• No results found

Materiële cultuur in het noorden van Palestina

Een sterke indicatie die aantoont dat gevoelens en ideeën van nativisme al een langere periode meespeelden in de Joodse gemeenschap in Palestina blijkt uit archeologische vondsten die zijn achtergelaten, bijvoorbeeld uit een verandering in het gebruik van aardewerk en olielampen. Fysieke manifestaties van cultuur, zoals materiële overblijfselen, zijn echter niet noodzakelijk verbonden aan etnische identiteit en verdienen enkele kanttekeningen. In de eerste plaats kunnen materiële overblijfselen significant zijn voor andere vormen van identiteit, zoals iemands politieke,

economische of sociale status, waardoor ze niet noodzakelijk van grote betekenis hoeven te zijn voor het onderzoeken van etnische groepsidentiteit. Daarbij kan groepsidentiteit bestaan hebben zonder materiële overblijfselen achtergelaten te hebben, bijvoorbeeld als die bepaald wordt door gebruiken of rituelen. Om etnische elementen te toetsen aan de hand van materiële overblijfselen, is het dus noodzakelijk te achterhalen of de desbetreffende fysieke overblijfselen een manifestatie zijn van de etnische groepsidentiteit. Ook moet de vraag gesteld worden of de geproduceerde materiële overblijfselen een bewuste expressie betreffen van etniciteit, of simpelweg een bijwerking zijn van iemand die zich aan de culturele norm houdt. Hierbij is het van groot belang vast te stellen of er een duidelijk verband is tussen etniciteit en de materiële overblijfselen die onderzocht worden, iets waarvoor het noodzakelijk is dat de materie begrepen kan worden in een bepaalde context.175 Kortom, het is niet eenvoudig etnische groepsidentiteit linea recta te verbinden aan een materiële cultuur. Zoals hieronder echter aangetoond zal worden, is er wel degelijk sprake van een herkenbare materiële cultuur in verband met een etnische groepsidentiteit van de bewoners uit het noorden van Palestina, die een sterke aanwijzing vormt voor groeiend nativisme in het door Rome overheerste land van de Joden (zie afbeelding 3.1).

In het noorden van Palestina, rond het meer van Galilea, begonnen Joodse gemeenschappen zich in de eerste eeuw v.Chr. significant te differentiëren van de niet-Joodse gemeenschappen in dit gebied. In dit gebied woonden tegen de tijd van de opstand voornamelijk Joodse gemeenschappen, maar ook vele andere volkeren met elk weer verschillende gebruiken en tradities. A.M. Berlin analyseert de identiteitsvorming van de Joden tussen de derde eeuw v.Chr. en de eerste eeuw v.Chr., een periode die meerdere generaties omspant en waarin een duidelijk verloop van toenemende

175 E. Herring, ‘Ethnicity and culture’, in: A. Erskin (ed.), A Companion to Ancient History (Cambridge 2009) 69- 106.

culturele heterogenisering tussen de Joodse gemeenschap en de niet-Joden of ‘heidenen’ in het noordelijk gebied van Palestina te herkennen is.176 Dit doet Berlin door te kijken naar materiële overblijfselen uit deze periode die iets kunnen zeggen over etnische groepsidentiteit. Het materiaal dat ze onderzocht heeft is voornamelijk aardewerk, maar ze kijkt ook naar de verscheidene

gebouwen in de regio. Hiermee worden duidelijke verschillen in koopgedrag, eetgewoonten en de wijze waarop mensen een etnische en culturele identiteit uitten in kaart gebracht.

Doordat er veel relevante en duidelijk dateerbare archeologische data beschikbaar is over deze periode, weet Berlin overtuigend te beschrijven hoe de aanwezigheid van de Romeinen de noordelijke Joden ertoe dreef een eigen culturele identiteit te bewaren, te benadrukken en

uiteindelijk zelfs opnieuw uit te vinden. Aanvankelijke kleine verschillen in materiële cultuur worden zo na de incorporatie in het Romeinse rijk steeds groter en na enkele generaties in de eerste eeuw n.Chr. kristalliseren deze kleine verschillen zich uit tot kenmerkende verschillen tussen

bevolkingsgroepen. Nog twee generaties later zouden deze verschillen een vruchtbare

voedingsbodem vormen voor rebellie en opstand.177 Tegelijkertijd is de eerste eeuw v.Chr. een roerige periode. Zo beschrijft Josephus hoe Antipater in deze tijd zijn handel vol had met ‘gevoelens van onrust de kop in te drukken’, en zou tien jaar later door bemoeienis van de Parthen een kort herstel van de Hasmonese dynastie onder Antigonus plaatsvinden, die daarmee tevens tegen Romeinse macht gericht was en grote steun genoot van de Joodse bevolking.178 Om de verandering in materiële cultuur volledig te vatten is het ook noodzakelijk dat er gekeken wordt naar de periode voor de komst van de Romeinen, om te bepalen hoe de situatie aanvankelijk was.

176 Andrea M. Berlin, ‘Identity Politics in Early Roman Galilee’, in: Mladen Propovic (ed.), The Jewish Revolt

against Rome (Leiden 2011) 69-106.

177 Ibidem, 69-70.

Afbeelding 3.1: Kaart van Romeins Palestina in de eerste eeuw n.Chr..179

In de tweede eeuw v.Chr. was er namelijk nog weinig sprake van grote materiële verschillen tussen groepen mensen in dit gebied. Zo bevoorraadden de Joodse en Griekse volkeren rond Galilea en Gaulanitis hun huizen met hetzelfde soort aardewerk: smal-mondige potten en brede pannen en schalen om eten in te bereiden, kruiken om te gebruiken bij het serveren en kleine borden en kommen om te eten en te drinken aan tafel. Ook werd er gebruikgemaakt van gedecoreerde olielampen (afbeelding 3.2) ter verlichting van de eettafel en kleine flesjes voor parfum en smeersels.

179 Flavius Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn Leven, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes (Schoten 1992) 1.

Deze waren zijn door middel van chemische en petrografische analyse van de klei, geïdentificeerd als afkomstig van de Levantijnse kust, waar de klei waarschijnlijk bewerkt werd in lokale werkplaatsen en vervolgens werd geïmporteerd naar het binnenland.180 Naast deze producten van de werkplaatsen aan de kust importeerden de bewoners uit Galilea en Gaulanitis ook duurdere luxeproducten, zoals wijn uit de Egeïsche zee, meestal afkomstig van Rhodos of Kos, en chique borden voorzien van een gebrande zwarte of rode, glanzende laag.181 Opmerkelijk hierbij is dat de samenstelling van het aardewerk en eetgerei in dit gebied in de tweede eeuw v.Chr. vrijwel consistent is voor het hele gebied. Handelaren sloegen dit waarschijnlijk in aan de kust, om het vervolgens landinwaarts te transporteren en aldaar te verkopen aan de mensen die woonden rond het meer van Galilea en de Hulla Vallei.

Afbeelding 3.2: versierde olielampen gemaakt in Tyrus, gevonden bij opgravingen in Tel Kedesh en typische olielampen voor nederzettingen in Galilea in de derde en tweede eeuw v.Chr..182

Er kwam kleine verandering in deze situatie rond het eind van de tweede eeuw v.Chr., toen er nieuwe nederzettingen rond het meer van Galilea en de Golanhoogten ontstonden. Omdat de oude nederzettingen ook in gebruik bleven, mag geconcludeerd worden dat een nieuwe groep mensen zich vestigde in de regio. Deze groep mensen identificeert Berlin als de noordelijke ‘Ioudaioi’,

oorspronkelijk afkomstig uit Judea.183 Rond het begin van de eerste eeuw v.Chr. is er bij deze groep een kleine verandering te herkennen in het koopgedrag omtrent het aardewerk, waarbij sommige inwoners van Galilea en Golan niet langer de eerdergenoemde goederen kochten die aan de

Levantijnse kust gemaakt werden, maar in plaats daarvan lokaal gemaakte potten en kommen, in een

180 Berlin, ‘Identity Politics in Early Roman Galilee’ 77. 181 Ibidem, 77.

182 Ibidem, 81. De foto is ook te danken aan de auteur. 183 Ibidem, 86.

unieke stijl gemaakt van klei afkomstig uit het gebied rond het meer van Galilea. Kortom, de nieuwe bewoners sloegen een deel van hun aardewerk nu in bij lokale werkplaatsen, die daar recent waren gevestigd. Tegelijkertijd verdween het aardewerk van de Levantijnse kust vrijwel uit dit gebied, met uitzondering van het gebied in de Hula-Vallei, waar een rijke familie woonde die de aanschaf van het Levantijnse aardewerk voortzette. De simpele verklaring voor de verandering in koopgedrag dat dit aardewerk niet meer gemaakt werd, kan dus niet kloppen. De bewoners van Galilea en Golan moesten dus andere redenen hebben gehad voor hun verandering in koopgedrag. Misschien dat het aardewerk duurder was geworden. De culturele differentiatie kan daarentegen ook verklaard worden met interne divisies onder de Joden tussen pro- en anti-Hellenistische groepen zoals die speelde onder de heerschappij van de Hasmoneeërs. De tweede verklaring is aannemelijker, aangezien er nog meer aanwijzingen zijn voor nativisme onder de Gallilese Joden in de eerste eeuw v.Chr., die

hieronder besproken zullen worden.

Zo ontstonden er in de eerste eeuw v.Chr. in Galilea ook lokale plaatsen met rituele badhuizen, zogenaamde mikveh. Deze mikveh hadden aanvankelijk een puur religieuze functie, waarbij onderdompeling een ritueel was in de Joodse religie dat voor zuivering diende en dat van toepassing was bij specifieke rites. In de eerste eeuw v.Chr. wordt dit gebruik voor specifieke rituelen echter omgezet in een alledaags gebruik, zoals blijkt uit de veelvoudige vondsten van lokale mikveh buiten de tempel.184 Het vaker gebruikmaken van rituele onderdompeling zal dus direct in verband gebracht zijn met het Joodsreligieuze leven en het populair worden van dit gebruik wijst op een bewuste manifestatie van Joodse groepsidentiteit, waarbij een reeds bekend religieus gebruik wordt aangehaald als een belangrijke expressie van de eigen identiteit. De noordelijke Judeeërs

ontwikkelden daarmee hun eigen ritueel of traditie uit een reeds bestaand cultureel fenomeen in een poging hun identiteit te benadrukken, iets wat sterk doet denken aan Erics Hobsbawms en Terence Rangers idee van invented tradition.185 Het gegeven dat rituele onderdompeling al langer een gebruik was in de Joodse religie laat zien dat het gebruik is heruitgevonden en dat het passender is om te spreken van reinvented tradition. In termen van nativisme moeten we dit beschouwen als een vorm van herlevingsnativisme, waarbij specifieke cultuurelementen extra nadruk krijgen en tot symbolen worden gemaakt voor het unieke karakter van de groep.186

Twee generaties later rond 10 n.Chr. is deze situatie nog meer veranderd. Noordelijke Joden kopen nu enkel nog lokaal aardewerk, kopen geen geïmporteerde borden of olielampen meer van de Fenicische kust en gebruiken in plaats daarvan simpelere olielampen zonder versiering (afbeelding 3.3). Uit petrografische analyse kwam naar voren dat vrijwel al deze lampen afkomstig zijn uit

184 Berlin, ‘Identity Politics in Early Roman Galilee’, 92-95.

185 E. Hobsbawm & T. Ranger, The Invention of Tradition, zie ook 1.1. 186 R. Linton, A. I. Hallowell, ‘Nativistic Movements’, 231.

Jeruzalem en helemaal naar het noorden zijn geïmporteerd. Kortom, tegen de eerste eeuw n.Chr. gebruiken Joden rond het meer van Galilea enkel nog goederen die door andere Joden uit Galilea of Jeruzalem zijn gemaakt. Ook is het eetpatroon veranderd, men gebruikt in de eerste eeuw enkel nog het puur noodzakelijke. De versobering en versimpeling van het assortiment aan eetgerei en de keuze voortaan onversierde lampen uit Jeruzalem te importen, wijzen wederom op een bewuste keuze voortaan enkel voorwerpen te hanteren die bij het Joodse volk horen of daarvan afkomstig zijn, vooral omdat er ook alternatieven voorhanden waren, waar andere etniciteiten gebruik van maakten. Tegelijkertijd verschijnen er in dit gebied nieuwe gebouwen, die dienen als verzamelpunt voor Joden waar de Torah bestudeerd en besproken werd, in feite dus een soort synagogen. Niet alleen hadden deze gebouwen een praktische religieuze functie, maar ook was dit een duidelijk centrum voor het uitdragen van een gemeenschappelijke identiteit.187

Afbeelding 3.3: onversierde olielampen typisch voor de eerste eeuw v.Chr..188

Waardoor ontstaan deze verschillen tussen de Joden en de heidenen in de eerste eeuw v.Chr.? Enerzijds komt dit door de ingeweken nieuwe Joodse groepen uit het zuidelijker gelegen Judea, die waarschijnlijk hun eigen gebruiken hadden geïntroduceerd in dit gebied. Anderzijds moet men de komst van de Romeinen in 63 v.Chr. niet vergeten. De reactie in verandering van leefstijl in koopgedrag, eetgedrag, rituele gebruiken en de aanleg van speciale gebouwen voor de groep lijken een duidelijke uitdraging en definiëring van etnische identiteit te zijn. Galileese Joden gaan in de eerste eeuw juist expres op een manier leven die specifiek is voor hen als groep en van buitenaf ook duidelijk als zodanig herkenbaar is. Wederom moet hier verwezen worden naar de selectie van culturele symbolen in de nativismebewegingen, waarbij expres symbolen worden aangenomen die in staat zijn het unieke karakter van de cultuur te benadrukken ten opzichte van andere culturen.189

Dat deze verandering plaatsvond in een periode van veranderende machtsverhoudingen kan geen toeval zijn. De bewoners van Palestina zouden na de Romeinse interventie onder Pompeius al gauw geconfronteerd worden met de overheersende werking van een vreemde cultuur. Met name de aanwezigheid van Romeinse tempels ter ere van het Romeinse pantheon en de keizerscultus moeten een zekere indruk hebben gemaakt op de Joden. De reactie om dus een eigen identiteit uit te drukken door de aanleg van eigen religieuze bouwwerken is in dit licht van Romeinse aanwezigheid een stuk begrijpelijker. Tegenover de aanwezigheid van buitenlandse Romeinse tempels die in het landschap verrezen, zetten de Joden hun eigen tempels op als teken van hun eigen identiteit.190

Denk hier vooral nog even terug aan de olielampen, die vanaf 10 v.Chr. enkel nog geïmporteerd werden uit Jeruzalem. De keuze olielampen te importeren wordt nog significanter gezien het gegeven dat het maken van licht een belangrijke rol speelt in de Joodse religie, zoals blijkt uit het verbod ervan op de dag van de sabbat. Als zodanig is het goed voorstelbaar dat er ook een bijzonder belang aan gehecht werd waar de lampen vandaan kwamen en van wiens hand ze waren, en dat dit invloed zou hebben op de ‘puurheid’ van het licht dat de lampen produceerden.191 Ook het gegeven dat de Jeruzalemlampen niet versierd waren en dat het assortiment van Joods aardewerk veranderde en ascetischer werd lijkt te kloppen met het nativismesentiment. Een andere studie naar het aardewerk in Galilea bevestigt hetzelfde patroon van Joodse terughoudendheid tegen

buitenlands aardewerk.192 Sterker nog, het zou zelfs een religieus voorschrift geweest kunnen zijn dat

188 Ibidem, 97. Foto gemaakt door auteur.

189 R. Linton, A. I. Hallowell, ‘Nativistic Movements’, 231. 190 Berlin, ‘Identity Politics in Early Roman Galilee’, 101-104.

191 Net zoals het verbod van de Cherokee nativismeprofeet Neolin op het maken van vuur met de technologie van de Europeanen, zie hoofdstuk 1.2.

192 Dina Avshalom-Gormi & Nimrod Getzov, ‘Phoenicians and Jews. A ceramic case-study’, in: Andrea M. Berlin & J. Andrew Overman (eds.), The First Jewish Revolt. Archeology, history and ideology (Londen 2002) 74-83.

het hanteren van ‘onrein’ aardewerk verbood.193 Kopers van aardewerk zouden zo geadviseerd zijn het productieproces zelf te moeten overzien, om er zeker van te zijn dat geen heidense handen in contact kwamen met het aardewerk. Volgens Avshalom-Gorni en Getzov gingen de Joodse gemeenschappen zo vanaf Herodes’ heerschappij tot in de eerste eeuw n.Chr. steeds strenger religieuze voorschriften naleven, waardoor zij zich distantieerden en afsloten van andere groepen.194 De aanleg van synagogen en mikveh past ook goed in deze context.

Het terugkeren naar gebruiken van de voorouders, een eigen manier van leven benadrukken en het uitsluitend hanteren van eigen goederen en technieken zijn allemaal typerend voor de nativismebeweging, die duidelijk te herkennen is in het archeologisch materiaal van de Joodse gemeenschappen in het noorden van Palestina. Daarbij lijken deze veranderingen religieus van karakter te zijn. Wel moet erkend worden dat deze ontwikkeling niet hoeft te gelden voor het geheel van het gebied dat tijdens de Joodse Opstand in opstand zou komen, maar het vormt in ieder geval een duidelijke aanwijzing dat voor een groot deel van het land nativisme onderhuids aanwezig was en dat er in deze periode een vruchtbare voedingsbodem ontstond voor een native revolt.