• No results found

Josephus’ verslag van de oorlog is extreem waardevol als primaire bron. Niet alleen was Josephus een ooggetuige van het conflict, maar tegelijkertijd was hij een deelnemer aan de opstand als

opstandelingenleider en nadat hij overliep naar de kant van de Romeinen ook nog eens een

vertrouweling van Vespasianus en Titus. Hierdoor verkreeg Josephus inzichten over het conflict van beide kanten in de hogere kringen van beide samenlevingen. Door zijn geschiedenis is Josephus’ verslag helaas gekleurd door allerlei apologetische elementen, zowel naar de Joden toe voor het overlopen naar de kant van de Romeinen, als naar de Romeinen toe voor zijn rebellerende volk. Hierdoor construeerde hij een interpretatie van wat er plaatsvond post ex facto in totaal verschillende omstandigheden dan waarin de opstand begon, waardoor een verdraaid narratief is ontstaan. Dit

de Joodse partij worden besloten.

233 Russell, ‘Roman Counterinsurgency Policy and Practice in Judaea’, 251. 234 Ibidem, 248-255.

235 Augustus’ edict: Jos., AJ 16.162-165, Claudius’ edict: Jos., AJ 19.278-285. 236 CPJ 153.

237 Zie hoofdstuk 1.1. 238 Philo, Gai. 201-253. 239 Ibidem. 245.

vergt een voorzichtige manier van het analyseren van zijn verslag, waarbij niet alles wat Josephus ons vertelt als voor waar kan worden aangenomen.241 Titus had Josephus hoogstpersoonlijk opgedragen een officiële geschiedenis te schrijven van de Joodse Oorlog.242 Oorspronkelijk gepubliceerd in het Aramees, was de Joodse Oorlog bedoeld voor Joods publiek in het oosten van het rijk, om hen zo van het idee van opstand af te brengen. In feite was het dus een stuk Romeinse propaganda, iets wat we goed in ons achterhoofd moeten houden bij het lezen van Josephus.243

De aanleiding voor de Joodse Opstand was een escalatie van onrust die begon tussen Joden en Grieken in Caesarea. Een ondoordachte reactie van de Romeinse procurator Gessius Florus, aangemoedigd door een onvoorzichtige Nero, leidde tot een straf voor de Joodse onruststokers waarbij geld uit de tempelschatkist in Jeruzalem werd gehaald. Dit leidde tot nog grotere ontevredenheid. De poging tot het sussen deze onrust met militaire middelen had uiteindelijk grootschalige rebellie tot gevolg. Joodse milities namen omliggende steden in en doodden, verdreven en vernielden alles wat Romeins was. De legaat van Syrië Cestius Gallus moest de orde herstellen en ondernam met een leger van meer dan 30.000 man een campagne tegen de rebellerende Joden. Dit leger werd echter een smadelijke nederlaag toegediend en moest zich noodgedwongen terugtrekken. Toen keizer Nero dit verontrustende nieuws in Griekenland onder ogen kreeg nam hij serieuze maatregelen: hij stelde Vespasianus en zijn zoon Titus aan als aanvoerders van een aanzienlijke invasiemacht met als doel de opstand de kop in te drukken. Zij brachten een gigantische

troepenmacht op de been, van maar liefst 60.000 man, een duidelijke erkenning van de ernst van de Joodse dreiging. 244 Vanaf 67 n.Chr. zouden deze het Joodse thuisland in een reeks van langdurige belegeringen heroveren, met als climax de uiteindelijke val en vernieling van Jeruzalem in 70 n.Chr..

Josephus vertelt ons allerlei redenen waarom de Joden juist niet de oorlog tegen de

Romeinen hadden moeten beginnen: hij wijdt uitgebreid uit over de kracht van het Romeinse leger, dat Rome put uit dapperheid, discipline en militaire vaardigheid, waar Josephus met grote

bewondering over praat.245 Ook veel lof over de efficiëntie van de werklieden en de strakke orde waarmee de Romeinse soldaten het kamp opbouwen en hoe alle acties op vaste commando’s geschieden.246 Het militaire kunnen van het rijk, dat hij uitvoerig beschrijft, wordt beschouwd als directe oorzaak voor diens grootsheid: ‘Wanneer acties voorafgegaan worden door overleg, wanneer het leger een strijdplan zo efficiënt in daden omzet, moet men zich er dan over verwonderen dat de grenzen van het rijk zich uitstrekken van de Eufraat in het oosten, de Oceaan in het westen, de

241 James S. McLaren, ‘Going to War against Rome. The Motivation of the Jewish Rebels’, in: Mladen Propovic (ed.), The Jewish Revolt against Rome (Leiden 2011) 130.

242 Jos., Vita 364.

243 David Rhoads, Israel in Revolution. 11.

244 Smallwood, The Jews under Roman Rule 283-307. 245 Jos., BJ. 3.70-80.

vruchtbare vlakten van Libië in het zuiden, en de Donau en de Rijn in het noorden?’247 Zichzelf tegensprekend sluit Josephus het relaas over de grootsheid van Rome af door te zeggen dat het niet zijn intentie was Rome op te hemelen, daarentegen wilde hij de verslagen tegenstanders troosten en anderen die plannen voor een opstand koesteren afschrikken. Josephus maakt duidelijk dat de Opstand tegen Rome al vanaf het begin gedoemd was te mislukken, maar men moet in het

achterhoofd houden dat hij ook als rebellenleider in Jotapata aanvankelijk meedeed aan de Opstand. Dit roept de vraag op: waaruit putten de opstandige Joden zo’n groot vertrouwen in de Opstand? Hierop geeft Josephus duidelijke antwoorden in zijn narratief, maar hier dient men met zekere voorzichtigheid naar te kijken.

Een goed voorbeeld van voorzichtige omgang met Josephus’ verslag is de monografie van David Rhoads, Israel in Revolution.248 Hierin behandelt Rhoads Josephus’ verslag van de oorlog als een

vijandig ooggetuigenverslag. Een juiste aanpak voor het lezen van Josephus zou volgens Rhoads zijn om Josephus’ beschuldigingen naar de rebellen over wat ze dachten ermee te bereiken, te lezen als de daadwerkelijke intenties van de opstandelingen. Waar Josephus de rebellen dus beschuldigt, met name in termen over wat de rebellen beweerden te doen, is het hoogstwaarschijnlijk dat de

opstandelingen dergelijke motivaties daadwerkelijk gebruikten als een motief voor oorlog en opstand. James McLaren neemt deze aanpak van Rhoads over en analyseert daarmee de intenties van de opstandelingen tijdens de opstand.249 Hij laat zien dat Josephus de argumenten van de rebellen tegen hen keert en hoe hier nog een zekere kern van waarheid uit geput kan worden. Hij citeert Rhoads en Rhoads legt uit: ‘when we encounter this polemic in Josephus’ writings, it is often a signal to us that Josephus is dealing with what must have been an important issue in the war’.250

Rhoads laat zien dat Josephus gebruikmaakt van drie stijlen om de opstandelingen negatief te presenteren. Allereerst betreft dit het zwartmaken van de rebellen: wanneer Josephus het handelen van rebellen beschrijft wordt dit vergezeld door een denigrerende context omtrent het handelen van de desbetreffende personen. Ten tweede laat Josephus vaak zien dat de rebellen er niet in slaagden hun intenties te bereiken of nog vaker, dat zij precies het tegenovergestelde bereikten met hun handelen. Ten slotte schotelt Josephus de lezer informatie voor dat anderen, vaak de Romeinen, juist degenen waren die in praktijk brachten wat de rebellen claimden te doen.251

Voor de intenties van de opstandelingen haalt McLaren D.M. Rhoads aan, die door zijn omgekeerde analyse van Josephus op enkele belangrijke redenen voor opstand is gekomen. Allereerst zouden de Joden in opstand komen ter ‘verdediging’ van hun wetten. De rebellen beweerden wetten

247 Ibidem, 3.107.

248 Rhoads, Israel in Revolution.

249 James S. McLaren, ‘Going to War against Rome’, in: Mladen Propovic (ed.), The Jewish Revolt against Rome (Leiden 2011) 129-153.

250 Rhoads, Israel in Revolution, 166. 251 Rhoads, Israel in Revolution 166-167.

en gebruiken van Joden te beschermen, maar zoals Josephus laat zien bereikten zij juist het tegenovergestelde in hun opstand. Josephus schrijft bijvoorbeeld over de Zeloten: ‘Elke regel van menselijk gedrag werd door hen vertrapt, ze lachten om alles wat met religie te maken had, en ze deden de uitspraken van de profeten honend af als leugenpraat van oplichters.’252 Een tweede punt is het door Josephus presenteren van goddelijke hulp als niet besteed aan de Joden, maar juist aan de Romeinen. Volgens Rhoads moet dit juist begrepen worden als een claim van de opstandelingen dat zij bijgestaan werden door God.253 Ten derde laat Rhoads ook zien dat de uitsluiting van

vreemdelingen of niet-Joden door de opstandelingen gemotiveerd werd met de intentie het Joodse volk te beschermen, zoals blijkt uit Josephus die juist beschrijft hoe dit tot hun ondergang zou leiden.

Nog drie andere belangrijke factoren hebben volgens Rhoads direct betrekking op de religie en de Grote Tempel van de Joden. Zo hadden de rebellen beweerd dat zij Jeruzalem en de Grote Tempel verdedigden, maar Josephus vertelt zijn lezers meerdere keren dat de Joodse opstandelingen juist verantwoordelijk waren voor de uiteindelijke vernietiging van de heilige stad en haar

heiligdom.254 Titus en de Romeinen daarentegen probeerden volgens Josephus nog koste wat kost de Tempel te sparen en de brand te blussen, alleemaal tevergeefs natuurlijk. Een andere claim van de rebellen zou het zuiveren van de Tempel zijn, dat volgens Rhoads blijkt uit het weigeren van giften aan de Tempel door buitenlanders en het aanstellen van een nieuwe hogepriester. Ten slotte ziet Rhoads de eschatologische hoop van de Joden, dat zij uiteindelijk geholpen worden door God in een apocalyptische strijd tegen buitenlandse overheersing, als een belangrijke factor in het doorzetten van de oorlog door de Joden, ook al lijkt deze steeds hopelozer te worden.255

De punten die Rhoads aanhaalt demonstreren dat de Joodse opstandelingen in ieder geval sterk religieus gemotiveerde intenties hadden. Daarbij doen deze handelingen denken aan de eschatologie zoals die hierboven besproken is. Het beschermen van de wetten, het geloof in goddelijke hulp, het belang van de controle verkrijgen over de praktijken in de Grote Tempel en de heilige stad Jeruzalem, zijn allemaal zaken die langskomen in de Oorlogsteksten die als vereist worden beschouwd in het bereiken van de verlossing van Israël. Het lijkt er dan ook op dat de Joden in 66 n.Chr. een opstand begonnen om zo een religieuze revolutie op touw te zetten. Ander

bronnenmateriaal, zoals munten die door de opstandelingen geslagen werden en die het eerste jaar van de opstand als beginpunt van een nieuwe jaartelling namen, lijken deze conclusie te

bevestigen.256 McLaren is echter van mening dat er nog meer speelde. Volgens zijn lezing van de gebeurtenissen probeerde de opstandelingen vooral ook politieke autonomie te behalen en een

252 Jos., BJ 4.386.

253 Rhoads, Israel in Revolution 168. 254 Ibidem, 169. Zie ook Jos., BJ 1.10, 27. 255 Rhoads, Israel in Revolution 168-170. 256 Zie hoofdstuk 3.5.

nieuwe staat te stichten.257 Enkele gebeurtenissen en de duiding daarvan zullen nu kort besproken worden.

De eerste gebeurtenis is vrij significant en toonaangevend voor de opstand: het stopzetten van de giften van buitenlanders ten gunste van het welzijn van de keizer en Rome in Jeruzalem, kan zo namelijk gezien worden als een poging de tempelcultus te bevrijden van Romeinse invloeden.258 Naast deze symbolische functie had het ook een praktische functie: de tempelcultus was nu volledig Joods in alle aspecten en er was geen noodzaak meer buitenlandse interesses te accommoderen. Twee andere daden worden volgens McLaren ook gezien als directe uitbanning van buitenlandse elementen, namelijk de plotselinge vernietiging van de twee Romeinse garnizoenen en de aanvallen op de Syrische nederzettingen aan het begin van de opstand. Beide kunnen gezien worden als het zuiveren van Jeruzalem en het omliggende gebied van buitenlandse elementen.259

Hiermee vertonen de acties gericht tegen de Romeinse aanwezigheid ook sterke aanwijzingen dat er sprake was van nativisme. Het reinigen van de tempelcultus van buitenlandse elementen past hier goed bij, de opstandelingeleiders hadden hier duidelijk de intentie terug te keren naar de situatie in de Tempel zoals zij veronderstelden dat die was voor de Romeinse aanwezigheid. Daarbij laat deze daad ook goed zien wat belangrijk werd geacht in de opstand en dat deze niet alleen voortkwam uit politieke overheersing door de Romeinen, maar vooral ook op cultureel en religieus vlak. In opstand komen was een middel om weer terug te keren naar de religieuze situatie van voorheen. Het

wegvagen van de Romeinse garnizoenen past zo ook in een breder patroon van nativisme zoals Dyson dat voorstelt, waarbij met plotselinge agressie de Romeinen verrast en overrompeld worden. Na besloten te hebben dat buitenlandse inmenging in de tempelcultus niet meer tolerabel was, was er ook geen reden meer buitenlandse troepen in het fort naast het tempelcomplex toe te laten, laat staan ergens anders in de stad. De garnizoenen vreedzaam de stad uitsturen had misschien hetzelfde bereikt, maar zoals McLaren aangeeft benadrukt het opzettelijk vernietigen van de garnizoenen de boodschap van de eerste actie omtrent de tempelcultus als poging alle buitenlandse aanwezigheid rondom de tempelcultus weg te vagen.260 Daarbij sluit deze actie ook goed aan bij het framework van nativisme, waarbij in korte tijd de Romeinen met explosief geweld worden geconfronteerd. Een soortgelijke motivatie kan gelegen hebben achter de aanvallen op de Syrische steden en dorpen; het land in nabijheid van de heilige stad werd gezuiverd van de buitenlandse indringers.

Duidelijk begrip van de consequenties hiervan blijkt uit de Joodse voorbereidingen op grootschalige oorlog tegen Rome, wanneer zij generaals uitkiezen en zich gereedmaken voor belegering. Wat zich afspeelde in 66 n.Chr. was dus niet een serie incidenten of een uit de hand

257 McLaren, ‘Going to War against Rome’ 133-137. 258 Jos., BJ, 2.409

259 McLaren, ‘Going to War against Rome’, 134. Jos. BJ 2.430, 449-456, 458-460. 260 McLaren, ‘Going to War against Rome’, 134.

gelopen protest. Het betrof een volledige voorbereiding van een oorlog met Rome, met als doel de tempelcultus en de Joden te bevrijden en de Romeinse hegemonie permanent te verwijderen. De voorbereidingen die hiervoor getroffen werden laten zien dat de Joden begrepen dat Rome dit gebied niet zomaar op zou geven. Degenen die het besluit steunden zich tegen Rome te keren, troffen vervolgens voorbereidingen voor oorlog. Ze wisten dus goed waar ze aan toe waren, ongeacht of deze voorbereidingen toereikend zouden zijn op een Romeinse aanval. Hieruit mag geconcludeerd worden dat de verwerping van Rome permanent was en dat de opstandelingen aan de lange termijn dachten. Het vernietigen van de Romeinse garnizoenen en het innemen van hun kampen past in deze context. Het verwijderde niet alleen de Romeinse dreiging, maar voorzag de opstandelingen

tegelijkertijd van wapens en een defensief netwerk.261

De aanval op Ascalon brengt ten slotte een combinatie van de bovengenoemde intenties achter de opstand aan het licht. Niet alleen werd hiermee geprobeerd een strategisch voordeel te behalen op een stad waarvandaan de Romeinen aanvallen zouden kunnen doen, tegelijkertijd werden er ongewenste Romeinsgezinde elementen verwijderd. Ook zal de langer heersende vijandigheid tussen de bewoners van Ascalon en de Joden hebben meegespeeld.262 De aanvoerders van de aanval op Ascalon waren overgelopen generaals uit Agrippa II’s leger, Johannes de Esseen en Silas de Babyloniër, die tijdens hun eerdere succesvolle aanval op Cestius een goede reputatie hadden opgebouwd. De aanval op Ascalon was echter een grandioze mislukking, maar het voorval werpt alsnog zekere inzichten in de intenties van de opstandelingen. De aanval op buitenlandse indringers, ook nog eens onder leiding van overgelopen Romeinse oudgedienden past daarbij wederom perfect in het plaatje van nativisme dat Dyson schetst.

Volgens McLaren laten deze gebeurtenissen zoals beschreven door Josephus, maar ontdaan van zijn oordeel, zien wat de Joodse opstandelingen wilden bereiken met hun oorlog tegen Rome. Het betroffen geen losse incidenten, maar coherente acties waarbij een bepaalde strategie ten uitvoer werd gebracht: het betrof een bewust pogingen om de Romeinse overheersing van zich af te werpen en een onafhankelijke Joodse staat te creëren.263 Andere lezingen van de Joodse Oorlog, bijvoorbeeld die van Goodman en McLaren, sluiten deze interpretatie niet noodzakelijk uit, maar leggen de nadruk op klassenverschillen en politieke onafhankelijkheid.264 Zoals hieronder beschreven

261 Ibidem, 135. 262 Philo, Gai. 205.

263 McLaren, ‘Going to War against Rome’ 138.

264 Rhoads spreekt van een religieuze revolutie, Goodman is van mening dat de Joodse aristocratie die tevens de priesters leverde verantwoordelijk was voor de escalatie van de opstand en ook voor de tweestrijd onder de opstandelingen, zie hiervoor Goodman, The Ruling Class of Judeaea. Zie ook Goodman, ‘Current scholarship on the First Revolt’, : Andrea M. Berlin & J. Andrew Overman (eds.), The First Jewish Revolt. Archeology, history and

zal worden is er nog meer aansluitend bewijs dat de Joden inderdaad een nieuwe staat hadden gesticht in 66 n.Chr..