• No results found

Joden in Romeins Palestina en een multi-etnisch landschap

Om te analyseren of de Joodse Opstand voortkwam uit ideeën en sentimenten van nativisme, is het noodzakelijk de omstandigheden te schetsen waarin deze mogelijk ontstonden. Hoe verkreeg Rome de macht over het Joodse volk en hoe werd die vervolgens verdeeld? Ook kijken we naar de etnische en culturele samenstelling van Romeins Palestina, hoe die veranderde onder invloed van

Hellenistische en Romeinse overheersing en welk soort reacties dit opriep onder de Joodse onderdanen. Dat religie en het belang dat de Joodse gemeenschappen hieraan hechtten een bron van conflict was, blijkt wel uit de gebeurtenissen die Josephus beschrijft in aanloop naar de Opstand, waarvan enkele voorbeelden uitvoerig in dit hoofdstuk beschreven zullen worden. Schijnbaar vond hij dit relevante gebeurtenissen, anders zou hij ze niet hebben opgenomen in zijn voorgeschiedenis van de Joodse Oorlog. Ten slotte zullen we kijken naar uitingen van nativisme tijdens de opstandjaren zelf.

Allereerst moet beschreven worden hoe de Romeinen heersers werden over het Joodse thuisland. Hiervoor kan men als beginpunt de incorporatie van Palestina als vazalstaat in het rijk in 63 v.Chr. nemen, aangezien vanaf dit punt de Joden politieke en culturele overheersing van Rome zouden ondergaan. Echter, het is ook goed mogelijk dat de Joden al langer nativismesentimenten koesterden. De politieke geschiedenis van het Joodse thuisland is er namelijk één die sterk gekenmerkt wordt door buitenlandse overheersing. Babylonische, Perzische, Ptolemeïsche en Seleucidische overheersers volgden elkaar sinds de val van het koninkrijk van David in de 6de eeuw v.Chr. op als de machthebbers van de Joden en na een korte periode van een zekere mate van Joodse zelfstandigheid onder de Hasmoneeërs, zouden ze onder het juk van het Romeinse rijk gebukt gaan. Toen Pompeius in zijn campagnes in het oosten Syrië had veroverd, werd ook besloten Hyrkanus II te hulp te schieten, de hogepriester en koning van de Joden, die op dat moment in een dynastieke strijd verwikkeld was met zijn broer Aristobulus II. Alhoewel de Romeinen Hyrkanus te hulp schoten zou dit het einde betekenen van de Joodse autonomie.143

Het was duidelijk dat Rome na Pompeius’ interventie de lakens uit zou delen. De macht werd verdeeld onder aan Rome trouwe vorsten, de Hasmoneeër Hyrkanus en de Idumese gouverneur Antipater, die veel invloed uitoefende op Hyrkanus als zijn adviseur. Hyrkanus werd daarentegen niet erkend als koning, maar bleef wel aangesteld als hogepriester, tevens de hoogste positie in de Joodse politiek en dus niet enkel van religieuze betekenis.144 Herodes, de zoon van Antipater, vergaarde al veel macht met zijn rol als gouverneur van Galilea en na zijn vaders dood nam hij zijn rol als

gouverneur van Judea ook over, waardoor zijn macht nog meer toenam.145 Hij was gedwongen naar Rome te vluchten toen een dynastieke rivaal, Antigonus, op de troon in Judea als hogepriester en cliëntkoning werd gezet door de Parthen. Nadat Herodes de senaat in Rome overtuigd had van zijn zaak nam die een drastisch besluit: de politieke macht in Palestina zou voortaan worden gescheiden van het spiritueel leiderschap; Antigonus moest verdreven worden en de theocratie zou vervangen worden door een tijdelijke monarchie met Herodes aan het hoofd als koning.146 Als cliëntkoning van Rome zou Herodes regeren met een ijzeren vuist. Terwijl zijn heerschappij in Rome gezien werd als ordelijk en productief, betekende het onderdrukking en ontberingen voor veel van zijn onderdanen in Judea en Galilea. Het bewaren van orde en rust was dan ook de belangrijkste functie die Herodes vervulde als cliëntkoning van Rome, hij toonde geen tolerantie voor verzet, hief hoge belastingen en werd door de bevolking gezien als een Idumese buitenlander; zijn heerschappij was dan ook bezaaid

143 E.M. Smallwood, The Jews under Roman Rule. From Pompey to Dioceltian (Leiden 1976) 1-30. 144 Ibidem, The Jews under Roman Rule, 37.

145 Berlin & Overman, The First Jewish Revolt. Archeology, 3. 146 Smallwood, The Jews under Roman Rule 44-55.

met momenten van onrust en ontevredenheid onder de bevolking.147 Tevens bewees Herodes zijn trouw aan Rome door de aanleg van drie grote tempelcomplexen die dienden voor de keizerscultus bij Caesarea Maritima, Baneas en Sebaste.148 Herodes’ vazalstaat- en koningschap werden echter ontmanteld in 6 n.Chr. nadat Archelaüs, die als ethnarch van een tetrachie een deel van het rijk van zijn vader had geërfd, zich een onbekwaam en wreed heerser had getoond. In 6 n.Chr. schiep de Romeinse keizer Augustus zo de nieuwe provincie Judea, Archelaüs werd verbannen naar Gallië, en Judea werd volledig geïncorporeerd in het Romeinse imperium.

De volgende 60 jaar in aanloop naar de opstand onderging de relatie tussen de Joodse bevolking en de Romeinse heersers meerdere crisissen. Deze hadden vaak van doen met Romeinse innovaties die in strijd waren met de aniconische en monotheïstische godsdienst van de Joden. Het beruchtste incident is dat van Caligula, die in zijn drift het bevel had gegeven een gouden beeld van zichzelf in de Grote Tempel in Jeruzalem te installeren, het heiligste heiligdom van de Joden.149 Hoe dit precies afliep is onbekend, doordat Philo, Josephus en Tacitus allemaal verschillende versies van het verhaal geven, maar zeker is dat het beeld nooit geïnstalleerd werd. Tacitus’ versie is kort het benoemen waard, aangezien er volgens hem zelfs een heuse opstand uitbrak.150 Caligula werd echter datzelfde jaar vermoord en zijn besluit werd nooit doorgevoerd, maar het is duidelijk dat de

keizerscultus een groot knelpunt was tussen de Romeinse en Joodse culturen. Dit conflict was echter niet de eerste of de enige manier waarop de Joden in contact kwamen met de Grieks-Romeinse wereld. Ook toen het gebied deel uitmaakte van de Hellenistische rijken onderging de Joodse bevolking een zekere hellenisering, waarmee Hellenistische invloeden zich verspreidden door het land van de Joden. Vooral de steden aan de kust waren hier ontvankelijk voor.151 Voor de komst van de Romeinen was hellenisering ook al een punt van discussie onder de Joden. Onder de Hasmonese staat was er zelfs sprake van een conflict tussen pro-Hellenistische en anti-Hellenistische facties, respectievelijk de Sadduceeën en de Farizeeën.152 In feite zouden we de Farizeeën kunnen beschouwen als eerdere Joodse nativisten, aangezien zij voor een strike instandhouding van de Joodse wetten en tradities waren en juist tegen de invoer van Hellenistische cultuurelementen.

Welke volkeren woonden er verder allemaal in Romeins Palestina? Het is lastig precies na te gaan, maar het land van de Joden is in ieder geval een misleidende naam voor het gebied, aangezien het een enorme verscheidenheid aan volkeren huisde, elk met hun eigen taal, cultuur en religie. Dit

147 Berlin & Overman, The First Jewish Revolt 3.

148 J. McLaren, ‘Jews and the Imperial Cult. From Augustus to Domitian’, Journal for the Study of the New

Testament, 27.3 (2005) 257-278.

149 Philo, Legatio Ad Gaium, 203. 150 Tac., Hist. 5.9.

151 Nicole Belayche, ‘Foundation myths in Roman Palestine. Traditions and reworkings’, in: T. Derks & N. Roymans (eds.), Ethnic Constructs in Antiquity: The Role of Power and Tradition (Amsterdam 2009) 167-169. 152 Smallwood, The Jews under Roman Rule 17.

blijkt uit de oorsprongsmythes die deze volkeren voor hun stedelijke gemeenschappen later in de tweede eeuw n.Chr. zouden formuleren, waarbij niet alleen Hellenistische mythologie, maar ook Egyptische, Syrisch-Fenicische en Caänitische tradities een belangrijke rol speelden in de formulering van een mythisch gedeeld verleden.153 Alhoewel men niet mag aannemen dat deze

oorsprongsmythes al bedacht werden in de eerste eeuw voor of na Christus, aangezien het bestaan van deze mythen is afgeleid uit 2de-eeuwse munten, kan hier wel uit afgeleid worden dat Judea een enorme culturele verscheidenheid aan tradities kende, die elk op verschillende manieren onder Hellenisering transformeerden. Palestina kende daarbij naast de Joodse volken ook Samaritaanse volken, die ook nog onderling verschilden. Joseph Geiger vat het krachtig samen:

‘Multiple and complex identities may have been almost the rule, rather than the exception, in a part of the world where Hellenization, the Roman conquest, the return from the Babylonian exile, and the crystallization of Jewish and of Samaritan identity, the turning of Aramaic into a lingua franca not confined to political or ethnic boundaries, and the geographic instability of the Nabateans and Idumaeans, among other factors, call up the image of the kaleidoscope rather than that of the mosaic.’154

Hellenisering betekende daarmee dus niet alleen de import van buitenlandse

cultuurelementen, het leidde ook tot transformatie en adaptatie van de inheemse culturen. Identiteit in Palestina was daarmee niet statisch, maar zoals vaker met identiteit het geval wil zijn, was het juist vloeiend en in beweging.155 Een verwijzing naar Mattingleys idee van discrepant identities is hier op zijn plaats.156 Wellicht is het daarom beter voor dit onderzoek om het onderscheid te hanteren dat mensen in de oudheid gebruikte wanneer zij naar identiteit in Palestina keken, namelijk het onderscheid tussen Joden en Grieken. Daniel Schwartz toont aan hoe Josephus de tegenstelling tussen Grieks en Joods benadrukt in zijn werken, waarmee hij de ‘Ioudaioi’ vaak tegenover ‘Grieken’ plaatst, zoals bijvoorbeeld in het conflict tussen de Joodse en Griekse bevolking van Caesarea omtrent aan welke groep de stad zou toebehoren.157 Tevens woonden er ook Samaritanen in Judea, die samen met de Grieken van oudsher de voorvaderlijke vijanden van de Joden waren.158

Deze volkeren leverden ook de gehele troepenmacht van de auxilia in de regio, bestaande uit drie- tot vierduizend militairen in dienst van een cavalerie ala en vijf infanterie cohorten,

153 Nicole Belayche, ‘Foundation myths in Roman Palestine.’ 167-188.

154 Joseph Geiger, ‘Language, Culture and Identity in Ancient Palestine,’ in: Erik Nis Ostenfeld (ed.), Greek

Romans and Roman Greeks (Oxford 2002) 233-246.

155 Dit idee van een fluïde identiteit is nog altijd afkomstig van F. Barths invloedrijke werk, Ethnic Groups and

Boundaries. The Social Organisation of Culture Difference (Londen 1969).

156 Mattingly, Imperialism, Power, and Identity 3-42, 213-214. Zie ook hoofdstuk 1.1. 157 Jos. De Bello Judaico 2.266-270.

158 Frank Russell, ‘Roman Counterinsurgency Policy and Practice in Judaea’, in: Timothy Howe & Lee Brice (eds.), Brill’s Companion to Insurgency and Terrorism in the Ancient Mediterranean (Leiden 2017) 252-253. Josephus vermeldt meerdere incidenten tussen de Joden en de heidenen in Caesarea en ook het Nieuwe Testament vermeldt weinig goeds over de relatie tussen Joden en Samaritanen.

gerekruteerd in Caesarea en Samaria.159 Joden deden amper dienst in de auxilia, waarschijnlijk door moeilijkheden van het combineren van het Romeinse militaire leven en het naleven van de Joodse wetten, zoals bijvoorbeeld de rust aanhouden op de dag van de Sabbath op een militaire

campagne.160 Dit zou ook deels kunnen verklaren waarom de Joden in mindere mate helleniseerden of romaniseerden in de periode van Romeinse overheersing. De Griekse en Samaritaanse auxilia waren onder andere aangewezen met de taak orde en rust te bewaren als een soort politiemacht, maar dit was lang niet altijd het geval, wellicht juist door hun identiteit. Zo beschrijft Josephus hoe confrontaties tussen de auxilia en de Joodse inheemse bevolking meerdere keren escaleerden, een enkele keer nadat een wachter van de tempel een obsceen gebaar had gemaakt naar een menigte Joden tijdens het Paasfeest, en een andere keer toen een auxiliasoldaat scheldend en godslasterend een boek met de ‘wetten van Moses’ had verscheurd. Het eerste incident leidde tot lokale opstand, waarbij tijdens de rellen meerdere levens verloren gingen. Het tweede had de publieke onthoofding van de lasterende soldaat tot gevolg.161

Met Grieken worden overigens niet mensen bedoeld die noodzakelijk afkomstig waren uit Griekenland, maar eerder de gehelleniseerde volkeren; het oostelijk deel van het rijk was bewoond door talloze verschillende volkeren die Helleens genoemd werden. De gehelleniseerde bevolking wordt zo dus door antieke schrijvers aangeduid als ‘Grieken’, of ‘Hellenen’. Hedendaagse historici zijn geneigd hier nog aan toe te voegen waar deze Grieken vandaan kwamen, waardoor men bijvoorbeeld kan spreken van de Alexandrijnse Grieken, gehelleniseerde inheemsen, of de Griekssprekende oorspronkelijke bevolking. Wellicht komt deze moderne nauwkeurigheid voort uit het feit dat er vandaag de dag wel degelijk een staat is met de naam Griekenland, waarvan we de bewoners Grieks noemen.162 Echter, in de oudheid bestond dit onderscheid niet. Het was juist gebruikelijk om niet- Griekse mensen Helleens te noemen, met name omdat er niet zoiets was als een staat Hellas. Wat een veel belangrijkere rol speelde in de definiëring van Griekse identiteit was de stad waar een Griek vandaan kwam. Wanneer er naar iemand als Grieks verwezen werd, werd hiermee dus verwezen naar zijn cultuur, en niet naar zijn land van afkomst. Dit sluit aan bij de bevinding dat ‘Griek’ of ‘Helleen’ ook kan verwijzen naar gehelleniseerde Syriërs.163 Ook met verwijzingen naar Joden door Josephus als ‘Ioudaios’ worden waarschijnlijk in de eerste plaats mensen van Joodse cultuur en religie bedoeld. Daarmee kunnen we Grieken of heidenen ook lezen als mensen die in ieder geval niet Joods waren.164

159 Jos., Antiquates Judaice 20.122, BJ 2.52.

160 Goodman toont overtuigend aan hoe de Joodse elite er niet in slaagde burgerschap te verdienen met militaire dienst, iets wat nog minder gold voor Joden van lagere status. Zie M. Goodman, The Ruling Class of

Judaea. The Origins of the Jewish Revolt against Rome A.D. 66-70 (Cambridge 1987) 47-48.

161 Obsceen gebaar: Jos., AJ 20.105-112, BJ 2.223-224, ‘wetten van Moses’: JA 20.113-117, BJ 2.229. 162 Daniel R. Schwartz, ‘’Judean’ or ‘Jew’? How should we translate IOUDAIOS in Josephus?’, in: Jörg Frey, Daniel R. Schwartz & Stephanie Gripentrog (eds.), Jewish Identity in the Greco-Roman world (Leiden 2007) 15. 163 Ibidem, 16-17.

Er is geen bewijs gevonden voor het bestaan van niet-Joodse individuen die Ioudaios genoemd werden.165

Ook zou de grote waarde die er in de Joodse religie gehecht werd aan het behoud van de voorvaderlijke tradities en de afkeer van vreemde culturele nieuwigheden in het Jodendom beschouwd kunnen worden als vormen van nativisme an sich. Linton zou zeggen dat de Joodse cultuur sterke elementen vertoont van overlevingsnativisme, waarbij zoveel mogelijk geprobeerd wordt de oude cultuur in stand te houden door negatief te staan tegenover assimilatie in een vreemde cultuur waar de overlevingsnativisten mee in contact staan.166 Niet alleen verboden de Joodse tradities het vereren van meerdere goden en het maken van beeltenissen van levende wezens, het lijkt het geval te zijn dat de het streng naleven van de voorvaderlijke tradities geen nieuwe geïmporteerde tradities toestond. Zo kon er ook, wanneer het niet duidelijk was welke Joodse wetten er precies overtreden waren, nog steeds oproer ontstaan naar aanleiding van introductie van gebruiken uit de Grieks-Romeinse cultuur, zoals het geval was bij de spelen in Caesarea georganiseerd door Agrippa I. Nadat ene Simon, die de Joodse tradities zorgvuldig naleefde, uit protest een menigte op de been had gebracht, toonde Agrippa hem terecht aan dat dergelijk amusement op geen enkele manier in strijd was met de Joodse wet.167 Dit demonstreert dat in ieder geval een aanzienlijk deel van de Joden terughoudendheid koesterde ten aanzien van alle Griekse dingen, die beschouwd werd als een gevaar voor de voorvaderlijke religie.168

Wel moet benadrukt worden dat dit lang niet gold voor alle Joden in Romeins Palestina, laat staan in het Romeinse rijk. Veel Joden hadden zo kennis van Grieks, aangezien dit waarschijnlijk noodzakelijk was in het alledaags handelen. Josephus is een uitstekend voorbeeld hiervan, sterker nog, hij kon het ook lezen en schrijven. De mate waarin de Joden helleniseerden is een langere tijd een onderwerp van wetenschappelijke discussie geweest. Aan de ene kant zijn er geleerden die beargumenteren dat de Joden al snel helleniseerden onder de Hellenistische koningen, terwijl er een kleine rechtlijnige anti-Hellenistische Joodse factie zou hebben bestaan. Andere geleerden waren juist van mening dat de Joden als groep verzet boden tegen hellenisering en dat er een kleine groep Joden was die juist positief stond tegenover de Hellenistische cultuur. Vandaag de dag is er echter een wetenschappelijke consensus bereikt dat beide extremen niet kloppen. Zo was er een aanzienlijke groep Joden die in meer of mindere mate helleniseerden en tegelijkertijd een groep Joden die tegen deze culturele verandering was.169 Het was dus mogelijk zowel Joods van religie als Grieks van cultuur te zijn, deze culturele en religieuze identiteiten sloten elkaar niet noodzakelijk uit. Josephus zou zich

165 Ibidem, 14.

166 R. Linton, ‘Nativistic Movements’ 232. 167 Jos., AJ 19.332-334.

168 Goodman, The Ruling Class of Judaea 12.

zo definiëren en verkreeg daarbij ook nog eens Romeins burgerrecht via zijn Flavische meesters. Daarmee vormt Josephus een mooi voorbeeld van Mattinglys idee van discrepant identities.170

De bewoners van Romeins Palestina hebben ook inscripties achtergelaten, maar het lastig uit deze gegevens voor de periode van de opstand iets te zeggen over de etnische samenstelling. J.J. Price analyseert bijvoorbeeld de epigrafie van de Joodse bewoners van Jeruzalem, waarbij hij kijkt naar inscripties gevonden bij graven en dodenhuizen, die in zeer simplistische vormen zijn opgesteld. Hierdoor vertellen ze ons helaas niet zo veel over de etnische identiteit, aangezien voornamelijk vermelding van iemands naam en beroep worden gedaan. Zo luidt een grafinscriptie bijvoorbeeld: ‘Yehonaten de pottenbakker’.171 Wellicht is de taal waarvoor gekozen is veelzeggender. Deze laten zien dat de bevolking van Jeruzalem enigszins gehelleniseerd was. Van de ongeveer 600 grafteksten, zijn er 337 in het Hebreeuws of Aramees, 9 een combinatie van beide talen, 194 in het Grieks, 2 in het Latijn en een enkele inscriptie is zelfs drietalig. Omdat dergelijke inscripties privé waren geven ze misschien een betere kijk op de moedertaal van de schrijvers. De inscripties laten zien dat de culturele

samenstelling van de bevolking van Jeruzalem divers was.172 Ander onderzoek naar inscripties in Galilea zeggen helaas ook niet veel over etnische identiteit vóór de Opstand, doordat het

bronnenmateriaal tot de tweede eeuw n.Chr. zeer mager en niet significant is. Pas na de Romeinse vestiging van een legioensbasis bij Legio in de tweede eeuw wordt het maken van inscripties populair in deze regio. De zeldzaamheid van inscripties voor de komst van het Romeinse legioen ziet Chancey als een vorm van inheems verzet tegen het Romeinse koloniale bestuur.173 Hier herkennen we dus duidelijk een vorm van nativisme. Toch lijkt er ook een duidelijke versmelting van culturen

herkenbaar te zijn in de epigrafie, zoals blijkt uit de analyse van het namenbestand van grafinscripties bij Beth Shearim nabij Nazareth.174

Hierboven is beschreven hoe Palestina langzamerhand steeds meer te maken kreeg met aanvankelijk de Griekse cultuur en later de Grieks-Romeinse cultuur. Onder de Hasmoneeërs was hellenisering in het gebied al een punt van discussie en het is goed voorstelbaar dat ideeën van nativisme ook al eerder onder het juk van andere buitenlandse overheersers tot stand kwamen. Daarbij blijkt het lastig de precieze etnische samenstelling van het gebied in kaart te brengen, aangezien die erg complex was. Wellicht is de caleidoscoop van Geiger wel de beste metafoor om over etnische identiteit in het gebied te spreken. Hoe dan ook, het land waar in 66 n.Chr. een

170 Zie 1.1 en Mattingly, Imperialism, Power, and Identity 213-217.

171 J.J. Price, ‘The Jewish Population of Jerusalem from the First Century B.C.E. tot he Early Second Century C.E.. The Epigraphic Record.’, in: Mladen Propovic (ed.), The Jewish Revolt against Rome (Leiden 2011) 406. 172 Ibidem, 399-418

173 M.A. Chancey, ‘The Epigraphic Habit of Hellenistic and Roman Gallilee’, in: J. Zangerberg e.a. (eds.),

Religion, Ethnicity, and Identity in Ancient Galilee. A Region in Transition (Tübingen 2010) 83-98.