• No results found

Religieuze onrust en het Julio-Claudische beleid

Josephus’ voorgeschiedenis van de oorlog biedt tal van voorbeelden die wijzen op religieus nativisme, waarvan hieronder een aantal voorbeelden besproken zullen worden. Maar hoe betrouwbaar is Josephus voor deze periode? De Joodse historicus schrijft in zijn Joodse Oorlog dat hij over de periode vanaf de jaren 40 in de eerste eeuw meer detailkennis leverde, omdat hij deze als contemporaine bron ook zelf had meegemaakt.220 Voor de periode daarvoor had hij echter andere bronnen nodig. Hoogstwaarschijnlijk baseerde hij zich voor de Herodiaanse periode op Nicolaus van Damascus, de officiële historicus aan het hof van Herodes, wiens werken de tand des tijds grotendeels niet overleefd hebben. Voor de periode tussen 6 n.Chr. en 66 n.Chr. is het verder onduidelijk wie zijn bronnen waren, maar het is vrij zeker dat hij hiervoor geen Romeinse bronnen hanteerde.221 Het is dus lastig iets te zeggen over zijn betrouwbaarheid. Josephus is echter onze belangrijkste bron voor de voorgeschiedenis van de Joodse Oorlog, omdat hij over veel gebeurtenissen vrijwel de enige overlevende bron is, op Philo van Alexandrië na, die ons beperkte informatie geeft over de Joods- Romeinse relatie in de eerste eeuw n.Chr.. Latere Romeinse historici baseerden zich weer op Josephus. Een historicus heeft dus weinig alternatieven wil hij Josephus’ verslag terzijde leggen.

Zoals hieronder beschreven, biedt de voorgeschiedenis van de opstand sterke aanwijzingen die aansluiten bij bovenstaande bevindingen dat er inderdaad nativisme speelde onder de Joden, al lange tijd voor het aanbreken van de opstand. Er zijn zo een groot aantal episoden in Josephus’ voorgeschiedenis van de Joodse Oorlog, waarbij de introductie van Grieks-Romeinse

cultuurelementen het naleven van de Joodse gebruiken en tradities in gevaar bracht, met protest tot gevolg. Bij dergelijke gebeurtenissen volgde er over het algemeen onrust en ophef door de Joodse gemeenschap naar aanleiding van een vorm van veronderstelde heiligschennis. Dit gebeurde zowel onder de Herodiaanse dynastie als onder de latere Romeinse bestuurders van de provincie Judea, die beiden probeerden Grieks-Romeinse gebruiken en beeltenissen te introduceren, tot groot

ongenoegen van de Joodse bevolking. Enkele gebeurtenissen zijn het zeker waard te benoemen. Bijvoorbeeld aan het eind van Herodes’ heerschappij in 4 v.Chr., toen hij bijna 70 jaar oud en

219 Goodman, The Ruling Class of Judaea 93. 220 Jos., BJ 1.18.

221 D.M. Rhoads, Israel in Revolution. 6-74 C.E. A Political History based on the Writings of Josephus

(Philadelphia 1976) 14-15. Nicolaus als bron voor Herodiaanse geschiedenis is aan de ene kant onbetrouwbaar, aangezien hij rekening moest houden met het positief afschilderen van Herodes, maar aan de andere kant betrouwbaar als duidelijke tijdgenoot van Herodes zelf. Josephus baseerde zich voor de periode tussen 6 tot 66 n.Chr. waarschijnlijk op eigen herinneringen, mondelinge overlevering en misschien fragmenten van verslagen van andere Joden. Dat hij geen Romeinse bronnen gebruikte leidt Rhoads af uit zijn negatieve afschildering van Romeinse bestuurders.

ziekjes en zwak was, deed er zich een incident voor met sterke kenmerken van nativisme. Twee schriftgeleerden uit Jeruzalem genaamd Judas de zoon van Sepphoraeus en Matthias de zoon van Margalus wisten toen het volk op te ruien tot opstand, beiden hadden volgens Josephus de ‘reputatie van kenners van traditionele wetten en stonden daarom bij het hele volk in hoge achting.’222 De traditionele wetten die volgens hen in gevaar gebracht werden, betroffen waarschijnlijk die rondom het tweede gebod, die het vereren en maken van beeltenissen van afgoden verbood. Daarbij benadrukt Josephus dat het in het bijzonder onwettig was om in de Grote Tempel afbeeldingen, borstbeelden of wat voor beeltenissen van levende wezens dan ook aan te brengen.223 De Joodse religie was immers strikt aniconisch. Desalniettemin had Herodes boven de grote poort naar de Tempel een grote gouden adelaar laten plaatsen, wat in strijd was ‘met de wetten der vaderen’.224 Toen het gerucht rondging dat de koning stervende was, hadden de schriftgeleerden enkele jonge volgelingen aangezet het beeld kapot te hakken met bijlen en naar beneden te halen, waarna zij al gauw betrapt en gearresteerd werden door de tempelwacht. Hun was het eeuwige leven in het paradijs beloofd, waardoor zij tot Herodes’ grote verbazing niet vreesden voor de vreselijke straf die hen wachtte. Samen met de schriftgeleerden werden de jonge volgelingen door Herodes beschuldigd van heiligschennis. Als straf zouden ze levend verbrand worden.225 Dit laat zien dat het nativisme van de Joden sterk gevormd werd door hun religieuze overtuigingen, zodanig dat ze zelfs bereid waren er voor te sterven. We zien dus dat de rechtlijnigheid van de Joden in Romeins Palestina duidelijke vormen van overlevingsnativisme aannam.

Herodes’ rijk werd na zijn dood verdeeld in een tetrarchie onder drie zonen en een zus van hem, waarvan Archelaüs het grootste deel erfde, namelijk Judea, Idumea en Samaritis.226 Vooral het bewind van Archelaüs is interessant, want aan het begin van Archelaüs’ bewind lijkt er sprake te zijn van een grootschalige opstand tegen de Herodische dynastie. J.W. Henten stelt daarom terecht dat de naam die de Opstand van 66 n.Chr. kreeg als ‘eerste opstand’ eigenlijk misleidend is, gezien het feit dat de rebellie tegen Archelaüs als cliëntkoning van Rome indirect rebellie was tegen Rome zelf. Dat dit geen overdrijving is, blijkt wel uit de gigantische troepenmacht die Rome op de been moest brengen om deze opstand een halt toe te roepen. Terwijl Archelaüs in 4 v.Chr. in Rome verbleef om te

222 Jos., BJ 1.648. 223 Ibidem, BJ 1.649. 224 Ibidem, 1.649-650.

225 Ibidem, 1.651-655. Jan Willem van Henten laat zien dat Herodes’ handelen hier op twee verschillende manieren gewaardeerd wordt door Josephus, waarbij Herodes adequaat en rechtvaardig handelt in Oorlog en juist als een tiran die uit was op bloed in Oudheden. Zie hiervoor: J.W. van Henten, ‘Rebellion under Herod the Great and Archelaus. Prominent Motifs and Narrative Functions’ in: Mladen Propovic (ed.), The Jewish Revolt

against Rome (Leiden 2011) 251-255.

226 Archelaüs erfde Judea, Idumea en Samaritis, Herodes Filippus kreeg heerschappij over het noorden van Galilea en Gaulanitis en Herodes Antipas erfde Perea en het westelijk deel van Galilea. De zus van Herodes, Salome, kreeg zeggenschap over de kuststeden Jamnea en Azotus het inlandse Phasaelis. Zie Smallwood, The

strijden voor zijn rol als Herodes’ opvolger, werd de Syrische gouverneur P. Quintilius Varus opgezadeld met de taak de opstand neer te slaan. Hiervoor moesten maar liefst drie legioenen, tweeduizend cavalerie-eenheden en een flinke hulptroepenmacht op de been worden gebracht.227 De onrust onder Archelaüs’ heerschappij zou een erfenis zijn van de straffen die Herodes had uitgedeeld aan de opstandige bewoners van Jeruzalem, die voor deze straffen nog steeds wrok koesterden.

Ook in de eerste eeuw, toen Judea een provincie was geworden, kregen de Joden het vaak aan de stok met de Romeinse bestuurders. Zo vermeldt Philo van Alexandrië bijvoorbeeld in zijn verslag van zijn gezantschap aan Caligula hoe grote onrust ontstond nadat de Romeinse prefect Pontius Pilates de Joden uit Jeruzalem tegen het zere been had gestoten. Hierbij beschrijft Philo hoe Pilates in het oude paleis van Herodes in Jeruzalem, dat na Herodes’ dood een pretorium werd, vergulde schilden liet opstellen, ter ere van de keizer Tiberius. Het was in dit geval niet helemaal duidelijk welke religieuze wetten van de Joden er geschonden waren.228 Volgens Gideon Fuks ervaarden de Joden dit echter als een schending van hun heilige stad, aangezien Tiberius op deze schilden waarschijnlijk met zijn toen gebruikelijke titel divi Augusti filius bekroond werd, waarmee een directe verwijzing naar de keizer als god gedaan werd.229 Dit was uiteraard in strijd met de Joodse tradities en leidde tot groot protest onder de Joden. Dat Pilates zich weinig aantrok van

Joodsreligieuze fijngevoeligheden blijkt wel uit een soortgelijk incident dat kort het benoemen waard is. Volgens Josephus initieerde Pilates een actie waarbij religieuze sentimenten direct geprovoceerd werden door ’s nachts een cohort auxilia Jeruzalem in te smokkelen dat vaandels (signa) droeg met de beeltenissen van de keizer Tiberius erop, waarmee dus opzettelijk de heilige stad besmet werd met afgoderij. Als reactie hierop zouden de Joden zes dagen gedemonstreerd hebben in Caesarea Maritima, de hoofdstad van de provincie, waarna Pilates uiteindelijk moest toegeven en de cohorten uit de stad terugtrok.230

Opmerkelijk in deze gevallen is dat de Romeinse keizers vaak als bemiddelaars en

beschermheren van de Joden optraden. De gouden schilden zouden zo uiteindelijk in opdracht van Tiberius worden verplaatst naar de tempel voor Augustus en Rome in Caesarea.231 Wel vaker werden geschillen tussen Romeinse bestuurders en de Joodse onderdanen besloten in het voordeel van de Joden, wanneer deze hun probleem voorlegden aan de keizer, waarmee in veel gevallen de keuzes van de procuratoren van Judea en de gouverneurs van Syrië ongedaan werden gemaakt.232Pilates zou

227 B.J. 2.39-79. De grootte van het conflict wordt meerdere keren door Josephus benadrukt in BJ 2.43, 52, 55. 228 Goodman, The Ruling Class of Judaea 11.

229 Gideon Fuks, ‘Again on the Episode of the Gilded Roman Shields at Jerusalem’, The Harvard Theological

Review, Vol. 75, No. 4 (1982) 507.

230 Josephus, BJ 2.169; JA, 18.55-59. 231 Philo, Gai. 299-305.

232 P. McKechnie, ‘Judaean Embassies and Cases before Roman Emperors, AD 44-66’ JThS 56 (2005) 339-361. McKechnie analyseert hier meerdere geschillen tussen Romeinse bestuurders en de Joden die aan de keizer werden voorgelegd rond de helft van de eerste eeuw n.Chr., die op een enkele keer na altijd in het voordeel van

uiteindelijk na een reeks van soortgelijke incidenten in Rome terechtstaan voor beschuldigingen van wanbestuur.233 Russell spreekt zelfs van een heus Julio-Claudisch beleid waarin een grote tolerantie was voor de Joodse religie.234 De edicten die door Augustus en later ook Claudius werden

uitgevaardigd, waarin bepaald werd dat de Joden in hun gebruiken en tradities beschermd moesten worden, sluiten aan bij dit idee van een officieel beleid van tolerantie en religieuze vrijheid.235 Een kopie van Claudius’ brief bevestigt Josephus’ claim van keizerlijke protectie, waarin Claudius pleit voor wederzijds respect en de bewoners van Alexandrië opdraagt de Joden niet te belemmeren in het bedrijven van hun tradities en het vereren van hun god.236 De Romeinse keizers waren zich dus sterk bewust van de Joodse religieuze gevoeligheden en daarmee ook de gevaren die onrust in Judea met zich meebrachten. De rol die zij als bemiddelaar vervulden tussen bestuurders en onderdanen is daarbij een perfecte illustratie van Ando’s begrip van het keizerschap, waarmee stabiliteit in de provincie gewaarborgd werd.237 Hierop vormt Caligula wellicht een uitzondering, maar de Syrische Gouverneur Petronius die zijn gouden beeld moest laten maken en installeren aarzelde en rekte zoveel mogelijk tijd.238 Petronius was iemand die dus rekening hield met de Joodse religie, net als de andere Julio-Claudische keizers. Volgens Philo had hij zelfs de moeite genomen om het Joodse geloof en de filosofie te bestuderen.239 Het Julio-Claudische beleid van de-escalatie zorgde voor een halve eeuw van relatieve vrede, ondanks meerdere crisissen, waarvan vele door religieus conflict oplaaiden.240