspecten van de cultuur en dus niet met een cultuur als geheel. Een heropleving van een oudere versie van de gehele cultuur wordt tegengewerkt door de erkenning dat deze versie in bepaalde opzichten inferieur was en bovendien niet altijd verenigbaar is met de nieuwe omstandigheden. Wat hieruit voortvloeit is dat specifieke herinnerde of huidige elementen van de cultuur benadrukt worden en symbolische waarde krijgen toegekend. Hoe beter dergelijke elementen in staat zijn verschillen met andere culturen waarmee de bedreigde cultuur in contact staat te benadrukken, hoe groter hun betekenis als symbolen van het unieke karakter van de cultuur en daarmee als symbolen voor de

nativismebeweging. De belangrijkste overwegingen bij de selectie van deze symbolen zijn zoals eerder aangegeven de uniciteit van deze culturele elementen en de praktische haalbaarheid van het verenigen van deze elementen met de nieuwe omstandigheden. 17

Linton onderscheidt vier vormen van nativisme, die ook in combinatie met elkaar voor kunnen komen. Dit zijn revivalistic nativism, perpetuative nativism, rational nativism en magical nativism. Revivalistisc nativism en perpetuative nativism, die respectievelijk herlevingsnativisme en overlevingsnativisme genoemd zullen worden, zijn verschillend van elkaar in het opzicht dat de eerste een poging doet delen van een herinnerde cultuur te doen heropleven en de tweede probeert de huidige cultuur in leven te houden. Deze twee vormen sluiten elkaar echter niet uit.

Herlevingsnativisme kan zo ook gebruik maken van huidige culturele symbolen en

overlevingsnativisme kan gebruik maken van herinnerde cultuurelementen. Het onderscheid dat Linton maakt, zit in waar de nadruk op ligt in een dergelijke beweging.18 In zowel overlevings- als

15 Gregory Evans Dowd, A Spirited Resistance. The North American Indian Struggle for Unity. 1745-1815 (Baltimore 1992).

16 Richard Gott, Britain’s Empire. Resistance, Repression and Revolt (Londen 2011) 26. 17 R. Linton, ‘Nativistic Movements’, 231.

(11)

herlevingsnativisme wordt aan culturele elementen extra betekenis gegeven, met als doel deze voort te zetten onder de huidige omstandigheden.19 Het herlevingsnativisme waarbij elementen van de oude cultuur nieuw leven ingeblazen worden, vaak ook op een nieuwe manier dan in de oude cultuur, doet daarbij ook sterk denken aan Eric Hobsbawms en Terence Rangers idee van invented tradition, waarbij symbolen en rituelen worden voorgesteld als oude tradities om zo het idee van een groepsidentiteit uit te dragen en te bevorderen.20

Een verder onderscheid dat Linton maakt in nativismebewegingen, is het onderscheid tussen magical nativism en rational nativism. Een hoofdkenmerk van magisch nativisme, is dat het idee afkomstig is van een individu dat de rol van profetisch leider aanneemt en hiermee steun vindt bij mensen die geloven in zijn boodschap. De profetische leider en zijn boodschap putten hun kracht uit het bovennatuurlijke en de culturele elementen die worden benadrukt zijn niet zo zeer uit praktische, maar eerder uit spirituele redenen geselecteerd. Het heropleven van deze cultuurelementen maakt daarmee deel uit van een magische formule, die is ontworpen om de maatschappij op

bovennatuurlijke of symbolische wijze te manipuleren en te hervormen. De manier waarop er blindelings van uitgegaan wordt dat het selectief benadrukken van elementen uit de oude cultuur de cultuur als geheel kan doen herleven, is wat volgens Linton deze vorm van nativisme juist irrationeel maakt: een soort vlucht uit de realiteit.21 Tegenover magisch nativisme plaatst Linton ten slotte rationeel nativisme. Rationeel nativisme poogt ook oude culturele elementen te benadrukken, maar heeft hierbij een andere motivatie. Rationeel herlevingsnativisme wordt zo gekenmerkt door frustraties in de samenleving en deze vorm van nativisme probeert hiermee te compenseren voor deze frustraties. De elementen die bij dergelijke bewegingen benadrukt worden, zijn symbolen stammend uit de periode dat de cultuur vrij, gelukkig of groots zou zijn geweest. Het gebruik hiervan is niet magisch, maar psychologisch. Door het verleden in acht te nemen, helpen dergelijke

elementen het zelfrespect van de groep in leven te houden of te herstellen. Rationeel

overlevingsnativisme verschilt hier weer van, doordat het doel erachter het behouden van de sociale solidariteit is en de elementen die hiervoor geselecteerd worden, zijn symbolen die staan voor het bestaan van de maatschappij als unieke entiteit. Dit levert de leden van de maatschappij een lichaam van gedeelde kennis en ervaring op die exclusief van zichzelf is en die hen dus onderscheidt van leden van andere culturen.22 De vier vormen van nativisme zijn niet exclusief en veel nativismebewegingen kunnen combinaties van bovengenoemde elementen vertonen.

De meest invloedrijke publicatie over nativisme is afkomstig van het latere werk van de historicus John Higham, die in 1955 Strangers in the Land. Patterns of American Nativism 1860-1925

19 Dyson, ‘Native Revolts in the Roman Empire’ 233.

20 E. Hobsbawm & T. Ranger (ed.), The Invention of Tradition (Cambridge 1983). 21 R. Linton, ‘Nativistic Movements’,232.

(12)

naar buiten bracht.23 Hij definieert nativisme als ‘een intense oppositie tegen interne minderheden op grond van hun buitenlandse connecties’.24 In zijn studie onderzoekt Higham drie vormen van

etnocentrisch gedrag van Amerikanen tegenover buitenlandse immigranten, waarin hij verscheidene types van nativisme omschrijft, namelijk religieus nativisme, klassennativisme en raciaal nativisme, allemaal gericht tegen immigranten in Amerika van Europese en/of Aziatische afkomst. Deze subtypes kunnen ook breder begrepen worden als vormen van xenofobie, als een afkeer tegen vreemde praktijken die als zodanig als bedreigend worden ervaren.25 Daarmee lijkt nativisme een menselijk fenomeen te zijn dat in zijn etnocentrische vormen in veel periodes van de geschiedenis herkenbaar is, waarbij nativisme omschreven kan worden als een menselijke reactie op globaliseringsprocessen. Conceptuele generaliseringen over menselijk gedrag kunnen ons zo nuttige en interessante inzichten verschaffen over situaties waar we weinig bronnen over hebben, om zo tot nieuwe interpretaties van de geschiedenis te komen.26 Nativisme is zo recent aangehaald als een relevant begrip om de

opkomst van extreemrechtse populisten zoals Geert Wilders en Thierry Baudet in onze eigen politiek in Nederland te verklaren, waarbij ook duidelijke vormen van klassennativisme, religieus nativisme en raciaal nativisme te herkennen zouden zijn.27 De afkeer van een verbeelde elite, een angst voor de kwade gevolgen van immigratie vanuit Islamitische landen, een nostalgie naar een vermeend boreaal verleden en anti-Europasentiment kunnen zo allemaal gezien worden als nativisme-ideeën. Zo kan het concept van nativisme ons wellicht ook inzichten verschaffen over het handelen van de Bataven en de Joden, die zich mogelijk in een soortgelijke situatie bevonden waarin zij hun eigen cultuur probeerden te beschermen tegen vermeende of verbeelde vijanden en processen van globalisering.

Highams nativisme lijkt vooral van toepassing te zijn op de situatie van geïmmigreerde minderheden in het 19de eeuwse Amerika, terwijl Linton zich bezighoudt met nativisme in koloniale omstandigheden.28 Omdat de verhouding tussen Rome en haar onderdanen getypeerd kan worden als van een koloniaal karakter, zal dit onderzoek gebruikmaken van het begrippenapparaat dat Linton beschrijft, om zo te kijken of er sprake was van nativisme onder de Bataven en de Joden ten tijde van hun opstand tegen Rome.29

23 John Higham, Strangers in the Land. Patterns of American Nativism 1860-1925 (Londen 1955). 24 Ibidem, 4.

25 Norman L. Friedman, ‘Nativism’ Phylon Vol. 28 No. 4 (1967) 408-415. 26 Friedman, ‘Nativism’ 415.

27 Jan Willem Duyvendak, ‘The Rise of Nativism in Europe’ 1 februari 2018.

https://www.europenowjournal.org/2018/01/31/the-rise-of-nativism-in-europe/ (19 april 2019).

28 Mark Thomas McNally, ‘Hostiles and Natives. Violence in the Histories of American and Japanese Nativism,

Religions 9(5) (2018) 167-168.

29 W.J.J. Willems, ‘Romans and Batavians. Developments at the imperial frontier’ in: W.J.H. Willems & J. Slofstra (eds.), Roman and native in the Low Countries (Oxford 1983) 105-106. Hier beargumenteert Willems dat de Romeinse frontierpolitiek in het Rijngebied als koloniaal gezien kan worden, vanwege de grote mate van discrepantie tussen de verschillende systemen betrokken bij de verovering en romanisering. Aan de ene kant is er de complexe Romeinse staat, aan de andere kant een tribale samenleving. Daarbij zou de grote discrepantie tussen beide politieke en culturele systemen ertoe leiden dat volledige overname een grote mate van dwang

(13)

Dyson herkent vijf opstanden in de oudheid als typische native revolts en hanteert daarbij de richtlijnen die Linton heeft opgesteld voor kenmerken van nativisme. Dit zijn de opstand van

Vercingetorix tegen Caesars legioenen tijdens de Gallische Oorlog, de succesvolle opstand van Arminius in Germanië, de Pannonische Opstand, de opstand van Bouddica in Brittannië en uiteindelijk ook de Bataafse Opstand. Dyson analyseert de gebeurtenissen schematisch aan de hand van enkele factoren die volgens hem typerend zijn voor de native revolt. Kort samengevat beschrijft hij de volgende typerende kenmerken. (1) De opstandige samenleving verkeert in een situatie van stress, enerzijds door culturele verdrukking, anderzijds door bestuurlijke praktijken van bemoeienis en uitbuiting. (2) De opstanden voltrekken zich op momenten van crisis voor de overheerser. (3)

Opstandelingenleiders spelen een grote rol als charismatisch en profetisch leider in het individueel op touw zetten van de opstanden door grotere stammenverbanden mogelijk te maken en deze leiders komen over het algemeen voort uit een sterk geromaniseerde bovenlaag van de inheemse

samenlevingen. (4) Religieuze factoren worden door de antieke overleveringen wel benoemd, maar niet onderstreept als onderliggende oorzaken. Er zijn echter aanwijzingen dat religieuze factoren een belangrijke rol spelen in native revolts in de oudheid.

Het is dus goed mogelijk dat er een nieuwe identiteitspolitiek gevoerd werd door de opstandelingen van de Bataafse en de Joodse Opstand, waarbij een nieuwe identiteit geformuleerd werd, die representatief was voor de verwerping van de hegemonie van Rome. Een afzetting tegen de Romeinen en een nieuwe formulering van identiteit zouden het logische gevolg zijn van de

veranderde machtsstructuur, waarbij niet langer de Romeinen de baas waren, maar de Bataven en de Joden zelf. Herkennen we zo bijvoorbeeld vormen van herlevings- en overlevingsnativisme bij de Bataven en de Joden in aanloop naar en ten tijde van de opstand? En herkennen we ook varianten van magisch en rationeel nativisme? Om hier antwoord op te geven is het noodzakelijk te kijken naar gebeurtenissen en gegevens die kenmerken van nativisme bevatten. Voor het onderzoek kijken we ook naar de langere periode sinds de Romeinse verovering en overheersing in aanloop naar de opstand, om te peilen of gevoelens van nativisme al langer meespeelden. Het argument hiervoor is dat de voorafgaande periode van verovering en integratie in het rijk niet losstaan van de opstanden zelf, die waarschijnlijk voortkwamen uit langdurige spanningen in de relatie tussen de Romeinen en hun provinciale onderdanen.30 Ten slotte worden beide opstanden met elkaar in vergelijkend perspectief geplaatst, waarmee hopelijk interessante overeenkomsten en verschillen aan het licht komen. Dit onderzoek is dus een poging te onderzoeken in hoeverre identiteit een rol speelde, hoe

zou vereisen. Deze dwang vinden we terug in het Rijngebied in de vorm van een sterke militaire aanwezigheid. 30 Dit argument is ook de insteek van Andrea M. Berlin & J. Andrew Overman (eds.), The First Jewish Revolt.

Archeology, history and ideology (Londen 2002) 14. Met dit boek pogen de auteurs aan te tonen dat de Joodse

Opstand zo niet gezien moet worden als een enkele gebeurtenis, maar als een deel van langere overlappende Joodse en Romeinse geschiedenissen: ‘The Revolt is better understood within intersecting arcs of Jewish and Roman history than as a singular explosion’.

(14)

de integratieve kracht van het rijk te kort schoot en of er sprake was van nativisme tijdens de Joodse en de Bataafse opstand.

2.0 Materiële continuïteit bij de Bataven

In dit hoofdstuk zullen we kijken naar verscheidene uitingen van nativisme in Noord-Gallië en hoe die zich mogelijk ontwikkelden naar aanleiding van de incorporatie in het Romeinse rijk. Daarbij is het belangrijk te begrijpen hoe de Bataven deel waren geworden van het imperium. Een belangrijke vraag die hierbij beantwoord dient te worden is: hoe ontstond de Bataafse identiteit? Als etnische groep ontbreken de Bataven namelijk in Caesars beschrijvingen van het etnografische landschap van Noord-Gallië en zij verschijnen pas ten tonele in Tacitus’ narratief over de Bataafse Opstand in zijn Historiën

(15)

en in zijn etnografische dossier Germania. Volgens Tacitus waren zij Germaanse inwijkelingen,31 maar archeologische vondsten wijzen erop dat de oorsprong van de Bataven complexer was. Voor het onderzoeken van nativisme is het belangrijk de Bataafse oorsprong goed te begrijpen, vooral omdat de Bataven tijdens de opstand extra nadruk lijken te leggen op hun Germaanse identiteit. Zijn de Germaanse typeringen slechts stereotypes, of kunnen we ze wel degelijk beschouwen als uitingen van een oude Germaanse identiteit die onder invloed van nativisme naar buiten kwam? In dit hoofdstuk komen verscheidene archeologische vondsten in combinatie met historische bewijzen aan het licht, die ons iets kunnen zeggen over de aard van de Bataafse Opstand.

Tacitus beschrijft in zijn Germania hoe de stam der Bataven ontstond uit een afsplitsing van de Chatten, die na onderlinge strijd van over de Rijn migreerden naar het land achter dat Rijn, dat volgens Tacitus onbewoond was.32 Dat het gebied onbewoond was zou het logische gevolg zijn van Caesars gewelddadige veroveringsoorlog en zijn strafexpeditie tegen de opstandige Eburonen, die voor de komst van de Chatten het gebied in Zuid-Nederland en België bewoonden, waarover Caesar beweert dat zij ‘in ras en naam waren uitgeroeid.’33 Of hier sprake was van een totale genocide zoals Caesar beweert is echter sterk in twijfel te trekken. Als proconsul en als Romeinse veldheer moest hij zijn daden verantwoorden tegenover de senaat in Rome en aangezien de Eburonen een verraderlijke slachting hadden aangericht onder Romeinse legionairs, zou totale uitmoording een adequate reactie zijn geweest in Romeinse ogen. Dat Caesar de senaat wilde laten denken dat deze verraderlijke vijand grondig aangepakt was, is dus goed te begrijpen. Ook pollenonderzoek bevestigt dat er een

significante mate van ontvolking plaatsvond in deze periode en dat Caesars verhaal van genocide dus een kern van waarheid bevat.34 De materiële overblijfselen spreken volledige uitroeiing van de Eburonen echter tegen. Uit archeologisch onderzoek blijkt zo dat er een aanzienlijke continuïteit in materiële cultuur voor en na de verovering plaatsvond. Dit blijkt uit een voortzetting van hetzelfde type huizen, een continuïteit in het gebruik van hetzelfde soort aardewerk en het in gebruik blijven van de zogenaamde glazen armbanden van de La Tène cultuur na de Romeinse verovering.35 Een continuïteit van materiële cultuur lijkt er dus juist voor te spreken dat de Eburonen niet geheel van de aardbodem waren verdwenen.

Vooral het in gebruik blijven van de glazen armbanden is veelzeggend, van de over de span van drie eeuwen geproduceerde armbanden sinds de derde eeuw v.Chr. zijn maar liefst 3000 exemplaren gevonden (zie afbeelding 2.1). Onderzoek wijst erop dat deze armbanden in gebruik

31 Tacitus, Germania 29. 32 Ibidem, Germ. 29, Hist. 4.12. 33 Caesar, De Bello Gallico, 6.34.

34 N. Roymans & M. Fernández-Götz, ‘Caesar in Gaul. New Perspectives on the Archeology of Mass Violence’ in:

Proceedings of the Twenty-Fourth Annual Theoretical Roman Archeology Conference (Oxford 2015) 70-81.

35 N. Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power. The Batavians in the Early Roman Empire (Amsterdam 2004) 16-18.

(16)

bleven tot in de eerste eeuw n.Chr., dus op zijn minst tot vijftig jaar na de Romeinse verovering van het gebied.36 Deze werden hoogstwaarschijnlijk in de oostelijke Rijndelta geproduceerd, aangezien hier de hoogste concentraties van dergelijke voorwerpen zijn gevonden. Over de functie ervan bestaat enige discussie. De armbanden kunnen zo enerzijds geïnterpreteerd worden als een sieraad voor volwassen vrouwen, aangezien ze veeltallig gevonden zijn in de crematiegraven van vrouwen, maar niet in die van kinderen. Deze associatie met vrouwen wordt bevestigd door de opgravingen die gedaan zijn bij crematiegraven in Weert.37 Hieruit kan afgeleid worden dat de glazen armband een attribuut was dat symbolisch was voor volwassenheid en dat het dragen hiervan onderdeel was van een overgangsrite.38 De distributie van de armbanden wijst daarbij op de functie van de armbanden als een sociale marker van de volkeren in het oostelijk gebied van de Rijndelta, aangezien ze niet gevonden zijn in de kustgebieden van de Rijn (afbeelding 2.2). Dit moet dus een kenmerkend sieraad zijn geweest van de volkeren in Noord-Gallië, met name van de Eburonen.

Afbeelding 2.1: fragmenten van de La Tène glazen armbanden.39

36 Ibidem, 36-43, 55.

37 Roymans & N.T. van Rooijen, ‘De vooromeinse glazen armbandproductie in het Nederrijnse gebied en haar culturele betekenis’, Vormen uit vuur 3 (1993) 2-10, 56-57.

38 Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power 16-18. 39 Ibidem, 18.

(17)

Afbeelding 2.2: spreidingspatroon van vondsten van La Tène glazen armbanden.40

Een andere interpretatie van de functie van de armbanden is dat de armbanden

functioneerden als ruilmiddel.41 Het spreidingspatroon van de armbanden lijkt er op te wijzen dat de armbanden langs de grote rivieren werden verhandeld. Naast het feit dat de armbanden dus veel verhandelde objecten waren, zou het dus ook een handelsmedium geweest kunnen zijn. De vondsten van gehalveerde en in kwarten gebroken fragmenten lijkt voor deze interpretatie te spreken,

aangezien deze varianten duidelijk niet langer gedragen konden worden. Daarbij is het opmerkelijk dat het gebruik van de armbanden verdwijnt in de eerste eeuw n.Chr., in de periode van het

keizerschap van Augustus en Tiberius. In dezelfde periode ontstonden rond de Rijndelta verscheidene militaire nederzettingen, een ontwikkeling die gepaard ging met de introductie van Romeinse munten die de soldaten als soldij kregen. De introductie van Romeinse munten verklaart het verdwijnen van de glazen armbanden als ruilmiddel, aangezien de Romeinse munt het geprefereerde ruilmiddel was van de nieuwe machthebber in het gebied en waarschijnlijk superieur zou zijn aan de armbanden als handelsmiddel. Daarbij zou het vrij significant kunnen zijn dat er geen equivalent voor de armbanden als sieraden zijn geïntroduceerd door de Romeinen, althans voor zover wij weten. De komst van

40 Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power, 17.

41 W.J.H. Willems, ‘Regional development at the imperial frontier’ in: Roman and native in the Low Countries (Oxford 1983) 110-112.

(18)

Romeinse munten vanaf 15 v.Chr. zou de functie van de armbanden mogelijk te niet hebben gedaan. Kortom, de Romeinen vervingen het traditionele betaalmiddel in het gebied met hun eigen munten, waarmee de oude cultuur verdrongen werd.

Hierbij moet vermeld worden dat de Chatto-Bataven zelf ook waarschijnlijk munten zijn gaan slaan, zoals blijkt uit de distributie van zogenaamde zilveren en bronzen triquetrum munten.

Vondsten hiervan zijn op twee significante plaatsen gedaan, namelijk bij het waarschijnlijke thuisland van de Chatten in het oostelijk gebied van de Midden-Rijn en het latere centrum van de Bataven (zie afbeelding 2.3). Het begin van de productie van dergelijke munten kan gedateerd worden tot het einde van of kort na de Gallische Oorlogen. Dit onderstreept de hypothese dat de migratie van de Chatten haar oorsprong had in Romeinse grenspolitiek onder Caesar (zie .2). De munten werden waarschijnlijk gebruikt om cliënten- en patronagenetwerken op te zetten en speelden als zodanig dus een belangrijke rol in het proces waarbij heterogene bevolkingsgroepen sociaal en politiek

geïntegreerd werden in de Bataafse gemeenschap.42 Dit schuurt met de interpretatie van armbanden als ruilmiddel, maar het is mogelijk dat beiden functioneerden als ruilmiddelen van verschillende waarde.

Afbeelding 2.3: Spreidingspatroon van zilveren en koperen triquetrum munten in het Rijnland en omstreken. Grijze gebieden zijn waarschijnlijke productieplaatsen van de munten.43

A: Romeinse legerkamp, B: anders, C: muntschat

42 Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power 67-95. 43 Ibidem, 68.

(19)

Hoe het ook zij, de voortzetting van de productie van de armbanden wijst erop dat op zijn minst een deel van de mensen die de armbanden produceerde, nog steeds actief was in de Rijndelta na Caesars gewelddadige veroveringsoorlog. De Bataven konden dus niet in een onbewoond gebied zijn gaan wonen. Wat wel vaststaat is dat de Eburonen een jaar na hun verraad niet meer bestonden als politieke structuur. 44 Het zou dus kunnen dat de Eburonen - zoals Caesar zegt - inderdaad in naam waren vernietigd, maar dan in een vorm van damnatio memoriae. Aangezien associatie met de Eburoonse identiteit niet langer houdbaar was in een door Rome overheerste wereld, zouden zij voortaan onder een andere naam bestaan.45 In het oude woongebied van de Eburonen vinden we in de eerste eeuw n.Chr. de Bataven, de Tungren, de Cugerni en de Ubiërs, groepen die door Tacitus getypeerd worden als Germanen. De Bataven waren dus waarschijnlijk ontstaan uit een mengelmoes van de Eburonen die de afslachting van hun volk hadden overleefd en de ingeweken Chatten. Tacitus vertelt ons namelijk dat dat deel van de Chatten na interne strijd vanuit het overrijnse migreerde naar de westoever van de Rijn, waar zij een aloud verbond met Rome hadden gesmeed (antiqua

societas).46 De naam van de Bataven zal waarschijnlijk afgeleid zijn van de naam van het eiland tussen Rijn en Maas, waar zij waren gaan wonen, dat Caesar al in zijn De Bello Gallico het Insula Batavorum noemde.47 De vertaling hiervan is ‘eiland van de Bataven’, waarschijnlijk verwijzend naar de naam van de oorspronkelijke bevolking. Dat het eiland haar naam niet aan de geïmmigreerde Chatten dankt, blijkt uit Tacitus die ons vertelt dat de Bataven nog Chatti heetten, ‘zolang ze zich nog achter de Rijn ophielden’.48 De Bataafse stam had dus een complexe, multi-etnische oorsprong.49 In de tweede helft van de eerste eeuw v.Chr. vond er zo een aanzienlijke transformatie plaats in de sociale geografie van het landschap langs de Rijn (zie afbeelding 2.4 en 2.5), de rivier die later de definitieve grens tussen het Imperium Romanum en Germanië zou vormen.

44 J. Lendering, De rand van het Rijk 48.

45 Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power 24. 46 Tac., Germ. 29.

47 Caes., BG. 4.10. 48 Tac., Hist. 4.12. 49 Ibidem, 27.

(20)

Afbeelding 2.4: Stammen in het Rijngebied ten tijde van Caesars verovering.50

(21)

Afbeelding 2.5: Migraties van Germaanse stammen naar de westelijke oever van de Rijn in de tweede helft van de eerste eeuw v.Chr..51

Een antropologische benadering van de materiële cultuur kan daarbij nog enkele inzichten verschaffen in het trage acculturatieproces dat plaatsvindt in het gebied na de incorporatie in het rijk. Roymans toont aan dat Noordelijk Gallië voor de verovering een weinig ontwikkelde economie kende, die autarkisch van karakter was en niet ingesteld op interregionale handel. Wat volgens Roymans verder karakteristiek was voor de economie van de Noord-Belgische stammen is dat ze weinig tot geen handelscontact hadden met de Mediterrane wereld voor de komst van de Romeinen.

Mediterrane importen die dateren uit de Late IJzertijd zijn in dat gebied nog niet gevonden. Ook op het vlak van economische en politieke organisatie bleven Zuid-Nederland en België op een primitief niveau, niet verder ontwikkeld dan simpele stammenverhoudingen.52 Traditioneel inheems aardewerk bleef op primitieve wijze lokaal gemaakt worden en de interregionale handel zou pas op gang komen onder de heerschappij van Augustus en Tiberius wanneer er zogenaamde ‘Belgische waren’

geïmporteerd werden. Het gebied had een onderontwikkelde infrastructuur en er werden geen eigen munten geslagen.53 De lage urbanisatiegraad sluit hierbij aan, steden zouden immers de plek zijn van

51 Ibidem, 25.

52 N. Roymans, ‘The North Belgic Tribes in the 1st century B.C. A Historical Anthropological Perspective’ in:

Romans and Batavians. Regional developments at the imperial frontier (Amersfoort 1984) 55-56. Met de

primitieve wijze van produceren bedoelt Roymans dat het aardewerk in deze periode niet op het wiel gedraaid werd, maar met een andere lokale techniek werd vervaardigd.

53 Uitzondering hierop zijn de Scheers 31 type munten, die hoogstwaarschijnlijk tussen 54-53 v.Chr. zijn geslagen, waaruit afgeleid is dat deze door de Eburonen tijdens de opstand zijn geslagen met het doel cliëntverhoudingen te bevorderen om zo grotere weerstand tegen de Romeinen mogelijk te maken. Zie

(22)

waaruit handels- en ambachtsactiviteiten worden ondernomen.54 Het ontbreken van stedelijke centra bevestigt de lage mate van economische activiteiten als ambacht en handel in dit gebied.

Caesar bevestigt deze afhoudende houding ten aanzien van buitenlandse invloeden: de mercatores (handelaren) betraden dit gebied zelden met hun handelswaar, zogenaamde ‘goederen die de geest verwijven/bedwelmen’ (effiminandos).55 Dit is een belangrijk gegeven, vooral wanneer we in overweging nemen dat de latere Bataven geen wijnamforen (Dressel 1) hebben achtergelaten die zouden wijzen op wijn consumptie. Alhoewel Van-Driel Murray hieruit afleidt dat de Bataven waarschijnlijk geen prominente elite kenden, zou dit juist aansluiten bij Roymans’ interpretatie dat de inheemse leiders van het Rijngebied niet ontvankelijk waren voor dergelijke innovaties.56 Wellicht bleef de Bataafse elite dus onzichtbaar in het archeologisch materiaal, doordat zij juist hun voorvaderlijke tradities probeerden te eren. Hier herkennen we dus duidelijk een vorm van overlevingsnativisme. De definitie hiervan is een sterke afkeer tegen importen uit de cultuur

waarmee de nativisten in contact staan. Deze terughoudendheid naar Romeinse importen herkennen we ook bij de Nervii, die volgens Caesar het importeren van Romeinse goederen zelfs hadden

verboden: zij stonden geen handelaren toe in hun territorium en lieten zich niet verleiden door wijn en andere goederen die neigen naar luxe.57

Andere vormen van nativisme vinden we in de trage overname van Romeinse stijl in gebouwen. Echte villabouw lijkt pas op te komen in de laatste decennia van de eerste eeuw n.Chr..58 De bevolking van Zuid-Nederland bleef juist wonen in typisch Germaanse woonstalhuizen, waarin families samen met vee onder één dak sliepen.59 Dit past in het plaatje van de pastorale Bataven, die door de lage arbeidsintensiviteit van veeteelt meer mannen overhielden om het verdrag met Rome te eren door dienst te nemen in de Romeinse auxilia.

Roymans verklaart het trage romaniserings- of acculturatieproces door twee factoren, namelijk de enorme kloof in ontwikkeling op economisch, politiek en sociale organisatiegraad tussen de Romeinse wereld en de bewoners van Noord-Gallië, samen met de rampzalige gevolgen die Caesars campagne in dit gebied hadden, waarbij volledige politieke structuren werden weggevaagd. De weggevaagde stammen of overblijfselen daarvan waren niet in staat zich aan te passen aan de nieuwe situatie, zij waren niet in staat tot snelle re-integratie in de complexere structuren van het

hiervoor Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power 31-53.

54 N. Roymans, ‘The North Belgic Tribes in the 1st century B.C.’ 52-53. 55 Caes. BG 1.1.

56 Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power 62. 57 Caes. BG 2.15.

58 J. Slofstra, ‘An anthropological approach to the study of romanization process’ in: Romans and Batavians.

Regional developments at the imperial frontier (Amersfoort 1984) 84.

59 N. Roymans, ‘The sword or the plough. Regional dynamics in the romanisation of Belgic Gaul and the Rhineland area’ in: N. Roymans (ed.), From the Sword tot he Plough. Three studies on the earliest romanisation

(23)

Romeinse rijk en aan de andere kant toonden de Romeinse machthebbers na de verovering weinig interesse in het gebied, aangezien Caesar zijn handen al gauw vol zou hebben aan een burgeroorlog. Dit verklaart dan de materiële armoe van dit gebied tussen Caesars en Augustus’ heerschappij. Roymans noemt dit de ‘desoriëntatiefase’ na de verovering. Een dergelijke fase zou typerend zijn voor primitieve maatschappijen na verovering door een koloniale supermacht.60 Hij verwijst ook naar G. Dalton, die spreekt van ‘degenerative change’, een unieke reactie waarbij veroverde maatschappijen hun creativiteit verliezen; het ontbreekt ze aan alternatieve vormen van economische, technologische en cultureel gedrag. Na verovering breekt een periode aan van economische malaise.61 Deze fase van desoriëntatie en economische malaise sluiten geen nativisme uit. Sterker nog, het zou zelfs een belangrijke oorzaak erachter kunnen zijn. De ellende die de Romeinse verovering met zich meebracht zal niet zomaar vergeten zijn door de onderworpen volkeren, die nadien mogelijk een afkeer

creëerden tegen allerlei Romeinse innovaties.

Hier komt verandering in tijdens het keizerschap van Augustus, die een grote bestuurlijke hervorming doorvoert en een grote troepenmacht laat vestigen langs de Rijngrens. De vorming van nieuwe civitates maakte koloniaal bestuur en economische integratie mogelijk. Nieuwe stam-overlappende politieke structuren verdrongen de moeilijk te besturen gesegmenteerde

samenleving.62 Mogelijk ontstond het civitas van de Bataven ook in deze tijd. Het is zelfs aannemelijk dat de vorming van deze stam als amalgaam van de volkeren die Caesars wraaktochten in Noord-België hadden overleefd en de ingeweken Chatten vooraf ging aan hun integratie in de stam der Bataven. Ook de economie kreeg een impuls in deze periode. Vooral de ontwikkeling van militaire centra moet een enorme boost gegeven hebben aan de lokale economie, aangezien hiermee handel met de lokale bevolking op gang kon komen. De aanleg van infrastructuur in de vorm van wegen en waterwerken (zoals de Drususdam) zal daarbij de economische en politieke integratie in dit gebied zeker hebben bevorderd.63

2.1 Bataven geboren

Ondanks dat de Bataven een ingewikkelde afkomst hadden, lijken zij al tegen de tweede helft van de eerste eeuw n.Chr. overtuigd van hun gemeenschappelijke Bataafse identiteit.64 Dit blijkt

voornamelijk uit de epigrafie die de Bataven hebben achtergelaten, waarvan de vroegste inscriptie

60 N. Roymans, ‘The North Belgic Tribes in the 1st century B.C.’ 57.

61 G. Dalton, ‘the economic system’ in: R. Naroll & R. Cohen (eds.) A Handbook of method in cultural

anthropology (New York 1973) 471-475.

62 N. Roymans, ‘The North Belgic Tribes in the 1st century B.C.’ 58. 63 Ibidem, 58-59. Zie ook Lendering, De Rand van het Rijk 56-69.

64 T. Derks, ‘Ethnic identity in the Roman frontier. The epigraphy of Batavi and other Lower Rhine tribes’ in: T. Derks & N. Roymans (eds.), Ethnic Constructs in Antiquity: The Role of Power and Tradition (Amsterdam 2009) 247.

(24)

dateert uit de tijd van het bewind van Claudius en Nero.65 Uit Derks’ analyse van het namenbestand op grafstenen van Bataven blijkt dat Bataven regelmatig naar hun stam verwezen, waarbij zij hun origo aanduidden als natione Batavus of domo Batavus.66 Deze grafstenen zijn vrijwel allemaal gevonden buiten het thuisland van de Bataven, waar zij waren beland door dienst in de auxilia. In het thuisland was het benoemen van de Bataafse identiteit klaarblijkelijk niet relevant, wellicht omdat die Bataven het daar evident vinden dat zij Bataafs zijn. De vraag die bij deze verwijzingen naar een Bataafse identiteit gesteld dient te worden is: hoe raakten de Bataven overtuigd van hun

gemeenschappelijke identiteit? Waren de Bataven simpelweg vergeten dat ze ook nog inheemse roots hadden?

Een goede oplossing voor dit vraagstuk is afkomstig van Nico Roymans, die beargumenteerd heeft dat de Bataafse identiteit is ontstaan in een proces van etnogenese.67 Etnogenese is gebaseerd op Wenskus’ model van een Traditionskern, waarbij een kleine culturele elite een grote rol speelt in het vormen van identiteit.68 Deze Traditionskern propageert etnische tradities en draagt deze over op een veel grotere populatie, waarmee een idee van gemeenschappelijke afkomst en identiteit op die populatie overgedragen kan worden. Stammesbildung, of etnogenese, is dus het proces waarin groepen mensen van heterogene achtergronden in een nieuwe etnische gemeenschap worden betrokken en ervan overtuigd raken dat de leden van deze groep een gemeenschappelijk verleden delen, waardoor zij vervolgens volgens bepaalde modellen en normen zouden moeten leven.69 Op deze manier konden de culturele waarden van een kleine elite, in dit geval de geëmigreerde Chatten of Bataven, overgedragen worden op een groter geheel van de bevolking.

De Traditionskern van de Bataven is duidelijk te herkennen in de familie van Julius Civilis en zijn broer Julius Paulus. Zij kwamen uit een zeer prominente familie, Tacitus schrijft dat zij afstamden uit een regia stirpe (koninklijke familie) en noemt Civilis ‘oppermachtig man onder de Bataven’.70 We mogen hieruit concluderen dat zij uit een prominente familie kwamen, hoogstwaarschijnlijk

afstammend van een invloedrijke en machtige tak van de Chatten die ervoor koos in zee te gaan met de Romeinen. Dit zou ook de tweestrijd onder de Chatten waar Tacitus het over heeft verklaren, die mogelijk verdeeld waren geraakt in een pro-Romeinse en een anti-Romeinse factie. Andere leden uit de koninklijke familie die Tacitus benoemt zijn Verax, Claudius Victor en Julius Briganticus.71

Roymans leidt uit het benoemen van de regia stirpe af dat deze familie ooit cliëntkoningen

65 Zoals blijkt uit het uitgebreide onderzoek van Ton Derks naar de epigrafie van de Bataven: T. Derks, ‘Ethnic identity in the Roman frontier.’ 239-282.

66 Ibidem, 257.

67 Roymans, Ethnic Idenity and Imperial Power 1-7, 251-258.

68 Zoals beschreven in R. Wenskus, Stammesbildung und Verfassung. Das Werden der frühmittelalterlichen

Gentes (Keulen 1961).

69 N. Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power 4.

70 Voor regia stirpe, zie Tac., Hist. 4.13, 4.32. Voor oppermachtig man onder Bataven, zie Hist. 1.59. 71 Tac., Hist. 5.20 (Verax), 4.33 (Claudius Victor), 2.22 and 4.70 (Julius Briganticus).

(25)

kende die een verbond hadden gesloten met Caesar of Augustus. Deze interpretatie wordt gebaseerd op het feit dat de Romeinen in hun grenspolitiek vaak gebruikmaakte van het installeren van aan Rome trouwe cliëntkoningen, waarbij het incorporeren van vazalvorsten in primitieve samenlevingen een vrij gebruikelijk fenomeen was in de Romeinse koloniale strategie.72 Dat dit verbond tussen de Bataafse adel en de Romeinse machthebbers al gold sinds de burgeroorlogen van Caesar is aannemelijk. Dit is af te leiden uit drie bekende feiten, namelijk dat Caesar gebruikmaakte van Germaanse ruiters die bedreven waren in het oversteken van rivieren,73 dat de Bataven

gespecialiseerd waren in de rivieroversteek als amfibische eenheden74 en dat de latere keizerlijke lijfwacht, waarvan Caesars oorspronkelijke Germaanse lijfwacht tijdens de burgeroorlog de basis vormde, voornamelijk bestond uit Ubiërs en Bataven.75 Dit lijkt aan te sluiten bij Lucanus’ vermelding van Bataven onder hulptroepen die Caesar gebruikte in zijn burgeroorlog tegen Pompeius, een anachronistische benaming, maar waarschijnlijk een duidelijke verwijzing naar de Caesars Chattische bondgenoten.76 Waarschijnlijk hadden de Bataven dus daadwerkelijk een aloud verbond met Rome zoals Tacitus ons vertelt, dat voornamelijk gestoeld was op militaire samenwerking en dat zelfs stamde uit de tijd van Caesars Gallische Oorlog. Dit zou ook verklaren waarom de voorouders van Civilis beloond werden met cliëntkoningschap en de stam geïnstalleerd werd aan de Romeinse kant van de limes. Want wie zouden er beter in staat zijn te vechten tegen de woeste Germanen, dan een bende woeste Germanen zelf? Als een soort buffer tegen de dreiging van de wilde volkeren van over de Rijn.

De dienst van de Bataven in de Romeinse auxilia moet daarbij veel invloed hebben uitgeoefend op hun zelfbeeld en hoe zij hun identiteit naar buiten brachten. Aan de ene kant opereerden zij in etnische eenheden, waardoor zij tot op zekere hoogte hun eigen tribale karakter konden behouden. Aan de andere kant was het onvermijdelijk dat zij in dienst van het Romeinse leger romanisering zouden ondergaan. De beschermgod van de Bataven is hier een goed voorbeeld van: Hercules-Magusanus, een duidelijke versmelting van een inheemse god Magusanus met de Romeinse Hercules.77 Verder waren zij ook verbonden met de Romeinse keizer, doordat Bataven een groot deel leverden van de Germani corporis custodes. De vondst van een buste van Caesar en een godenpijler uit de tijd van Tiberius bij Nijmegen suggereren zelfs dat hier mogelijk een religieus centrum was voor

72 N. Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power 55-66. 73 M.P. Speidel, Riding for Caesar (Londen 1994) 13.

74 Zo maken de Bataven onder leiding van Chariovalda een oversteek bij de Weser in hun strijd tegen de Cherusci bij de campagen van Germanicus, zie Annalen 2.11. Ook de Bataven die vechten voor Vitellius tegen het leger van Otho steken de Po zwemmend over, zie Tac., Hist. 2.35.

75 Caesar had zo een lijfwacht van 400 Germaanse ruiters, een gebruik dat Augustus voortzette, waarbij hij de ruitereenheid omvormde tot de Germani corporis custodes.

76 Lucanus, Pharsalia 1.431. Voor uitgebreidere versie van de oorsprong van de Bataven in de keizerlijke lijfwacht, zie Speidel, Riding for Caesar 13-40.

(26)

de keizerscultus.78 Alhoewel dit in twijfel te trekken is, laten beide vondsten in ieder geval zien dat de Bataven ontvankelijk waren voor het imperiale gedachtegoed waar Ando het over heeft.79 Wie de godenpijler heeft laten bouwen is niet duidelijk, de votieve inscriptie is niet bewaard gebleven. De godenpijler had zowel een religieus als een politiek karakter: de goden die erop afgebeeld staan benadrukken de macht van de keizer, mogelijk pronkte er zelfs bovenop de pijler een beeld van een vergoddelijkte Augustus afgebeeld als Jupiter. In ieder geval vormt de godenpijler een duidelijke verwijzing naar het verbond met Rome.80

Ook lieten Bataven zich op grafmonumenten afbeelden als Romeinse cavalerie in gevecht met barbaren. De vroegste van dit soort monumenten zijn gemaakt rond de helft van de eerste eeuw n.Chr..81 Hieruit blijkt dat de Bataven dit zelfbeeld als Romeinse militairen dus al ontwikkeld hadden tegen de tijd van de Bataafse Opstand. Op zulke afbeeldingen is de onderliggende boodschap overduidelijk, de hulptroepen identificeerden zich als Romeinse soldaten en waren zeker géén barbaren. Dat zij op veel van die afbeeldingen ook nog eens barbaren overwinnen, is

hoogstwaarschijnlijk een reactie op de Romeinse stereotypering van hen als barbaren, waar zij in het leger in veelvuldig contact met Romeinse legionairs ongetwijfeld aan onderworpen werden.82 Tevens werden dergelijke grafstenen van inscripties in het Latijn voorzien, wederom een duidelijk teken van de romanisering van de Bataven. Het Bataafse zelfbeeld ontwikkelde dus in wisselwerking met de Romeinen, waardoor zij als Bataven een unieke cultuur ontwikkelden. Op deze manier konden de Bataven zowel Bataafs als Romeins zijn, twee identiteiten die elkaar niet uitsloten. De Bataven vormen hiermee een mooi voorbeeld van wat Mattingly discrepant identities noemt.83

2.2 Flavische intriges en uiteenlopende belangen

Voordat we zullen kijken naar de interpretatie van de Bataafse Opstand als een native revolt, is het belangrijk andere interpretaties te analyseren. Zoals we zullen zien zijn er ook argumenten aan te voeren om de Bataafse Opstand niet als een oprechte native revolt te beschouwen, maar als een gemanipuleerd verhaal opgesteld met een politiek doel. Hieronder zal echter beargumenteerd worden waarom deze interpretatie van de Bataafse Opstand niet klopt. Welke redenen hadden de Bataven volgens Tacitus – naast hun nativismesentimenten – om in opstand te komen? En hoe kunnen we die interpreteren?

78 T.A.S.M. Panhuysen, De Romeinse godenpijler van Nijmegen-Kelfkensbos. De navel van Nijmegen? (Nijmegen 2002) 40. Roymans vindt deze conclusie echter te ver gaan, maar sluit zich aan bij de bevinding dat het op zijn minst een symbool was voor de Bataafse loyaliteit aan Rome. Zie Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power 216.

79 Zie hoofdstuk 1.1.

80 Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power 211-216. 81 Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power, 228. 82 Ibidem, 221-234.

(27)

Voor de oorzaken achter de opstand hoeft Tacitus niet ver te zoeken. De Bataven als krijgsvolk en hun leider Julius Civilis waren in hun eer gekrenkt. Allereerst verklaart Tacitus de opstand vanuit de intenties van de opstandelingenleider Julius Civilis; hij en zijn broer Claudius Paulus waren onterecht beschuldigd en vastgehouden en alhoewel hij zelf nadien was vrijgelaten, werd zijn broer Paulus ter dood veroordeeld voor rebellie.84 Tacitus ziet hier een persoonlijk wraakmotief. De Bataafse ontevredenheid vloeide volgens het narratief in de Historiën verder voort uit enkele incidenten uit de burgeroorlog van het Vierkeizerjaar, beginnend met de opstand van Vindex die Galba als keizer wilde installeren, maar die door de snel oprukkende Rijnlegers meteen in de kiem gesmoord werd. Tegelijkertijd vond Nero de dood in Rome en werd Galba toch nog tot keizer uitgeroepen, ongetwijfeld tot ongenoegen onder de Rijnlegers uit Opper- en Neder-Germanië, die meenden nuttig werk te hebben verricht. Daarbij ontbond Galba zijn Germaanse ruiterwacht,85 die voor een groot gedeelte uit Bataven bestond.86 Dit wantrouwen van de nieuwe keizer zal zowel door de Bataafse lijfwacht als door de inwoners van het Rijnland geïnterpreteerd zijn als een belediging; de lijfwacht van de keizer was een elite-eenheid die ongetwijfeld bij alle Bataven bekend was en

geroemd werd.87 De glorie die de Bataafse cohorten hadden behaald tegen de troepen van Otho op de Po-vlakte werd ook niet beloond en in de ongemakkelijke vrede die volgde op de overwinning, werden de Bataafse cohorten in wantrouwen naar huis gestuurd. Dit gebeurde waarschijnlijk naar aanleiding van opstootjes tussen de Bataafse auxilia en Romeinse legionairs van het veertiende legioen.88 Om erger te voorkomen werden ze weer naar huis gestuurd: wederom een oneervol ontslag. Ook had Vitellius voor zijn militaire campagne om Italië binnen te vallen de Rijngrens met nog maar een kwart van de troepen achtergelaten, wat noodzaak creëerde tot het werven van nieuwe troepen.

Tacitus benoemt hier een belangrijke reden voor het ontstaan van opstand: de verzwaarde troepenlichting op het bevel van Vitellius, die op zichzelf al een schending was van de Bataafse traditie hun eigen troepen samen te stellen, werd ook nog eens ‘verzwaard door corruptie en perversie van de uitvoerenden.’89 Of Tacitus hier het verhaal aandikt is niet zeker, maar wat hier wel zeker uit wordt is dat de troepenlichting van Vitellius een schending was van het aloude verbond tussen de Bataven en Rome. Kortom, de omstandigheden die Tacitus aan de vooravond van de Bataafse Opstand omschrijft, vormden een ideale voedingsbodem voor onrust en opstand: de Bataven waren hun glorie en eer ontzegd, het verbond was geschonden, de Rijngrens was onderbemand achtergelaten en de Bataafse aristocraat Julius Civilis was op vrije voeten.

84 Tac., Hist. 4.13. 85 Suet. Galba, 12-14.

86 Speidel, Riding for Caesar 13-16.

87 Ibidem, 39-40. Zie ook Roymans, Ethnic Identity and Imperial Power 229. 88 Tac., Hist. 2.66, 69.

(28)

In de Historiën herkennen we in Tacitus’ narratief ook enkele literaire thema’s die misschien eerder zijn toegepast om het verhaal mooi te maken, dan dat we hier te maken hebben met

historische realiteit. Toch blijken de literaire thema’s en barbaarse stereotypes betekenisvoller dan op het eerste oog lijkt, vooral wanneer we de specifieke context van de Bataafse Opstand in ogenschouw nemen. Een goede illustratie hiervan is bijvoorbeeld de vrijheidsdrang van Julius Civilis en de

opstandelingen. Wanneer Tacitus Civilis over slavernij-ellende en vrijheid laat spreken, wordt er een veelgebruikt sjabloon van barbaren ingezet,90 barbaren in de oudheid streven immers vrijwel altijd naar vrijheid. Daarbij betreft het een speech die Tacitus Civilis in de mond legt, Tacitus kan amper geweten hebben wat er gezegd werd door wie onder de Bataven aan de vooravond van de opstand. Desalniettemin valt er in het kader van opstand wat te zeggen voor de vrijheid waar Civilis op doelt: mogelijk doelt Tacitus hiermee op de onafhankelijkheid van de stam, of de autonomie van de elite. Wellicht wilde Civilis de koninklijke status van zijn familie nieuw leven inblazen. Mattingley laat zo zien dat de opstand van Bouddica (tevens een native revolt) en andere opstanden aan de grens van het rijk vaak het gevolg waren van het niet erkend worden van de erfgenamen van de cliëntkoningen door Rome.91 Misschien had hier eenzelfde soort ontwikkeling plaatsgevonden, waarbij de hoge status van de koninklijke familie van Civilis aangetast werd door een nieuwe wijze van koloniaal bestuur waarbij Civilis’ familie haar privileges moest delen met een nieuwe groep Bataven met burgerrecht. De elite uit de noordelijke provincies was in de eerste eeuw namelijk verdeeld geraakt tussen diegenen die Romeins burgerrecht lang geleden hadden verworven onder Julische keizers en diegenen die onder Claudius of Nero Romeins burger waren geworden.92

Een figuur in de opstand die dit conflict lijkt te belichamen is de Bataaf Claudius Labeo, iemand die behoorde tot de nieuwe groep Bataven met burgerrecht. Aan zijn naam is te zien dat hij zijn burgerschap te danken had aan de golf burgerrechtverleningen onder het keizerschap van Claudius of Nero. Als zodanig moet zijn status een bedreiging gevormd hebben voor Julius Civilis, wiens hoge status onderstreept werd door zijn Romeins burgerschap. Aan het begin van de opstand komen Labeo en Civilis tegenover elkaar te staan in het gevecht en nadat Labeo’s Bataafse cavalerie overloopt naar de kant van Civilis, blijft Labeo aan de Romeinse zijde staan. Nadien wordt Labeo gevangengenomen, maar Civilis besluit hem niet te laten executeren. Dit zou tot wrok kunnen leiden onder Civilis’ stamgenoten.93 In plaats daarvan werd Labeo gevangen gezet bij de Friezen, waar hij later zijn gevangenbewaarders om zou kopen en eenmaal weer aan Romeinse zijde met een klein legertje van infanterie en cavalerie een sluiks verzet wist te bieden tegen de Cannanefaten en de

90 Ibidem.

91 Mattingley, Imperialism, Power and Identity 76-81. 92 Lendering, De Rand van het Rijk 151.

(29)

Marsaci, die aan Civilis’ kant vochten.94 Directe strijd met de Bataven waagde Labeo niet, hij wist dat hij daar de mankrachten niet voor had. In plaats daarvan vocht hij een soort guerrilla-oorlog waarbij hij belangrijke doorgangen bezette, zoals de brug over de Maas.95

Labeo’s verzet laat ook zien dat de belangen tijdens de opstand veelzijdig waren. Ook Civilis’ neef Julius Briganticus steunde zijn oom niet. Hij was commandant van een aan Rome trouwe ruiterafdeling die na Vitellius’ dood naar Vespasianus was overgelopen. Hieruit mag afgeleid worden dat neef en oom het niet eens waren met elkaar over de nieuwe koers van de stam. Sterker nog, Tacitus spreekt zelfs van haatgevoelens tussen de familieleden.96 Labeo en Briganticus tonen dus aan dat niet alle Bataven het eens waren met Civilis’ rebellie. Brian Turner ziet de opstand dan ook als een complex conflict waar verschillende groepen met elk weer andere motieven en vertrouwensbanden aan meededen. Turner classificeert de opstand daarmee als een ‘multipolar insurgency’.97 Patronage speelde hierin een belangrijke rol, zoals blijkt uit Civilis’ veelzijdige pogingen steun te vergaren bij verschillende partijen. Hierin past de bijeenkomst in het woud dat heilig was voor de Bataven, waarbij met voorvaderlijke eedformules de andere Bataafse notabelen omgepraat werden om mee te doen aan de opstand.98 Hierbij geeft Tacitus tevens blijk dat hij in ieder geval voorstelde dat Civilis steun vergaarde in het geheim en dit deed volgens Bataafse politieke tradities.99 Dit laat tevens zien dat de steun voor Civilis niet vanzelfsprekend was. Zo werden ook de Cannanefaten en de Bataafse cohorten door middel van geheime boodschappers voor Civilis’ zaak gewonnen.100 Via Veleda krijgt Civilis steun van de Germanen en door middel van giften en diplomatie probeert hij de Gallische provincies te overtuigen.101 Dit was nodig omdat niet iedereen hetzelfde wilde. De Galliërs wilden zo hun eigen rijk stichten, maar Civilis zweert geen trouw aan hen.102 Deze clandestiene wijze van het op touw zetten van de opstand was dus noodzakelijk, omdat sommige partijen trouw waren aan Rome, of Civilis zodanig haatten dat ze hem niet zouden volgen.

Volgens Tacitus laat Civilis zijn troepen aan het begin van de opstand ook trouw zweren aan Vespasianus, volgens Tacitus als dekmantel mocht zijn opstand mislukken.103 Pas na Vitellius’ dood

94 Ibidem, 4.56.

95 Ibidem, 4.66. Brian Turner spreekt zelfs van een guerrilla-oorlog, waarbij hij doelt op het vermijden van direct conflict tussen Labeo en Civilis. Civilis zou dezelfde tactiek hanteren in zijn strijd tegen de Romeinen, die hij dwarszat door het aanvallen van toevoerlijnen en andere indirecte aanvallen. Indirecte aanvallen: Tac., Hist. 4.26, 4.35. Guerilla-oorlog: B. Turner, ‘From Batavian Revolt to Rhenish Insurgency’ in: Timothy Howe & Lee Brice (eds.), Brill’s Companion to Insurgency and Terrorism in the Ancient Mediterranean (Leiden 2017) 282-311. 96 Tac., Hist. 4.70.

97 Turner, ‘From Batavian Revolt to Rhenish Insurgency’ 287-294. 98 Tac., Germ. 22, Ann. 4.14 en Hist. 4.14-15.

99 Turner, ‘From Batavian Revolt to Rhenish Insurgency’ 289. 100 Tac., Hist. 4.15.

101 Ibidem, Hist. 4.61 (Veleda) Hist. 4.17 (Gallische provincies). 102 Ibidem, 4.58, 61.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

in een moderne tUd. Hij herhaalde dat verschillende keren. Hij leek zich hele- maal te kunnen vinden in een taakopvatting waarbij de koning door het land

Johan Christiaans, chirurg uit Beierland, moest zijn patiënten in drie schuren leggen, want er was geen ruimte om binnen de omwalling een 'pestplaitsse' in te richten en de

4 † Uit het antwoord moet blijken dat Vosmaer zich in deze tekening aansluit bij de kritiek op de ’Batig Slot’-politiek / de winsten op het Cultuurstelsel die naar Nederland

Voor deze opdracht moet je een van de voormalige koloniën uitkiezen.. Kies uit: Suriname – Nederlandse-Antillen

Pas toen hij voor de tweede maal vragen moest, of Oranje het niet met hem eens was, dat niet de koning, maar Perrenot voor alle moeilijkheden aansprakelijk gesteld moest worden, werd

It shows that national and imperial anthropology were not two separate spheres and that the movement of anthropologists and their objects was important both for the making

Een voldoend inkomen bracht mij dit alles niet op. En ik wilde ook wat anders1 Wat mij aantrok, dat was de journalistiek, en ik probeerde al gauw copy geplaatst te krijgen in deze

Nadat deze zijn aanvankelijke steun aan de eerste Vlaamse Opstand had opgegeven en zich verzoende met Maximiliaan werd hij in 1485 beloond met een huwelijk met de rijke