• No results found

Artikel 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht: een lege huls? : Over het belang van de artikelen 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht voor de adaptieve krijgsmacht en haar reservisten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Artikel 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht: een lege huls? : Over het belang van de artikelen 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht voor de adaptieve krijgsmacht en haar reservisten"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Artikel 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht: een lege huls?

Over het belang van de artikelen 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht voor de adaptieve krijgsmacht en haar reservisten

G. J. Snippe

Masterscriptie Publiekrecht – track Strafrecht / Militair Recht 7 januari 2019

Begeleider: Maj. mr. J. J. M van Hoek Tweede lezer: Mr. dr. K. C. J. Vriend

(2)

Abstract

In het onderzoek Artikel 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht: een lege huls? De

adaptieve krijgsmacht en haar reservisten is onderzocht wat de relevantie is van de artikelen

109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht (WvMS) voor de reservisten anno 2018.

Van oudsher gold de reservist als een oplossing voor het personeelstekort bij Defensie. Deze positie was de uitgangspositie van de reservist en dit is jarenlang zo gebleven. Nu Defensie steeds meer gaat bouwen op reservisten, verandert de reservist van een oplossing voor het personeelstekort naar een stabiele factor binnen Defensie. Daar moet ook de wetgeving op worden aangepast.

De relevantie van dit onderzoek ligt in het feit dat Defensie reservisten kan oproepen om in werkelijke dienst te treden. Een krijgsmacht die veel gebruik maakt van reservisten moet er bij deze oproep vanuit kunnen gaan dat reservisten gehoor geven aan hun oproep. Mocht een reservist dit niet doen dan moet daar tegen kunnen worden opgetreden. De artikelen 109 en 110 WvMS bevatten een regeling voor deze situatie. Een reservist die geen gehoor geeft aan een wettige oproeping voor de werkelijke dienst kan strafrechtelijk worden vervolgd en worden gestraft op grond van deze artikelen. Dit kan echter alleen wanneer er een wettige oproeping is geweest, waarbij de oproeping gericht was op het uitvoeren van de werkelijke dienst.

De werkelijke dienst is de tijd dat een reservist zich werkelijk onder de wapenen doorbrengt. Hier vallen oefeningen, uitzendingen en cursussen onder.

Daarnaast moet er voldaan worden aan een wettige oproeping. De basis voor deze wettige oproeping ligt in artikel 12l(4) Militaire Ambtenarenwet 1931. Dit artikel bevat een opdracht voor de wetgever om een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op te stellen die de wettelijke regels stelt omtrent de wettige oproeping van reservisten. Op dit moment is deze AMvB er niet. Mede gelet op het feit dat reservisten steeds belangrijker worden voor Defensie is het aan te raden dat de wetgever deze AMvB zo spoedig mogelijk opstelt.

In deze AMvB moeten de gevallen vermeld worden waarin een reservist kan worden opgeroepen. Daarnaast moet er vermeld worden door wie de reservist kan worden

(3)

opgeroepen. Op deze manier wordt zekerheid gecreëerd voor zowel de reservist, als Defensie, als de civiele werkgever van de reservist.

Dit onderzoek is gebaseerd op een literatuuronderzoek. Daarbij is er gekeken naar de wetsgeschiedenis, naar de parlementaire stukken en naar brondocumenten binnen Defensie. Voorts is de informatie in dit onderzoek gebaseerd op interviews met militairen. Deze militairen gaven vanuit hun praktijkervaring informatie omtrent de huidige oproeping van reservisten.

(4)

Inhoud

Inleiding 6

Hoofstuk 1 De geschiedenis van de krijgsmacht: de dienstplicht en de opkomst van

reservisten 11

1.1 Inleiding 11

1.2 De geschiedenis van de krijgsmacht 11

1.2.1 De krijgsmacht in de negentiende eeuw 11

1.2.2 De krijgsmacht in de periode 1900-1945 14

1.2.3 De krijgsmacht vanaf 1945 16

Hoofstuk 2 De reden voor de invoering van de artikelen 109 en 110 Wetboek van

Militair Strafrecht 21

2.1 Inleiding 21

2.2 De invoering van het Wetboek van Militair Strafrecht 21 2.3 De uitleg van de artikelen 60, 62, 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht 22

2.3.1 Artikel 60 Wetboek van Militair Strafrecht 22

2.3.2 Artikel 62 Wetboek van Militair Strafrecht 24

2.3.3 De artikelen 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht 25 2.4 De invoering van de artikelen 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht 26 Hoofdstuk 3 De betekenis van de termen wettige oproeping en werkelijke dienst 28

3.1 Inleiding 28

3.2 De wettige oproeping 28

3.3 De werkelijke dienst 32

Hoofstuk 4 De huidige positie van de reservisten en het belang van de artikelen 109 en

110 WvMS 35

4.1 Inleiding 35

4.2 Het doel van het commune strafrecht 35

4.3 De reservisten anno 2018 36

4.4 Strafrechtelijk vervolgen? 39

Hoofstuk 5 Conclusie 42

Lijst met afkortingen 46

Literatuurlijst 47

Bijlage I Interview kolonel (R) D. Scherjon 57

Bijlage II Uitleg over reservisten bij de Koninklijke Marechaussee 61 Bijlage III Uitleg over reservisten bij de Koninklijke Luchtmacht 63 Bijlage IV Uitleg over reservisten bij de Koninklijke Marine 64 Bijlage V Praktijkervaring van soldaat der tweede klasse (R) M. Kor (NATRES) 65

(5)

Discipline is the soul of an army. It makes small numbers formidable; procures success to the weak, and esteem to all.1

1 George Washington (1732-1799).

(6)

Inleiding

Reservisten maken al jarenlang deel uit van de Defensieorganisatie. Steeds vaker zet Defensie reservisten in om de nationale taak, het handhaven van de openbare orde, uit te voeren.2 Daarnaast worden reservisten ook internationaal ingezet, bijvoorbeeld om een F-16 eenheid in Jordanië te beveiligen.3 Dat de situatie rondom reservisten binnen de Nederlandse krijgsmacht actueel is, blijkt ook uit het feit dat er op 6 februari 2019 een gesprek gaat plaatsvinden binnen de vaste commissie van Defensie over het reservistenbeleid.4

Wanneer de situatie in concreto vraagt om de inzet van een reservist, dan is het van belang dat de reservist gevolg geeft aan een oproeping om in werkelijke dienst te komen.5 Indien dit niet gebeurt, moet dit afgedwongen kunnen worden. Een juridische vorm hiervan is een contractuele overeenkomst waarin Defensie samen met de reservist en eventueel de civiele werkgever vastlegt wat van een ieder wordt verwacht, inclusief de consequenties ingeval een reservist wordt opgeroepen maar aan deze oproeping geen gehoor geeft. Een andere manier is via het strafrecht, namelijk via de artikelen 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht.

In dit onderzoek wordt het belang van de artikelen 109 en 110 uit het Wetboek van Militair Strafrecht (hierna: WvMS) betreffende de oproeping van reservisten onderzocht. Deze artikelen behandelen de strafrechtelijke gevolgen van het niet voldoen aan een wettige oproeping voor de werkelijke dienst. Van deze artikelen onderzoek ik de wetsgeschiedenis. Tevens sta ik stil bij de kern van de artikelen, namelijk hoe de wettige oproeping voor de werkelijke dienst eruit ziet en wat deze termen op dit moment betekenen voor de krijgsmacht anno 2018.

Dit onderzoek beperkt zich tot de geschiedenis van de krijgsmacht in Nederland, en in het bijzonder de plaats van reservisten daarin. De opkomst van reservisten is nauw verweven met de dienstplicht. Hoewel de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het

2 Kamerstukken II 2017-2018, 3240 en:

https://www.defensie.nl/actueel/nieuws/2019/01/04/militairen-begonnen-met-opruimen-strand-schiermonnikoog, laatst geraadpleegd op 5 januari 2018.

3 Zie: https://www.defensie.nl/actueel/nieuws/2018/11/20/reservisteenheid-beveiligt-f-16-eenheid-jordanie,

laatst geraadpleegd op 20 december 2018.

4 Brief van de griffier van de vaste commissie voor Defensie, 11 december 2018, kenmerk 35059/2018D59186. 5 Waar in dit onderzoek de mannelijke (voor)naamwoorden worden gebruikt in een context die met evenveel

(7)

Koninkrijk, de Defensie, een Koninkrijksaangelegenheid is6, is de dienstplicht een

landszaak.7 Het gevolg hiervan is dat binnen het Koninkrijk der Nederlanden verschillende regelingen gelden met betrekking tot de dienstplicht. Het Caribisch gebied kent eigen dienstplichtregelingen8 en daarmee ook eigen dienstplichtigen.9 Deze regelingen zijn in dit onderzoek niet meegenomen.

Reservisten kunnen worden ingedeeld op basis van hun instroom binnen de krijgsmacht. Een reservist is een persoon die de verplichting heeft geaccepteerd om onder bepaalde

omstandigheden te worden gemobiliseerd in actieve militaire dienst.10 Het zijn burgers die ervoor kiezen om zich, naast hun civiele baan, in te zetten voor de krijgsmacht.11 Deze verplichting kan op verschillende manieren worden aangegaan.12 Ten eerste kan de reservist vanuit de burgermaatschappij komen, zonder voorafgaand een militaire training te hebben gehad. Voor deze groep geldt dat er tijdens de opleiding een militaire training gevolgd zal moeten worden. Ten tweede kan de verplichting tot het inzetten bij de krijgsmacht bestaan uit een contract die enerzijds bestaat uit het vervullen van actieve dienst en anderzijds bestaat uit de verplichting om gedurende een bepaalde periode deel uit te maken van de

reservecomponent. De militaire training die de reservist heeft gevolgd tijdens de actieve dienst is voldoende. Als laatste is er een categorie reservisten op wie de verplichting tot het zijn van reservist wordt opgelegd op basis van de nationale wetgeving. Vaak na vervulling van de dienstplicht.13 Nederland kent op dit moment nog steeds een dienstplicht. De

opkomstplicht is echter opgeschort, waardoor er op dit moment geen dienstplichtigen worden opgeroepen.14 Daarom komt deze categorie reservisten op dit moment in Nederland niet voor.

Verder kunnen reservisten ook worden ingedeeld op basis van de aard van hun inzet. Sinds

6 Stb. 1954, 503, artikel 3(1)(a). 7 Stb. 1954, 503, artikel 31(1).

8 Zie Stb. 2010, 388 (Defensiewet voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten, waar in artikel 3 genoemd staat dat de

rechtstoestand van de dienstplichtigen op Aruba, Curaçao en Sint Maarten wordt geregeld bij landsverordening), en: Stb. 2010, 426 (Dienstplichtwet BES).

9 Coolen, MRT 1995. 10 De Boer, 2006, p. 8.

11 Mijn werknemer als reservist, p. 3. 12 Benell, 1978, p. 43.

13 De Boer, 2006, p. 8.

14 Rijksoverheid algemene informatie, https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/defensiepersoneel (zoek op:

(8)

2009 kent het Nederlandse leger drie categorieën reservisten.15 Enerzijds bestaat de Reservist Militaire Taken (de RMT’er). Voor deze reservisten is het voldoende om een militaire

basisopleiding te volgen, omdat zij worden ingezet op nationaal grondgebied en taken verrichten op het gebeid van steunverlening en militaire bijstand.16 Daarnaast bestaat de Reservist Specifieke Deskundigheid (de RSD’er). Deze reservisten volgen een militaire basisopleiding en, voordat zij op missie gaan, een missiegerichte opleiding (de MGO). Bij deze groep reservisten gaat het vooral om hun specifieke deskundigheid op een bepaald gebied. Zij worden ingezet bij internationale crisisbeheersingsoperaties en ter ondersteuning van de civiele en militaire autoriteiten in Nederland.17 Ten derde bestaat er het Vrij

Indeelbaar Reservistenbestand, met reservisten die binnen een flexpool opengevallen lege plaatsen vervullen.18

Het is vanwege dit onderscheid niet mogelijk om te spreken over dé reservist: deze bestaat niet. Wat alle reservisten echter als overeenkomst hebben, is dat zij zich vrijwillig willen inzetten ter behoud van vrede en veiligheid. Wanneer Defensie hen nodig heeft, zal Defensie erop moeten kunnen vertrouwen dat reservisten opkomen wanneer dit aan hen gevraagd wordt. Zo nodig zal dit gepaard moeten gaan met een strafrechtelijke handhaving. En dat ultimum remedium brengt mij bij de probleemstelling omtrent de afdwingbaarheid van de oproep tot inzet van de reservist.

De centrale vraag in dit onderzoek is: Wat zijn de strafrechtelijke gevolgen voor reservisten

binnen de Nederlandse krijgsmacht wanneer er sprake is van het niet opvolgen van een wettige oproeping voor de werkelijke dienst?

De kern van dit onderzoek gaat over de vraag wanneer er wel en wanneer er geen sprake is van een wettige oproeping voor de werkelijke dienst. Het militair strafrecht is slechts van toepassing op een reservist wanneer hij aan te merken is als een militair zoals bedoeld in het Wetboek van Militair Strafrecht. Deze status heeft hij ofwel wanneer hij gehoor geeft aan een wettige oproeping voor de werkelijke dienst ofwel wanneer hij dit niet doet en daarmee onder artikel 109 of artikel 110 WvMS valt. De artikelen 109 en 110 WvMS gaan over de situatie waarin een reservist geen gehoor geeft aan zijn wettige oproeping, maar voor deze artikelen

15 Kamerstukken II 2004-2005, 29 800 X, nr. 82. 16 De Boer, 2006, p. 11.

17 De Boer, 2006, p. 11. 18 Verheijen, RO 2009.

(9)

wel de status van militair verkrijgt en daarom vervolgbaar is onder het militaire strafrecht op grond van deze artikelen.19

Ter beantwoording van de centrale vraag zijn er enkele deelvragen. Deze deelvragen lopen parallel met de hoofstukindeling.

Om de positie van reservisten goed te kunnen plaatsen, wordt in hoofdstuk één gekeken naar de geschiedenis van de Nederlandse krijgsmacht en hoe de reservist binnen deze organisatie zijn plek heeft veroverd. De deelvraag die in dit hoofdstuk wordt beantwoord, is: Hoe is de

reservist opgekomen in het Nederlandse leger?

Vervolgens volgt in hoofdstuk twee een onderzoek naar de wetsgeschiedenis van de artikelen 109 en 110 WvMS. Het Wetboek van Militair Strafrecht is alleen van toepassing op

militairen. Daarom wordt ook artikel 60 WvMS in dit hoofdstuk besproken. Dit artikel legt uit wie er onder de term militair moeten worden verstaan. Daarnaast wordt artikel 62 WvMS besproken. Dit artikel legt namelijk uit wanneer een reservist wordt geacht in werkelijke dienst te zijn. De deelvraag die in dit hoofdstuk centraal staat, is: Wat is de reden geweest

voor de invoering van de artikelen 109 en 110 WvMS?

Aansluitend worden in hoofdstuk drie de betekenissen van de termen wettige oproeping en

werkelijke dienst behandeld. Deze termen komen voor in zowel artikel 10920 als artikel 11021 WvMS en zijn de kernbestanddelen van het delict. De deelvraag die bij dit hoofdstuk hoort, is: Wat houden de termen wettige oproeping en werkelijke dienst in?

Vervolgens behandelt hoofdstuk vier de huidige positie van de reservisten en wordt onderzocht of de artikelen 109 en 110 WvMS nog van waarde zijn voor de huidige krijgsmacht.

19 Coolen, 2013, studiepockets strafrecht nr. 8, p. 22.

20 Dit artikel was in het oorspronkelijk ontwerp voor de algehele herziening van 1990 (Kamerstukken II

1980/81, 16 813, nr. 3) genummerd 108. Het in dit artikel strafbaar gestelde feit vormde vóór de algehele herziening van 1990 het eerste en tweede lid van art. 150 (wet van 5 juli 1921, Stb. 1921, 841, Invoeringswet militair straf- en tuchtrecht). Eerder had dit artikel nummer 133 (wet van 27 april 1903, Stb. 1903, 111).

21 Dit artikel was in het oorspronkelijke ontwerp voor de algehele herziening van 1990 (Kamerstukken II

(10)

In hoofdstuk vijf geef ik vanuit de beantwoording van de vier deelvragen een antwoord op de centrale vraag.

Wanneer wordt gesproken over adaptieve krijgsmacht dan wordt hier de krijgsmacht mee bedoeld zoals Defensie dit de komende jaren wil vormgeven. Een adaptieve krijgsmacht heeft structureel een flexibiliteit ingebouwd waardoor de krijgsmacht beter voorbereid is op taken die sterk van elkaar verschillen of op plotselinge taken die weinig voorbereidingstijd hebben. Daarbij is binnen de adaptieve krijgsmacht een flexibele omgang met personeel en zijn er afspraken gemaakt tussen Defensie en het bedrijfsleven over bijvoorbeeld de inzet en het delen van personeel en materieel. De adaptieve krijgsmacht geldt voor de gehele krijgsmacht en heeft als voornaamste doel dat er een krijgsmacht gevormd wordt die nog beter dan nu in staat is om de belangen van ons land te beschermen.22

In dit onderzoek heb ik mij voornamelijk gebaseerd op de literatuur. Ik heb gekeken naar wetgeving, kamerstukken, handelingen, jurisprudentie en relevante wetenschappelijke artikelen. In hoofdstuk vier verwijs ik enkele keren naar verschillende interviews die ik heb gehouden met militairen.

Dit onderzoek had niet uitgevoerd kunnen worden zonder de hulp van een aantal mensen. Speciale dank aan mijn begeleider, majoor mr. J. J. M. van Hoek, voor zijn zeer goede begeleiding en waardevolle feedback. Aan kapitein-luitenant ter zee (SD) drs. H. Hatzmann, soldaat der tweede klasse (R) M. Kor, kapitein M. H. Kraak, luitenant-kolonel (R) mr. D. van Lingen, eerste luitenant P. R. Minnema en kolonel (R) drs. D. Scherjon voor hun waardevolle informatie vanuit de praktijk. Aan mijn vader, drs. M. Snippe RA AA, die vanuit zijn

achtergrond als luitenant-kolonel (R) een kritische en behulpzame meelezer was.

En aan God, de Schepper, die mij hielp op elke nieuwe dag.

Geprezen zij de HEER, mijn rots, die mijn handen oefent voor de strijd, die mijn vingers schoolt voor het gevecht, mijn beschermer, mijn vesting, de burcht die mij veiligheid biedt, het schild waarachter ik schuil.23

22 Geerts, 2017

(11)

Hoofdstuk 1 De geschiedenis van de krijgsmacht: de dienstplicht en de

opkomst van reservisten

Hoe is de reservist opgekomen in het Nederlandse leger?

1.1 Inleiding

Het Wetboek van Militair Strafrecht werd ingevoerd in 1923.24 De derde ontwerpversie, die de basis zou worden voor de invoering in 1923, was al gereed in 1903.25 De geschiedenis van de reservist dateert echter al van de eeuw daarvoor. Om de positie van de reservist ten tijde van de invoering van het Wetboek van Militair Strafrecht goed te kunnen plaatsen, is het van belang om te kijken welke ontwikkelingen de rol van de reservist binnen de krijgsmacht heeft doorgemaakt. Om die reden wordt in dit hoofdstuk gekeken naar de opkomst van de reservist binnen de krijgsmacht. Daarbij is een onderscheid gemaakt in verschillende periodes.

Allereerst wordt de krijgsmacht van de negentiende eeuw behandeld. Vervolgens de krijgsmacht in de periode 1900-1945, de tijd waarin de wereldoorlogen opkwamen en zich afspeelden. Als laatste beschrijft paragraaf 1.2.3 de krijgsmacht vanaf 1945.

1.2 De geschiedenis van de krijgsmacht

1.2.1 De krijgsmacht in de negentiende eeuw

In 1813 werden de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden verenigd. Op dit moment was koning Willem I koning over het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Willem I was de opperbevelhebber van leger en van vloot.26 In 1814 werd besloten dat het leger, bestaande uit de landmacht, vanaf dan beroepsmilitairen en dienstplichtigen zou gaan kennen.27 Het leger bestond voornamelijk uit de Staande Armée en de Nationale Militie. De beroepsmilitairen behoorden tot de Staande Armée. De dienstplichtigen – ook wel miliciens genoemd – behoorden tot de Nationale Militie, die vooral bedoeld was om het grondgebied van het koninkrijk te verdedigen.28 Daarnaast bestond de Landstorm, een klein derde deel naast de Staande Armée en de Nationale Militie. In geval van oorlog gold deze groep als een

reservegroep, samengesteld vanuit de lokale Schutterijen.29 De koning streefde een leger na die gebaseerd zou zijn op het principe van vrijwilligheid. Alleen wanneer er onvoldoende

24 Stb. 1903, 111. 25 Stb. 1903, 111.

26 Van Dissel en Schoenmaker, 2006, p. 13. 27 Meuwese, 2017, p. 155.

28 Maas en De Natris, 2017, p. 13. 29 Spits, 1971, p. 175.

(12)

vrijwilligers beschikbaar waren, zouden mannen door loting worden aangewezen om dienst te doen bij de Nationale Militie.30 Hoewel er na de vrede van Parijs in 1814 veel Nederlandse soldaten terugkeerden uit krijgsgevangenschap of werden ontslagen uit de Franse legers, bleken er te weinig vrijwilligers te zijn voor de Nationale Militie.31 De eenheid van de Nationale Militie kon niet worden bemand waardoor de scheiding tussen de Staande Armée en de Nationale Militie werd opgeheven.32

In 1818 werd het zogenoemde kaderleger opgericht, wederom bestaande uit dienstplichtigen en beroepsmilitairen. De beroepsmilitairen behoorden tot het kader en de soldaten werden gevormd door de dienstplichtigen. Omdat er een toename kwam van de dienstplichtigen veranderde de aanduiding van kaderleger in kadermilitieleger.33 Dit stelsel bleef tot de opheffing van de laatste mobilisabele reserve-eenheden in 2004 de basis voor het Nederlandse leger.34

Vanaf 1880 werd het mogelijk om reserveofficier te zijn. Dit waren aanvankelijk officieren ten behoeve van de gezondheid, zoals artsen en apothekers. Later werd dit aangevuld met paardenartsen bij de landmacht en tandartsen in het geheel van de krijgsmacht.35 Het ging hier om reservisten die vanwege hun specifieke deskundigheid van belang waren voor de krijgsmacht. Vanwege bezuinigingen werden reservisten ook langzaam maar zeker

geïntegreerd in de posities van reserveofficieren en -onderofficieren.36 Hierdoor ontstond een beroepskader en een reservekader.

Een eerste poging om het reservekader te ontwikkelen werd gedaan in 1873. In dit jaar ontstond de mogelijkheid voor een dienstplichtige om bevorderd te worden in een rang die hoger is dan de rang van soldaat.37 Omdat slechts twee mannen hier gebruik van maakten werd de regeling in 1897 weer afgeschaft. Een tweede poging om een reservekader te vormen lukte wel, mede dankzij de inspanningen van kapitein Van Dam van Isselt. Van Dam van Isselt gaf tijdens een lezing in februari 188738 aan dat het in vredestijd te duur is om een 30 Maas en De Natris, 2017, p. 13. 31 Reede, 2007, p. 15. 32 Meuwese, 2017, p. 173. 33 Maas en De Natris, 2017, p. 15. 34 Maas en De Natris, 2017, p. 15. 35 Maas en De Natris, 2017, p. 15. 36 Maas en De Natris, 2017, p. 16. 37 Maas en De Natris, 2017, p. 16. 38 Van Dam van Isselt, VBK 1886/7.

(13)

officierskorps te hebben. Daarom was het van belang om reservisten aan te trekken voor officiersrangen. In 1891 werd zijn ontwerp door de nieuwe minister van Oorlog, Minister Seyffardt, volledig overgenomen en in 1893 volgde er een regeling voor een vrijwillig Reservekader.39

In de jaren 1890 kwamen er niet alleen reservisten bij de landmacht. Ook de marine begon met het aantrekken van reservisten omdat ook hier in oorlogstijd meer militairen nodig zijn dan in vredestijd.40

Toch waren er in de negentiende eeuw weinig vrijwilligers te vinden die als reservist wilden opkomen. Dit kwam omdat de dienstplicht niet populair was en omdat de dienstplicht geen persoonlijke dienstplicht was.41 Een dienstplichtige kon zichzelf laten vervangen door iemand anders, zodat hij wel aan de dienstplicht voldeed maar deze niet daadwerkelijk zelf behoefde uit te voeren. Daarnaast kwam ook niet iedereen automatisch voor de dienstplicht in aanmerking. Een dienstplichtige werd aangewezen door middel van loting.42 Iemand vanuit de gegoede burgerij kon op deze manier zijn ingelote dienstplicht door een plaatsvervanger, vaak iemand vanuit een lagere klasse, laten vervullen. Degenen uit een hogere klasse beschikten vaak over meer kennis omdat zij over het algemeen gestudeerd hadden. Zij kwamen eerder in aanmerking om een functie te vervullen als reserveofficier. Doordat er echter geen personele dienstplicht was, bleven deze kandidaten vaak buiten het leger en kwamen op deze manier niet in aanmerking voor de functies waarin zij hard nodig waren.43

De wijziging in 189844 van de Militiewet 186145 veranderde de dienstplicht naar een

personele dienstplicht.46 De dienstplichtigen werden nog wel aangewezen door loting47, maar iemand die werd ingeloot, moest zelf zijn dienstplicht vervullen. Hierdoor steeg het

opleidingsniveau binnen de krijgsmacht en verbeterde ook de kwaliteit van de krijgsmacht.48

39 Klinkert, 2003, p. 3. 40 Maas en De Natris, 2017, p. 17. 41 Maas en De Natris, 2017, p. 18. 42 Maas en De Natris, 2017, p. 18. 43 Maas en De Natris, 2013, p. 19. 44 Stb. 1898, 70. 45 Stb. 1861, 72.

46 Van Roon, BMGN 109, 1994, en: Koerhuis en Van Mulken, 1986 deel I, p. 8.

47 Zie voor meer informatie http://www.regionaalarchiefzutphen.nl/informatiebladen/47-militieregisters. 48 Koninklijke Bibliotheek, WOI: De Nederlandse krijgsmacht voor 1814.

(14)

1.2.2 De krijgsmacht in de periode 1900-1945

In 1901 werd de Militiewet ingesteld.49 Hierin werd de kaderplicht ingevoerd. De mannen die ingeloot werden voor de dienstplicht konden voortaan ook worden aangewezen om een opleiding tot onderofficier te volgen.50 Een aangewezen kandidaat kon deze aanwijzing tot aan de opschorting van de opkomstplicht in 1997 weigeren. Een echte verplichting was het dus niet. De kandidaat volgde dan in plaats van de opleiding tot onderofficier de gewone soldatenopleiding tot aan het einde van zijn diensttijd.

Daarnaast volgde de Landweerwet.51 In deze wet werden de schutterijen vervangen door de Landweer. De Landweer is een reserve-eenheid voor het leger. De dienstplichtigen die hun diensttijd vervuld hadden worden voortaan ingedeeld bij de Landweer. In geval van een oorlog waren ook zij oproepbaar door het leger.52

In de jaren 1912 en 1913 werd de Militiewet aangepast en werd de Landstormwet ingesteld.53 De Landstorm werd een nieuwe aanvullende reserve-eenheid naast de Landweer en bepaalde dat alle mannen tussen de 20 en 40 jaar die voor de militie uitgeloot of vrijgesteld waren, en daarmee nooit hun dienstplicht hebben vervuld, nog steeds een dienstplicht hadden. Deze categorie mannen was vergelijkbaar met de latere buitengewone dienstplichtigen.54 Verder ontstond de Vrijwillige Landstorm.55 De Vrijwillige Landstorm is de voorloper geweest van de huidige Nationale Reserve (de NATRES) en bestond enkel uit vrijwilligers die snel oproepbaar waren.56

Tijdens de Eerste Wereldoorlog ontstond er een permanente staat van mobilisatie.57 De

49 Stb. 1901, 212.

50 Maas en De Natris, 2017, p. 20. 51 Stb. 1901, 160.

52 Koninklijke Bibliotheek, WOI: De Nederlandse krijgsmacht voor 1814.

53 Militiewet 1912: Stb. 1912, 21, Landstormwet: Stb. 1913, 149, en: Koninklijke Bibliotheek, WOI: De

Nederlandse Krijgsmacht voor 1814.

54 Maas en De Natris, 2017, p. 29. Een buitengewone dienstplichtige is iemand die in het algemeen alleen

verplicht is tot het vervullen van de werkelijke dienst in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden.

55 Landstormbesluit van 12 juni 1913, Stb. 1913, 273, opent de mogelijkheid voor een vrijwillige verbintenis bij

de Landstorm (artikel 53). Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wordt er in een Koninklijk Besluit vastgelegd dat de vrijwillige deelname aan de Landstorm geopend is (KB van 4 augustus 1914, no. 49).

56 Defensie, Geschiedenis Korps Nationale Reserve,

https://www.defensie.nl/organisatie/landmacht/eenheden/natres/geschiedenis, laatst geraadpleegd op 21 december 2018.

57 H.M. de Koningin heeft hedenmiddag te half twee geteekend het oproepingsbesluit: Alle miliciens en

(15)

Nederlandse regering weerstond de druk vanuit de bevolking om, naarmate de oorlog langer duurde en Nederland neutraal bleef, over te gaan tot demobilisatie van het leger.58

Na de Eerste Wereldoorlog volgden er jaren van bezuinigingen op leger en vloot. Dit had ten eerste te maken met de verschrikkingen vanuit de oorlog, die nog in het geheugen van de bevolking stonden.59 Daarnaast vreesde de bevolking dat een eventuele volgende oorlog nog gruwelijker zou kunnen zijn dan de Eerste Wereldoorlog. Velen hingen om die reden een antimilitaristisch en pacifistisch gedachtengoed aan.60 De krijgsmacht – waaronder de dienstplicht – was in deze tijd niet populair.

In 1922 werd de Dienstplichtwet ingevoerd.61 Deze wet verving in één keer de Militiewet, de Landweerwet en de Landstormwet. Iedere mannelijke Nederlander werd voor de dienstplicht opgeroepen in het jaar waarin hij 19 werd,62 maar niet iedereen hoefde ook werkelijk in dienst te komen. Het aantal dienstplichtigen werd vastgesteld op 19.500 mannen per jaar. Nog steeds bepaalde het lot wie de dienstplicht zou moeten vervullen en wie niet.63 Daarnaast bepaalde artikel 15 lid 1 Dienstplichtwet 1922 enkele vrijstellingsgronden.64

Eind augustus 1939 werd de gehele krijgsmacht gemobiliseerd.65 Na de capitulatie van Nederland op 10 mei 1940 volgde er op Duits bevel een demobilisatie.66 De Koninklijke Militaire Academie (KMA), het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) en de scholen voor reserveofficieren werden gesloten. Ondertussen hield de Nederlandse regering in Groot-Brittannië zich bezig met een ontwerp voor het leger zoals deze er na de oorlog uit zou moeten komen te zien. Deze plannen waren vooral gebaseerd op het kadermilitieleger van voor de oorlog. Het moest een leger worden met beroepspersoneel, dienstplichtigen en vrijwilligers, waarbij de officieren en onderofficieren het kader vormden en het bevel voerden over de dienstplichtigen in de lagere rangen.67

58 Maas en De Natris, 2017, p. 30. 59 Maas en De Natris, 2017, p. 31. 60 Maas en De Natris, 2017, p. 31. 61 Stb. 1922, 43. 62 Stb. 1922, 43, artikel 6(1). 63 Stb. 1922, 43, artikel 52. 64 Stb. 1922, 43, artikel 15.

65 De aankondiging van de algemene mobilisatie op 28 augustus 1939 bracht de gehele krijgsmacht op voet van

oorlog. Alle dienstplichtigen van de lichtingen 1924 tot en met 1939 werden opgeroepen. De landmacht bereikte daardoor een sterkte van ongeveer 280.000 man.

66 Maas en De Natris, 2017, p. 46.

(16)

1.2.3 De krijgsmacht vanaf 1945

In de jaren na de oorlog werd de dienstplicht weer uitgevoerd en in 1948 werd het Korps Nationale Reserve (NATRES) opgericht.68 Met de toetreding van Nederland tot de NAVO (opgericht op 4 april 1949) gaf Nederland definitief zijn neutrale status op. Als gevolg van deze toetreding groeiden de Landmacht, de Luchtmacht en de Marine aanzienlijk.69

Vanaf de jaren 1960 groeide het pacifisme in Nederland opnieuw. De invoering van de personele dienstplicht, aan het eind van de 19de eeuw, zou ervoor moeten hebben gezorgd dat alle lagen van de bevolking vertegenwoordigd zouden worden in alle rangen en standen bij de krijgsmacht.70 Toch bleef het maatschappelijke draagvlak klein. Hierdoor namen de krijgsmachtonderdelen in aantal af, waardoor de vraag naar dienstplichtigen minder werd.71

Tegelijkertijd werd de krijgsmacht specialistischer. Reservisten met specifieke kennis over een bepaald onderwerp waren vaker nodig. Daarom werd midden jaren 1970 een nieuwe categorie ingesteld voor reserveofficieren, de Reserveofficieren Academisch Gevormd

(ROAG).72 Deze officieren kregen geen gevechtsfunctie maar een functie die aansloot bij hun opleiding. Zo werden reservisten aangetrokken die specialisten zijn op bijvoorbeeld het gebied van informatica of specialisten die een bijdrage leverden aan het automatiseren van het personeelsbestand van de landmacht.73

Na de val van de Berlijnse Muur (op 9 november 1989), het uiteenvallen van de Sovjet Unie (in 1991) en de toetreding van voormalige Oostbloklanden tot de NAVO in de periode 1999-2009 vielen grootschalige dreigingen weg.74 Ten gevolge hiervan verviel ook de noodzaak voor een grote krijgsmacht met een groot kadermilitieleger.75 De NAVO voerde steeds vaker missies uit buiten het NAVO-grondgebied in het kader van de internationale vrede en

veiligheid.76 68 Maas en De Natris, 2017, p. 52. 69 Maas en De Natris, 2017, p. 51. 70 Meuwese, 2017, p. 246. 71 Maas en De Natris, 2017, p. 59. 72 Maas en De Natris, 2017, p. 61. 73 Maas en De Natris, 2017, p. 63. 74 Maas en De Natris, 2017, p. 65. 75 Maas en De Natris, 2017, p. 65.

76 Zoals bijvoorbeeld Operation Anchor Guard (1990-1991) in Koeweit, Operation Agile Genie (1992) in Libië,

IFOR (1995) in Bosnië en Herzegovina en AMIS (2005-2007) in Sudan. Zie voor meer NAVO missies: https://www.nato.int/cps/ie/natohq/topics_52060.htm.

(17)

Nederland ging over naar een beroepskrijgsmacht.77 Het kadermilitieleger werd omgevormd tot een beroepsleger met daarin slechts een beperkt aantal plaatsen voor reservisten.78

Dienstplichtigen vormden de aanvulling op het beroepsleger. In de jaren 1990 kromp de krijgsmacht door aanhoudende bezuinigingen.79

De grootschalige herstructurering van de krijgsmacht staat beschreven in de Prioriteitennota 1993.80 In deze nota is te lezen dat de krijgsmacht voortaan zal bestaan uit vrijwillig dienend personeel, reservisten en burgerpersoneel.81 Er was weinig maatschappelijk draagvlak voor het handhaven van de dienstplicht. In 1997 werd de opkomstplicht voor dienstplichtigen opgeschort en uiteindelijk werden in 2004 de laatste mobilisabele reserve-eenheden opgeheven.82

In 2005 werd afscheid genomen van alle reservisten oude stijl: zij die gevormd waren door de dienstplichttijd. Daarmee verdween de categorie reguliere reservisten.83

Binnen de Koninklijke Landmacht ontstonden na 1995 twee groepen militairen. Voortaan werd gesproken over beroeps- en reservepersoneel. In de categorie van reservepersoneel vielen alle reservisten: officieren, onderofficieren, korporaals en soldaten.84 Bij de

Koninklijke Marine ontstonden twee soorten reservisten, de reservisten die dienden op de vloot en de reservisten die dienden bij het Korps Mariniers.85 De Koninklijke Marechaussee was het eerste krijgsmachtonderdeel dat, na haar loskoppeling van de Koninklijke Landmacht in 1998, een permanente ruimte reserveerde voor reservisten.86

De Defensienota van 2000 beschreef de mogelijkheid om reservisten op individuele basis uit te zenden tijdens crisisbeheersingsoperaties.87 Een reservist die zelf op uitzending gaat, wordt een frontfill genoemd. Gaat een reservist op uitzending, maar vervangt hij daarbij een andere

77 Kamerstukken II 1992-1993, 22 975, nr. 2.

78 Maas en De Natris, 2017, p. 65 en: De Volkskrant, Nu komt eerst mijn gezin, dan mijn werk en dan pas het

leger, 7 juni 1994.

79 Maas en De Natris, 2017, p. 66. 80 Meuwese, 2017, p. 734-735 81 Maas en De Natris, 2017, p. 67.

82 Maas en De Natris, 2017, p. 67. NB: Een opschorting van de dienstplicht betekent niet dat de dienstplicht is

afgeschaft. 83 Maas en De Natris, 2017, p. 69. 84 Maas en De Natris, 2017, p. 70. 85 Maas en De Natris, 2017, p. 70. 86 Maas en De Natris, 2017, p. 70. 87 Kamerstukken II 1999-2000, 26 900, nr. 48.

(18)

uitgezonden militair, dan wordt hij een backfill genoemd.88

Met het toebedelen van een nieuwe taak aan de krijgsmacht, de landelijke ondersteuning van overheidstaken in samenwerking met en onder verantwoordelijkheid van civiele autoriteiten, werden reservisten op twee gebieden ingedeeld. Bij nationale operaties (de NatOps) en voor Civil Military Cooperation (de CIMIC). Bij nationale operaties gaat het alleen om operaties in Nederland. CIMIC-operaties worden voornamelijk buiten de lansgrenzen uitgevoerd. Het gaat dan om reservisten die plaatselijke (civiele) overheden ondersteunen op verschillende terreinen, zoals de economie, vluchtelingenzaken en historisch erfgoed.89 De reservisten die ingezet worden bij het CIMIC zijn vaak wetenschappers en gespecialiseerde deskundigen op verschillende vakgebieden.90 Zij hebben niet per definitie een militaire achtergrond. Deze reservisten krijgen een basistraining en een militaire status, waarna ze worden uitgezonden voor de verschillende werkzaamheden die binnen het CIMIC bestaan.91

Vanaf 2005 kent de krijgsmacht twee categorieën reservisten: de Reservist Militaire Taken (RMT) en de Reservist Specifieke Deskundigheid (RSD).92 De Koninklijke Marechaussee werft de reservisten enkel onder degenen die eerder beroepsmilitairen zijn geweest.93 De Koninklijke Landmacht, de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht werven ook reservisten zonder militaire achtergrond.94 Op 1 januari 2005 richtte de Koninklijke

Luchtmacht de Groep Luchtmacht Reserve (GLR) op.95 Bij de Koninklijke Marine bestaat de Koninklijke Marine Reserve (KMR) waarin zowel de RMT als de RSD reservemilitairen bestaan, evenals Reserveofficieren voor Speciale Diensten Zeeverkeer (RSDZ).96 De Koninklijke Landmacht brengt geneeskundig reservepersoneel onder in het 400ste Geneeskundige Bataljon.97 Alle krijgsmachtdelen leveren RSD’ers voor de

88 Maas en De Natris, 2017, p. 71. 89 Maas en De Natris, 2017, p. 71.

90 Defensie algemene informatie, https://www.defensie.nl/onderwerpen/reservisten (zoek op: wat doen

reservisten?)

91 Maas en De Natris, 2017, p. 71. 92 Kamerstukken II 2004/5 29800X nr. 82.

93 Reservist bij de Koninklijke Marechaussee, 2017, p. 3, en: bijlage II Uitleg over de oproep van reservisten bij

de Koninklijke Marechaussee.

94 Defensie algemene informatie, https://werkenbijdefensie.nl/over-defensie/krijgsmachtdelen (zoek op het

betreffende krijgsmachtonderdeel en dan op: reservisten).

95 Defensie algemene informatie,

https://www.defensie.nl/organisatie/luchtmacht/vliegbases-en-luchtmachtonderdelen (zoek op: reservisten).

96 Defensie algemene informatie, https://www.defensie.nl/onderwerpen/reservisten (zoek op: wat doen

reservisten?)

97 Defensie algemene informatie, https://www.defensie.nl/onderwerpen/reservisten (zoek op: wat doen

(19)

functies.98

In 2007 werd de bovengrens van 5.600 RMT’ers en RSD’ers losgelaten.99 Daarmee kon de krijgsmacht in principe onbeperkt reservisten aantrekken. De Wet op het reservepersoneel der Krijgsmacht 1985 (hierna: WRK) werd ingetrokken.100 De krijgsmacht bestaat vanaf dat moment uit beroepspersoneel met een aanstelling voor een bepaalde of voor een onbepaalde tijd. Degenen met een flexibel dienstverband zijn reservisten.101

In 2009 verscheen een nieuwe Reservistennota.102 Het reservistenbeleid werd uitgebreid. De belangrijkste doelstelling was dat de werk- en de uitzenddruk bij het beroepspersoneel verminderd moest worden.103 Deze doelstelling zou moeten worden behaald door meer reservisten in te zetten tijdens uitzendingen en oefeningen en door reservisten in te zetten op de posities van uitgezonden militairen, de backfill.104 Verder werd een nieuwe

reservistencategorie ingevoerd: het Vrij Indeelbaar Reservistenbestand. Er zijn nu drie categorieën reservisten: de Reservisten Specifieke Deskundigheid, de Reservisten Militaire Taken en het Vrij Indeelbaar Reservistenbestand.105 Om invulling te geven aan het Vrij Indeelbaar Reservistenbestand wordt er een zogenoemde flexpool gecreëerd. In deze flexpool zijn reservisten opgenomen die plaatsen binnen de krijgsmacht kunnen opvullen wanneer daar behoefte aan is. Defensie houdt bij wie er in deze flexpool zitten en welke competenties de bewuste reservisten hebben. Op deze manier kan Defensie op deze mensen een beroep doen voor specifieke missies of wanneer er backfill nodig is waarvoor een specifieke

deskundigheid vereist is.106 Ook in deze Reservistennota bleven de reservisten een aanvulling op het personeelstekort bij Defensie.107

In november 2012 kreeg het reservistenbeleid een nieuwe impuls.108 Vanaf dan gaat het niet meer om beroepsmilitairen of reservisten, maar om een samenspel tussen mensen die zich

98 Maas en De Natris, 2017, p. 73. 99 Maas en De Natris, 2017, p. 78. 100 Kamerstukken II 2005-2006, 30674 nr. 2. 101 Maas en De Natris, 2017, p. 78. 102 Kamerstukken II 2008-2009, 31700-X-79. 103 Verheijen, RO 2009. 104 Verheijen, RO 2009. 105 Verheijen, RO 2009. 106 Verheijen, RO 2009. 107 Maas en De Natris, 2017, p. 79. 108 Kamerstukken II 2012-2013, 33 400 X no. 81.

(20)

tijdelijk of langdurig als militair of als burger voor de krijgsmacht wilden inzetten.109 Dit zijn elementen vanuit het Britse whole force concept.110 Dit whole force concept houdt in dat reservisten een standaard onderdeel uitmaken van de Defensiestructuur.111 Het voornemen is om vaker gebruik te gaan maken van reservisten en om deze ook flexibeler in te zetten.112

In 2013 werd het Bureau Reservisten en Samenleving (BReS) opgericht om het

reservistenbeleid in Nederland beter vorm te geven.113 Daarbij wordt er steeds meer gekeken hoe Defensie kan samenwerken met zowel de reservist als met zijn werkgever. Een adaptieve krijgsmacht houdt in dat de krijgsmacht is voorbereid op snel veranderende

omstandigheden.114 Binnen deze snel veranderende omstandigheden spelen reservisten een sleutelrol: zij kunnen kennis vanuit hun civiele werkveld meenemen naar Defensie en dit toepassen in hun werk als reservist. Daarbij hebben reservisten zowel binnen Defensie als binnen hun civiele werkomgeving een netwerk. Dit kan bijdragen aan de flexibiliteit van Defensie.115 Maar nog steeds, ondanks de inspanningen om reservisten meer te integreren in de krijgsmacht, zijn reservisten wat ze altijd zijn geweest: een noodzakelijke aanvulling op het beroepspersoneel wanneer Defensie een tekort heeft.

Jaren van bezuinigingen hebben geen positieve invloed gehad op de krijgsmacht.116 Echter, de investeringen in de krijgsmacht zijn toegenomen waardoor de basisgereedheid van de krijgsmacht in de komende jaren op orde kan worden gebracht.117 De krijgsmacht is aan verandering onderhevig en moet vaker samenwerken met externe partijen.118 Een flexibele krijgsmacht bestaat uit een mix van beroepsmilitairen, burgermedewerkers en reservisten die aangevuld kunnen worden met bijdragen van andere strategische partners vanuit de

samenleving.119 Hoe dit precies vormgegeven zal worden, zal de toekomst ons leren.

109 Maas en De Natris, 2017, p. 82.

110 Kamerstukken II 2012-2013, 33 400 no. 81.

111 The Independent Commission to Review the United Kingdom’s Reserve Forces, 2011, p. 8. 112 Maas en De Natris, 201, p. 83.

113 Reservisten binnen de Krijgsmacht, 2014.

114 Congresverslag Van Defensief naar Adaptief, p. 7.

115 Jaarverslag 2017 van de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht, p. 23. 116 Handelingen II 2016-2017, nr. 24 (items 4 en 17).

117 Kamerstukken II 2016-2017, 33 763, nr. 126. 118 Handelingen II 2016-2017, nr. 24 (items 4 en 17). 119 Handelingen II 2016-2017, nr. 24 (items 4 en 17).

(21)

Hoofdstuk 2 De reden voor de invoering van de artikelen 109 en 110

WvMS

Wat is de reden geweest voor de invoering van de artikelen 109 en 110 WvMS?

2.1 Inleiding

Om de relevantie van een wetsartikel goed te kunnen begrijpen, is het nodig om de reden voor de invoering en de geschiedenis van een artikel te bekijken. Daarom is de deelvraag in dit hoofdstuk Wat is de reden geweest voor de invoering van de artikelen 109 en 110 WvMS? Paragraaf 2.2 behandelt kort de tijd waarin het WvMS werd ingevoerd. Daarna gaat paragraaf 2.3 dieper in op de artikelen 60, 62, 109 en 110 WvMS. Paragraaf 2.4 behandelt tenslotte de achterliggende reden voor de invoering van de artikelen 109 en 110 WvMS.

2.2 De invoering van het Wetboek van Militair Strafrecht

In 1886 werd het nieuwe Wetboek van Strafrecht ingevoerd.120 Dit wetboek werd een vervanging van de Code Pénal die was ingesteld door Napoleon.121 In navolging van de vernieuwing van het Wetboek van Strafrecht, volgde er in 1886 opdracht voor een nieuw ontwerp van het militaire strafrecht. Deze opdracht ging naar de Leidse hoogleraar H. van der Hoeven (1843 - 1924). Het geldende militaire strafrecht dateerde nog vanuit 1799 en was vooral van toepassing op een huurlingenleger.122

In 1963 volgde er een partiële herziening van het militaire straf-, strafproces- en het

tuchtrecht. Deze wijzingen hadden onder meer betrekking op een vernieuwde structuur van het Koninkrijk (de delen van het Koninkrijk kregen een gezamenlijke krijgsmacht) en op bepalingen rondom de strafbaarheid van Nederlandse militairen in het buitenland.123 Hier van belang is dat in deze herziening artikel 60 noch artikel 62 noch artikel 150 (de oude

nummering van de huidige artikelen 109 en 110) WvMS gewijzigd werden.124

Ook in 1990 werd het Wetboek gewijzigd. Bepaalde delen vervielen, zoals de artikelen over de doodstraf en daardoor vond er een vernummering plaats.125 Als laatste vond er in 1999 een 120 Stb. 1881, 35. 121 Stb. 1886, 64 artikel 2 jo. 3. 122 Meuwese, 2017, p. 292. 123 Stb. 1954, 596, en: Voetelink, 2012, p. 140. 124 Steffen, 1971, p. 545 en 582. 125 Kamerstukken I 1989-1990, 16 813 (R 1165).

(22)

evaluatie plaats van de bepalingen die in 1990 waren ingevoerd. Voornamelijk de bepalingen over het militaire tuchtrecht worden gewijzigd.126 Ook hier werden de artikelen 60, 62, 109 en 110 inhoudelijk niet gewijzigd.127

2.3 De uitleg van de artikelen 60, 62, 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht

Om de artikelen 109 en 110 WvMS goed te kunnen begrijpen is het nodig om ook artikel 60 en artikel 62 WvMS te onderzoeken. Het militaire strafrecht is alleen van toepassing op militairen. Artikel 60 geeft aan wie er onder militairen verstaan worden. Verder is de

werkelijke dienst een bestanddeel vanuit artikel 109 en 110 WvMS. Artikel 62 WvMS geeft aan wanneer een reservist geacht wordt in werkelijke dienst te zijn.

2.3.1 Artikel 60 Wetboek van Militair Strafrecht

Er is één Krijgsmacht voor het gehele Koninkrijk der Nederlanden.128 Deze krijgsmacht kent beroepsmilitairen, reservisten en dienstplichtigen.129

Artikel 60 WvMS geeft aan wie er onder militairen worden verstaan. Dit artikel verving in 1923 het toen geldende artikel 45 vanuit het ontwerpvoorstel.130 Het artikel 45 vanuit de oorspronkelijke versie van het Wetboek van Militair Strafrecht maakte een onderscheid tussen officieren, dienstplichtigen en andere vrijwilligers bij de krijgsmacht.131 Door het artikel te wijzigen werd geprobeerd om geen onduidelijkheid meer te hebben over de vraag of een militair al dan niet in werkelijke dienst was en daarmee onder het Wetboek van Militair Strafrecht zou behoren te vallen.132

Artikel 60 WvMS verklaart dat militairen diegenen zijn die als beroepsmilitair doorlopend in werkelijke dienst zijn voor de gehele duur van hun dienstverband. Reservisten en

dienstplichtigen worden als militair aangemerkt wanneer zij in werkelijke dienst zijn of wanneer ze buiten werkelijke dienst zijn maar een feit plegen zoals omschreven in de artikelen 109 en 110 WvMS.133 Aalmoezeniers, veldpredikers, vlootaalmoezeniers,

126 Stb. 1999, 343. 127 Stb. 1999, 343.

128 Stb. 1954, 503, artikel 3(1).

129 Stb. 1815, 45, artikel 98 en: Dolman, e.a., 2014, artikel 60, onder 2. 130 Van Dijk, 1930, p. 66.

131 Van Dijk, 1930, p. 66. 132 Van Dijk, 1930, p. 66.

(23)

vlootpredikanten, rabbijnen en andere geestelijke verzorgers zijn geen militairen in de zin van het WvMS.134

Een reservist die geen gehoor geeft aan een oproep voor de werkelijke dienst, valt onder het slot van artikel 60 lid 2 WvMS. Hij verkrijgt slechts ten aanzien van de artikelen 109 en 110 WvMS de status van militair.135

In de oorspronkelijke versie van het wetsontwerp Wetboek van Militair Strafrecht bevatte artikel 60 (toen genummerd als artikel 42 en later als artikel 45) WvMS geen verwijzing naar artikel 109 of 110 (toen genummerd als artikel 133) WvMS.136 Vervolgens ontstond er een discussie tijdens de beraadslaging in de Tweede Kamer over dit wetsvoorstel en over een verwijzing naar dienstplichtigen en reservisten.137 De discussie richtte zich op de vraag wie onder het Wetboek van Militair Strafrecht zouden vallen. Dat waren allereerst de

beroepsmilitairen; daarover bestond geen twijfel. De moeilijkheid bevond zich in de vraag of een vrijwilliger (reservist) of een dienstplichtige niet altijd onder het Wetboek van Militair Strafrecht behoorden te vallen.138 De Commissie van Voorbereiding was van mening dat dit wetsartikel zou moeten worden beperkt. Dit zou inhouden dat diegenen die met groot verlof139 zouden zijn, niet langer onder de strenge regelingen van het Wetboek van Militair Strafrecht zouden vallen. Zij vallen hier enkel onder wanneer zij worden opgeroepen om hun dienstplicht verder te vervullen. Onderstreept werd dat een verlofganger of een reservist, op het moment dat hij de dienst verlaat, geen militair meer is. Slechts voor wat betreft zijn oproeping om opnieuw te verschijnen valt hij onder het Wetboek van Militair Strafrecht.140 Na het plegen van het strafbare feit keren zowel reservist als verlofganger terug tot hun status als zijnde niet militair.141

Jaren later, in 1986, keerde de discussie terug. Opnieuw rees de vraag in hoeverre reservisten en dienstplichtigen onder het militaire strafrecht behoren te vallen. Door leden van de D66

134 Franken en Brunner, 1948, p. 102, en: Coolen, 2013, studiepockets strafrecht nr. 8, p. 27 135 Coolen, 2013, studiepockets strafrecht nr. 8, p. 22.

136 Van der Hoeven, 1903, p. 486.

137 Reservisten worden tijdens de beraadslaging over dit wetsvoorstel aangeduid als vrijwilligers,

dienstplichtigen ofwel als dienstplichtigen ofwel als grootverlofgangers, zie Van der Hoeven, 1903, p. 493.

138 Van der Hoeven, 1903, p. 494.

139 Met groot verlof wordt gedoeld op het tijdvak waarin een dienstplichtige zich niet in werkelijke dienst

bevindt en zich daar ook niet in behoort te bevinden. Zie bijvoorbeeld de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht, Stb. 1954, 576, waar deze term wordt uitgelegd in artikel 1 sub d.

140 Van der Hoeven, 1903, p. 494. 141 Van Dijk e.a., 1952, p. 74.

(24)

fractie werd voorgesteld om de verwijzing naar de artikelen 109 en 110 WvMS uit artikel 60 WvMS te halen en de artikelen 109 en 110 WvMS in hun geheel te laten vervallen. Volgens de D66 fractie konden deze dingen ook geregeld worden in het commune strafrecht.142 Deze wijziging is niet doorgegaan en zowel de artikelen 109 en 110 als de verwijzing in artikel 60 WvMS zijn in het Wetboek van Militair Strafrecht gebleven.

2.3.2 Artikel 62 Wetboek van Militair Strafrecht

Artikel 60 WvMS maakt duidelijk dat beroepsmilitairen en andere vrijwilligers bij de krijgsmacht en de dienstplichtigen de status van militair hebben. Met deze andere

vrijwilligers worden reservisten bedoeld.143 Reservisten en dienstplichtigen bezitten de status van militair in de gevallen die omschreven staan in artikel 62 WvMS.

Een reservist is niet, zoals een beroepsmilitair, doorlopend in dienst. De gevallen waarin een reservist kon worden opgeroepen om in werkelijke dienst te treden, stonden genoemd in de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht.144 Een reservist kon worden opgeroepen om in werkelijke dienst te komen in tijd van oorlog. Daarnaast kon hij ook worden opgeroepen om in tijd van vrede een oefening of een cursus te volgen. Tenslotte kon de reservist worden verplicht om in werkelijke dienst te komen wanneer hij aan het einde van een oefening deze oefening niet had behaald, wanneer hij door ongeoorloofde afwezigheid niet had

deelgenomen aan een oefening, wanneer de reservist een straf moest ondergaan of wanneer hij leed aan een besmettelijke ziekte.145

Artikel 62 WvMS nam in 1923 de plaats in van het oorspronkelijke artikel 46, uit de tekst van 1903.146 Een dienstplichtige en een reservist worden geacht in werkelijke dienst te zijn zodra zij voor de werkelijke dienst worden opgeroepen of wanneer zij op de plaats der bestemming zijn aangekomen. Daarnaast zijn zij in werkelijke dienst wanneer ze hun dienst verrichten, militair onderwijs ontvangen en wanneer zij in uniform gekleed zijn.147 De persoon die op grond van artikel 62 WvMS wordt geacht in werkelijke dienst te zijn, is daarmee een militair in de zin van artikel 60 WvMS. Dit heeft als gevolg dat hij voor alle

142 Linder, 1992, p. 116.

143 Coolen, 2013, studiepockets strafrecht nr. 8, p. 19.

144 Dolman, e.a., 2014, artikel 60, onder 4. De Wet voor het reserve-personeel der Krijgsmacht is per 1 januari

2008 ingetrokken, Stb. 2007, 480. Zie verder hoofdstuk 3.3.

145 Stb. 1985, 619, artikel 4. 146 Van Dijk e.a., 1952, p. 71. 147 Van Dijk e.a., 1952, p. 71.

(25)

delicten die hij op dat moment pleegt, terecht staat voor de militaire rechter.148 Iemand die met groot verlof is, is niet in werkelijke dienst en valt daarmee niet onder het Wetboek van Militair Strafrecht.149

2.3.3 De artikelen 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht

Artikel 109 en artikel 110 WvMS verschillen van elkaar omdat artikel 109 een opzet variant bevat en artikel 110 een schuldvariant. In de eerste versies van het Wetboek van Militair Strafrecht waren de huidige artikelen 109 en 110 in één artikel opgenomen.150 Bij de verdere wijzigingen van het Wetboek van Militair Strafrecht is wel de nummering van het artikel aangepast, van 150 naar eerst de artikelen 108 en110 en daarna naar de artikelen 109 en 110, maar de inhoud is onveranderd gebleven.151

Er bestaat een gelijkenis met artikel 36 Landweerwet 1901. Zoals in hoofdstuk 1 besproken, was de Landweer (en later de Landstorm) een reservistencomponent van het bestaande leger. Artikel 36 Landweerwet 1901 bevatte de vermelding dat een verlofganger van de Landweer, die niet voldeed aan een oproeping voor de werkelijke dienst, als een deserteur zou worden behandeld. Hij ís geen deserteur, maar zou als zodanig worden behandeld. Ook hier bestond dus al een manier om iemand die niet de status van militair had, het ging immers om iemand die op verlof was, wel strafbaar te kunnen stellen wanneer hij niet voldeed aan een oproeping voor de werkelijke dienst.152

In de voorlopers van de artikelen 109 en 110 en in de huidige artikelen 109 en 110 WvMS is het woord deserteur niet teruggekomen.153 De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Wetboek van Militair Strafrecht geeft aan dat een deserteur iemand is die het oogmerk heeft om de dienst te verlaten.154 Iemand die geen gehoor geeft aan een wettige oproeping is strikt genomen geen deserteur. Hij wil de dienst niet verlaten, maar geeft geen gehoor aan de

148 Van Dijk e.a., 1952, p. 77.

149 Stb. 1922, 43, artikel 35, en: Van Dijk, 1952, p. 73. 150 Clarenbeek e.a., 1995, artikel 109 en 110.

151 Clarenbeek e.a., 1995, artikel 109 en 110.

152 De Landweerwet 1901 stond in verband met het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande uit 1815

(en gewijzigd in 1887). Wanneer er in dit artikel wordt verwezen naar een deserteur, dan wordt hiermee de deserteur bedoeld zoals beschreven in de artikelen 107 tot en met 170 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande.

153 Van der Hoeven, 1903, p. 495.

(26)

oproep om tot de dienst toe te treden. Het is daarom logisch dat dit woord niet teruggekomen is in de artikelen 109 en 110 WvMS.

Beide artikelen wijzen naar de militair die…. Deze militaire status verwijst terug naar artikel 60 WvMS, waar wordt uitgelegd wie er onder militairen worden verstaan. Het gaat in beide artikelen over een aflopend delict: de militair die wordt opgeroepen is militair af zodra het tijdstip, welke in de oproeping is vermeldt, is verstreken.155 Met andere woorden, degene die wordt opgeroepen moet zich op een bepaalde dag en tijd op een bepaalde plaats melden. Wanneer dit moment verstreken is en de persoon in kwestie niet is opgekomen, dan is het delict afgelopen en voltooid.156

Een reservist of een dienstplichtige onder het genot van groot verlof, die niet aan een wettige oproeping voldoet, bezit slechts op het ogenblik van het plegen van het strafbare feit de hoedanigheid van militair.157

2.4 De invoering van de artikelen 109 en 110 Wetboek van Militair Strafrecht

De belangrijkste delicten van het militaire sanctiestelsel zijn gehoorzaamheidsdelicten en afwezigheidsdelicten.158 Een krijgsmacht moet op haar militairen kunnen vertrouwen. Dat kan alleen wanneer deze militairen gehoorzaam zijn. Komt een militair niet opdagen terwijl hij wel wordt opgeroepen, dan raakt dat het functioneren van de eenheid en daarmee het optreden van de krijgsmacht. Wil een eenheid zich in een gevecht staande houden, dan moet een meerdere ervan uit kunnen gaan dat een mindere zijn bevelen opvolgt.

Ten tijde van de invoering van het Wetboek van Militair Strafrecht was ondergeschiktheid de ziel van de militaire dienst, aldus artikel 2 lid 1 van Reglement betreffende Krijgstucht.159 Tegenwoordig staat de ondergeschiktheid niet meer centraal, maar het belang dat

bijvoorbeeld met een dienstbevel is gediend. Bij een dienstbevel gaat het om een bevel, hetwelk enig dienstbelang treft en die gegeven is door een meerdere aan een mindere.160 Echter, nog steeds is er sprake van een zekere mate van ondergeschiktheid, omdat een

155 Clarenbeek e.a., 1995, artikel 109 en 110, en: HMG 19 mei 1931, MRT 1932/33, p. 77, en: Franken en

Brunner, 1948, p. 348.

156 Coolen, 2013, studiepockets strafrecht nr. 8, p. 22.

157 Dolman e.a., 2014, artikel 60, onder 4, en: HMG 19 mei 1931, MRT 1932/1933, p. 77. 158 Meuwese, 2017, p. 23.

159 Stb. 1922, 476.

(27)

mindere die het dienstbevel van een meerdere niet opvolgt, behoudens de uitzonderingen bij wet, strafbaar is.161

Het boek Verzamelde onderwerpen over het militair straf & tuchtrecht 162 geeft aan dat artikel 133, zoals voorgesteld door Van der Hoeven, bijna in zijn geheel wordt aangenomen. Er moet alleen een toevoeging te komen voor de gevallen waarin er in een tijd van oorlog geen gehoor wordt gegeven aan een oproeping voor de werkelijke dienst. Een toelichting -met motivering- daarop ontbreekt echter.

Reservisten en dienstplichtigen zijn beide niet doorlopend in dienst en kunnen worden opgeroepen om in dienst te treden. Komt een opgeroepen persoon niet, dan schaadt dat zijn eenheid en daarmee het functioneren van de krijgsmacht. Daarom is het van belang dat er artikelen zoals de artikelen 109 en 110 WvMS in de wet staan. Enkel om een mechanisme te hebben om opgeroepen personen te verplichten gehoor te geven aan deze oproeping. De exacte reden waarom artikel 133 (en later artikel 150, de huidige artikelen 109 en 110 WvMS) is ingevoerd is niet bekend. Wel stond dit artikel in titel V: Schending van

verschillende dienstplichten en staan de vernummerde artikelen op dit moment in titel III: Misdrijven waardoor de militair zich aan de vervulling van dienstverplichtingen onttrekt.

Hieruit valt op te maken dat het gehoor geven aan een wettige oproeping voor de werkelijke dienst een verplichting is die bij de militaire status hoort. Het geen gehoor geven hieraan leidt tot een misdrijf die strafbaar is onder het militaire recht. De wetgever heeft het gehoor geven aan een wettige oproeping voor de werkelijke dienst zo belangrijk gevonden dat het gezien wordt als een dienstplicht. Het geen gehoor geven hieraan leidt tot een strafbaarstelling. Op deze manier wilde de wetgever zich kennelijk ervan verzekeren dat een dienstplichtige en een reservist gehoor zouden geven aan hun wettige oproeping voor de werkelijke dienst.

161 Stb. 1903, 111, artikelen 125 tot en met 134. 162 Van der Hoeven, 1904, p. 401 e.v.

(28)

Hoofdstuk 3 De betekenis van de termen wettige oproeping en werkelijke

dienst

Wat houden de termen wettige oproeping en werkelijke dienst in?

3.1 Inleiding

In de artikelen 109 en 110 Wetboek Militair Strafrecht gaat het om een strafbaarstelling van een militair die niet voldoet aan een wettige oproeping voor de werkelijke dienst. Wie onder een militair wordt verstaan staat beschreven in artikel 60 WvMS. Dit artikel is uitgewerkt in hoofdstuk 2.3.1. Daarnaast is het van belang om de termen wettige oproeping en werkelijke

dienst te begrijpen. Voor een strafbaarstelling op grond van artikel 109 of artikel 110 WvMS

is het vereist dat er sprake is van én een wettige oproeping én de werkelijke dienst. Aan beide componenten moet voldaan zijn wil iemand strafbaar kunnen zijn op grond van artikel 109 of 110 WvMS. Daarom is de deelvraag in dit hoofdstuk Wat houden de termen wettige

oproeping en werkelijke dienst in? In paragraaf 3.2 wordt er gekeken naar de term wettige

oproeping. In paragraaf 3.3 naar de term werkelijke dienst. Het is van belang om deze termen

goed te begrijpen omdat dit de kernbestanddelen zijn van het wetsartikel. Wanneer er immers geen sprake is van een wettige oproeping of van een werkelijke dienst, dan is er ook geen strafbaarstelling mogelijk op grond van deze artikelen.

Van belang is om te onthouden dat deze termen in 1923 in het Wetboek van Militair Strafrecht zijn gekomen. Op dat moment bestond het leger uit beroepsmilitairen,

dienstplichtigen en reservisten (zie hoofdstuk 1). De samenstelling van de krijgsmacht is veranderd van een dienstplichtigenleger naar een beroepskrijgsmacht, waarbij de opkomst van de dienstplicht is opgeschort.163

3.2 De wettige oproeping

De reservist is strafbaar wanneer hij niet voldoet aan een wettige oproeping om in werkelijke dienst te treden. Het moet gaan om een oproeping om in dienst te komen op een manier die in overeenstemming is met de wet.164 Een oproeping is wettig wanneer de oproeping niet alleen steunt op een wet, maar ook in overeenstemming is met de bepalingen in die wet.165

163 Kamerstukken II 1992/93, 22 975, nr. 2. 164 Kamerstukken II 2005/06, 30 674, nr. 3. 165 Coolen, MRT 1995, p. 177 e.v.

(29)

Een wettige oproeping is een oproeping die steunt op de wet of op een ander wettelijk

voorschrift én deze wet of dit wettelijk voorschrift moet de gevallen regelen a) waarin; b) het tijdstip waarop de militairen worden opgeroepen voor de werkelijke dienst; c) de autoriteiten die tot de oproeping bevoegd zijn noemen; d) de wijze waarop die oproeping moet

geschieden en e) de vorm waarin dit behoort te geschieden benoemen.166

Met de invoering van de Dienstplichtwet 1922 vervielen de bestaande Militiewet, Landweerwet en de Landstormwet.167 Toen de dienstplicht werd uitgevoerd waren veel dingen vastgelegd in de Dienstplichtwet168. Veel uitvoeringsbepalingen vanuit deze Dienstplichtwet waren geregeld in het Dienstplichtbesluit169 en in de

Dienstplichtbeschikking.170

Een dienstplichtige die niet in werkelijke dienst is en ook niet in werkelijke dienst behoort te zijn, is onder het genot van groot verlof.171 Ten aanzien van dienstplichtigen gold dat zij, die waren ingelijfd maar zich nog niet in werkelijke dienst bevonden en de eerste oefening nog niet volbracht hadden, door de burgemeester van hun woonplaats werden opgeroepen om voor de eerste oefening in werkelijke dienst te komen.172 Dit gebeurde door een persoonlijke kennisgeving.173 Omdat een dienstplichtige persoonlijk werd opgeroepen, was het belangrijk dat zijn adres te allen tijde klopte.174

In de tijd waarin de dienstplicht nog niet was opgeschort gold de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht.175 Hierin stonden verplichtingen176 voor het reservepersoneel, in samenhang met verplichtingen uit de Dienstplichtwet.177 Dat deze twee wetten verband hielden met elkaar was logisch: artikel 2 WRK verwijst indirect naar artikel 41

166 Franken en Brunner, 1948, p. 349.

167 Respectievelijk Stb. 1912, 21, Stb. 1901, 160 en Stb. 1913, 49. 168 Stb. 1922, 43.

169 Stb. 1929, 21.

170 Beschikking van de Minister van Defensie van 30 augustus 1935 (Dienstplichtbeschikking). 171 Stb. 1922, 43, artikel 39(1).

172 Beschikking van de Minister van oorlog, 17 juni 1954, Directoraat Personeel, Afdeling Dienstplicht, nr.

980006, p. 9.

173 Zie Stb. 1929, 21, artikel 59(5) jo Beschikking van den Minister van Defensie van 30 augustus 1935,

zevende afdeeling, nummer 507H, artikel 62 (Dienstplichtbeschikking).

174 Stb. 1922, 43, artikel 40.

175 Stb. 1985, 619. Zie voor de gevallen waarin een reservist kon worden opgeroepen hoofdstuk 2.3.2. 176 Stb. 1999, 279, artikel 4 en 4a.

(30)

Dienstplichtwet 1922.178 Kortgezegd ging het hier om de situatie waarin dienstplichtigen die werden opgeleid tot officier en die hun eerste oefening hadden volbracht, maar hun

dienstplicht nog niet hadden vervuld, tot het einde van hun dienstplicht automatisch reservist waren. Dit was de verplichte reservedienst. Daarnaast bestond er ook de vrijwillige

reservedienst. Op beide categorieën van reservisten was de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht van toepassing.179

Reservisten werden op grond van artikel 5 WRK180 opgeroepen door of vanwege de minister van Defensie. Dit betekende dat de minister de reservisten ofwel zelf kon oproepen, of dat hij andere personen hiervoor het mandaat kon geven.181 Hoe deze oproeping zou moeten

geschieden staat hier niet beschreven. Wel is in artikel 4 WRK182, en in het later toegevoegde artikel 4a WRK183, te lezen wanneer een reservist kon worden opgeroepen.184 Ook een oproeping volgens artikel 37 lid 1 Oorlogswet Nederland gold als een oproeping voor de werkelijke dienst.185 Als de reservist opgeroepen zou moeten worden dan kon dat op basis van artikel 5 WRK en was de oproeping een oproeping die steunde op een wettelijke bepaling. Daarmee was het een wettige oproeping in de zin van artikel 109 en artikel 110 WvMS.

De Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht is in 2008 ingetrokken omdat de relatie tussen de overheid en de reservist sindsdien integraal geregeld is in de Militaire

Ambtenarenwet 1931.186 De reservist bezat sinds de invoering van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht de status van militair ambtenaar, op grond van het Reglement voor de militaire ambtenaren der Koninklijke landmacht187 of op grond van het Reglement

rechtstoestand militairen zeemacht.188 Het gevolg hiervan was dat de reservist, wanneer hij zich in werkelijke dienst bevond, dezelfde rechten en plichten bezat als het

beroepspersoneel.189 De intrekking van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht

178 Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht, 1955, p. 16. 179 Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht, 1955, p. 16. 180 Stb. 1954, 576.

181 Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht, 1955, p. 19. 182 Stb. 1999, 279.

183 Stb. 1999, 279.

184 Zie hoofdstuk 3.3: de werkelijke dienst. 185 Stb. 1996, 368.

186 Kamerstukken II 2005-2006, 30 674, nr. 3. 187 Stb. 1931, 378.

188 Stb. 1931, 377.

(31)

veranderde niets aan de status van de reservist: hij bleef een militair ambtenaar.

Het gevolg van de intrekking van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht was wel dat de mogelijkheid tot een wettige oproeping van de reservist op grond van deze wet verviel. Echter, gelijktijdig met het intrekken van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht, is artikel 12l MAW 1931 ingevoerd.190 Dit artikel leidde tot een werkgever/werknemer relatie tussen Defensie en de reservist.191 Verder had deze verandering ten gevolge dat de

verplichtingen voor een reservist niet meer gebaseerd konden worden op artikel 92(2) Grondwet192 maar dat deze verplichtingen nu gebaseerd zijn op artikel 109 Grondwet.193

Militairen, die zijn aangesteld bij het reservepersoneel, kunnen worden opgeroepen om in werkelijke dienst te komen.194 Dit kan wanneer zij nog in de periode zitten aansluitend aan de initiële opleiding en daarom gedurende vier jaar verplicht zijn om deel uit te blijven maken van het reservepersoneel. Vervolgens kunnen reservisten ook worden opgeroepen in een situatie van buitengewone omstandigheden. Om de regels duidelijk te hebben wanneer en hoe en reservist kan worden opgeroepen om in werkelijke dienst te komen zal er een Algemene Maatregel van Bestuur (hierna: AMvB) worden opgesteld. Op dit moment bestaat de AMvB, zoals genoemd in artikel 12l(4) MAW 1931, niet.195

Dit betekent dat de wettige oproeping zoals beschreven in de artikelen 109 en 110 WvMS wettelijk niet is vastgelegd. Een reservist wordt opgeroepen volgens de regels van Defensie, maar niet volgens de AMvB waarnaar artikel 12l(4) MAW 1931 verwijst. Daarmee is deze oproeping geen wettelijke oproeping. Het gevolg hiervan is dat een reservist, die geen gehoor geeft aan deze oproeping, niet strafbaar is op grond van artikel 109 of 110 WvMS.

Dienstplichtigen kunnen op grond van de huidige Kaderwet dienstplicht196 wel wettig worden opgeroepen. Artikel 18(2) van deze wet vermeldt dat dienstplichtigen worden opgeroepen door de Minister van Defensie. De parlementaire behandelingen bij dit artikel geven geen

190 Stb. 2007, 480. 191 Kamerstukken II 2005-2006, 30 674, nr. 3. 192 Stb. 1815, 45. 193 Stb. 1815, 45, en: Kamerstukken II 2005-2006, 30 674, nr. 3. 194 Stb. 2018, 247, artikel 12l(4).

195 Centrale Raad van Beroep, 9 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2498, r.o. 4.2. 196 Stb. 1997, 139.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1. Hij die, in tijd yan oorlog, eenige bedriegelijke handeling pleegt bij levering van benoodigdheden ten dienste van de vloot of het leger, wordt gestraft met gevangenisstraf van

Art. De aanslag op het leven of de vrijheid van 108. de niet-regeerende Koningin, van den gemaal der regee- rende Koningin, van den troonopvolger of van een lid van het

i) Mr.. 159 blijkt dat met den Nederlandschen de koloniale rechter uitdrukkelijk is gelijkgesteld, omdat zijne vonissen binnen het rijk in Europa uitvoerbaar zijn en er dus

(2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, se- dert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke of de in artikel 536

In art : 389 treft men eene bepaling aan voorkomende in den titel van bedrog, waarbij de feitelijke bezitsstoornis gestraft wordt en waar het misdrijf gepleegd wordt tegen

inrichting als bijkomende straf niet bekend is, werd in het 4de lid van art. 536 I de hechtenis op ten hoogste 3 maanden gesteld. Strafwetboek niet voor. Het feit was

Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat bijvoorbeeld toezending anders dan op verzoek van een informatiedrager, bevattende een afbeelding welke aanstotelijk is voor

Gemeenten die artikel 172a Gemeentewet wel toepassen, maken met name gebruik van gebiedsverboden om overlast aan te pakken; de overige instrumenten worden niet of