• No results found

WETBOEK VAN STRAFRECHT UU NEDERLANBSCl-INBIË

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "WETBOEK VAN STRAFRECHT UU NEDERLANBSCl-INBIË"

Copied!
218
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

n moB.DEiii$ïi--m IÎD.-IIDIÎ Hekmeljer en Corporeal No. '29

WETBOEK VAN STRAFRECHT U U NEDERLANBSCl-INBIË

MET REGISTER

bewerkt door Mr. F. C, HEKMEIJER!

TWEEDE DRUK,

ß. KOLFF &;

BATAVIA—WELTEVREDEN

1918

ƒ 2.50

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

(3)

WETTEN EN YE H O R DE NIN BE N VAN HED.-IIDIÈ Uitgave Hekmeijer en Corporaal No. 29

V

WETBOEK VAN STRAFRECHT VOOR HEDBHLAHDSCH-IHDIB

MET REGISTER

bewerkt door Mr. F. C. HEKMEIJER.

TWEEDE DRUK

Q. KOLFF & Co.

BATAVIA—WELTEVREDEN 1918

(4)

1

(5)

Koninklijk besluit van 15 Octo- ber 1915 N o . 3 3 . St. No.

7 3 2 , houdende vaststelling van een Wetboek van Strafrecht voor Neder- landsch-Indië.

WIJ WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van den 29en December 1914, afd.

A1, N°. 47;

Den Raad van State gehoord (advies van den 7en September 1915, No. 37);

üezien het nader rapport van Onzen voor- noemden Minister van den 12 October 1915, Afdeeling A \ N°. 29;

Gezien artikel 75 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch- Indië, vastgesteld bij de wet van 2 Septem- ber 1854 (Nederlandsen Staatsblad 1854, N°. 129; Indisch Staatsblad 1855 N°. 2);

Overwegende, dat de in Nederlandsch- Indië geldende strafwetboeken algeheele her- ziening behoeven en de tijd is aangebroken voor regeling van het strafrecht aldaar bij één enkel voor alle bevolkingsgroepen gel- dend wetboek;

(6)

2 Ordonnantie tot afkondiging.

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I.

Met intrekking van het bij het Koninklijk besluit van 12 April 1898, N°. 30 (Indisch Staatsblad N°. 175) vastgestelde Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen in Ne- derlandsch-Indië, vast te stellen het bij dit besluit behoorende Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-Indië.

Artikel II.

Te bepalen, dat het tijdstip van inwerking- treding van voormeld Wetboek van Straf- recht voor Nederlandsch-Indië door Ons of krachtens Onze machtiging door den Gou- verneur-Generaal van Nederlandsch-Indië zal worden vastgesteld. 1)

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan af- schrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

'sGravenhage, den 15den October 1915.

WILHELMINA.

De Minister van Koloniën, TH. B. PLEYTE.

Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal, bij het Departement van Koloniën,

STAAL.

En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, den Raad van Ne- derlandsch-Indië gehoord, dat deze in het

. 1) Bij St. 1917 No. 645 is de datum va» inwerking- treding bepaal op Januari 1918.

(7)

Ordonnantie tot afkondiging. 3 Staatsblad van Nederlandsch-lndië worde ge- plaatst en dat daarvan, voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chineesche talen worden aangeplakt.

Gelast verder alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stip- te naleving van het bovenstaand Koninklijk besluit de hand te houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons.

üedaan te Buitenzorg, den 23sten December 1915.

IDENBURG.

De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.

Uitgegeven den negentienden Januari 1916.

De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.

(Besluit van den Gouverneur-Generaal van 23 December 1915 N°. 16).

(8)

WETBOEK VAN STRAFRECHT VOOR NEDERLANDSCH-INDIË.

EERSTE BOEK

A I g e m e e 11 e b e p a l i n g e n . TITEL I.

O m v a n g v a n d e w e r k i n g d e r

w e 11 e 1 ij k e s t r a f b e p a l i n g e n . Ned.

Sr.

Art. 1. (1) Geen feit is strafbaar dan 1.

uit kraeht van eene daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

(2) Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, wor- den de voor den verdachte gunstigste bepa- lingen toegepast.

2. De Nederlandsch-Indische wettelijke 2, strafbepalingen zijn toepasselijk op ieder die zich binnen Nederlandsch-Indië aan cenig strafbaar feit schuldig maakt. (Sr. 9.)

3. De Nederlandsch-Indische wettelijke 3.

strafbepalingen zijn toepasselijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië aan boord van een Nederlandsch-Indisch vaartuig aan eenig strafbaar feit schuldig maakt. (Sr. 8, 9.)

4. De Nederlandsch-Indische wettelijke 4.

strafbepalingen zijn toepasselijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig maakt:

1°. aan een der in de artikelen 104—110, 127 en 130—133 omschreven misdrijven;

(9)

Omvang v. d. werking der w. strafbep^jä

2°. aan eenig misdrijf ten opzichte van Ned.

muntspeciën of muntpapier in Neder- Sr.

landsch-Indië wettig gangbaar of van zegels of merken vanwege de Neder- landsch-Indische Regeering uitgegeven of geplaatst; (Sr. 244 v., 253 v.) 3°. aan valschheid hetzij in schuldbrieven

of certificaten van schuld ten laste van Nederlandsch-lndië, van een gewest of een gedeelte van een gewest, hetzij in de tot een dezer stukken behoorende talons, dividend- of rentebewijzen, of in de bewijzen in plaats van deze stukken uitgegeven, hetzij in biljetten eerier krachtens algemeene verordening opge- richte Nederlandsen-Indische circulatie- bank, of aan het opzettelijk gebruik ma- ken van eenig der hier vermelde geschrif- ten; (Sr. 264 sub 2°, 3° en 4°, 265.) 4°. aan het in artikel 438 omschreven mis-

drijf, aan dat omschreven in artikel 444, voor zooveel zeeroof betreft, en aan dat omschreven in artikel 447 voor zooveel betreft het brengen van een vaartuig in de macht van zeeroovers. (Sr. 8, 9.) 5. (1) De Nederlandsch-Indische wette- 5.

lijke strafbepalingen zijn toepasselijk op den ingezetene van Nederlandsch-lndië die zich buiten Nederlandsch-lndië schuldig maakt:

1°. aan een der misdrijven, omschreven in de Titels I en II van het Tweede Boek, en in de artikelen 240, 279, 450 en 451 ; 2°. aan een feit hetwelk door de Neder-

landsch-Indische wettelijke strafbepalin- gen als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.

(2) De vervolging ter zake van een feit onder N°. 2 bedoeld kan ook plaats hebben, indien de verdachte eerst na het begaan van

(10)

6 Straffen

het feit ingezetene van Nederlandsch-Indië Ned.

wordt. (Sr. 9.) Sr.

6. De toepasselijkheid van artikel 5, eer- ste lid, 2°. wordt in zoover beperkt, dat de doodstraf niet kan worden opgelegd ter zake van een feit waarop door de wet van het land waar het feit begaan is, de doodstraf niet is gesteld. (Sr. 10, 104, 105, 111 (2), 124 (3), 130 (3), 140 (3), 340, 365 (4), 368 (2), 444.)

7. De Nederlandsch-Indische wettelijke 6.

strafbepalingen zijn toepasselijk op den Ne- derlandsch-lndischen ambtenaar, die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in Titel XXVIII van het Tweede Boek. (Sr. 9, 92, 413 v.)

8. De Nederlandsch-Indische wettelijke strafbepalingen zijn toepasselijk op den schipper en de opvarenden van een Neder- landsch-Indisch vaartuig, die zich buiten Nederlandsch-Indië, ook buiten boord, schul- dig maken aan een der strafbare feiten, om-

schreven in Titel XXIX van het Tweede * Boek en Titel IX van het Derde Boek, zoo-

mede in de algemeene verordening omtrent de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch- Indië. (Sr. 9, 438 v., 560 v.; St. 1905 N°.' 316.)

9. De toepasselijkheid der artikelen 2—5, 8. * 7 en 8 wordt beperkt door de uitzonderingen

in het volkenrecht erkend.

TITEL II.

S t r a f f e n . 10. De straffen zijn:

a. hoofdstraffen:

1°. doodstraf, (Sr. 11, 67.) 2°. gevangenisstraf, (Sr. 12 v.) 3°. hechtenis, (Sr. 18 v.) 4°. geldboete, (Sr. 30 v.)

9.

(11)

Straffen. 7

b. bijkomende straffen: Ned.

1°. ontzetting van bepaalde rechten, Sr.

Sr. 35 v.)

2°. verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, (Sr. 39 v.)

3°. openbaarmaking van de rechter- lijke uitspraak. (Sr. 43.)

11. De doodstraf wordt door den scherp- rechter uitgevoerd op een schavot door den veroordeelde met een strop om den hals aan eene galg vast te maken en een luik onder zijne voeten te doen weg\ Hen. (Gest. 107.)

12. (1) De gevangenisstraf is levens- 10.

lang of tijdelijk.

(2) De duur der tijdelijke gevangenisstraf is* ten minste een dag en ten hoogste vijf- tien achtereenvolgende jaren. (luv. 26, 41.)

(3) Tijdelijke gevangenisstraf kan voor ten hoogste twintig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf hetzij de doodstraf, levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van den rechter zijn gesteld, en in die waarin wegens strafverhooging ter zake van samen- loop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 52, de tijd van vijftien jaren wordt overschreden.

(4) Zij kan in geen geval den 1:]J van twintig jaren te boven gaan. (Sr. 104, 105, 106, 111 (2), 124 (2, 3), 130 (2, 3), 140 (2, 3), 187 3°, 194 (2), 196 3°, 198 2°, 200 3°, 202 (2), 204 (2), 339, 340, 365 (4), 368 (2), 444.)

13. De tot gevangenisstraf veroordeelden 13.

worden verdeeld in klassen. (Sr. 29; Gest.

art. 49 v.)

14. De tot gevangenisstraf veroordeelde 14.

is verplicht tot het verrichten van den hem opgedragen arbeid, overeenkomstig de voor- schriften ter uitvoering van artikel 29 ge- geven. (Gest. 57 v.)

(12)

Straffen.

15. (I) De tot gevangenisstraf veroor- Ned.

deelde kan, wanneer hij drie vierden en te- Sr.

vens ten minste drie jaren van zijne straf 15.

heeft ondergaan, voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.

(2) Deze invrijheidstelling is te allen tijde herroepbaar ingeval de veroordeelde zich slecht gedraagt of in strijd handelt met de in zijnen verlofpas uitgedrukte voorwaar- den. (Sr. 85 (2).)

(3) De tijd verloopen tusschen de invrij- heidstelling en hef besluit van herroeping wordt niet in rekening gebracht op den duur der straf.

(4) De veroordeelde wiens invrijheidstel- ling is herroepen, kan niet opnieuw voor- waardelijk in vrijheid worden gesteld.

(5) De gevangenisstraf wordt geacht ge- heel te zijn ondergaan, indien, zonder herroe- ping de straftijd is verstreken.

16. (1) De besluiten van voorwaarde- 16.

lijke invrijheidstelling worden op voorstel of na ingewonnen bericht van het Hoofd van plaatselijk bestuur binnen wiens ressort de veroordeelde zich bevindt, genomen door het Hoofd van gewestelijk bestuur na machtiging van den Directeur van Justitie.

(2) De besluiten van herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling worden ge- nomen door den Directeur van Justitie op voorstel of na ingewonnen bericht van het Hoofd van plaatselijk bestuur binnen wiens ressort de veroordeelde zich bevindt.

(3) De aanhouding van den voorwaarde- lijk in vrijheid gestelde, die zich slecht ge- draagt of in strijd handelt met de in zijnen verlofpas uitgedrukte voorwaarden, kan in liet belang der openbare orde worden bevo- len door het Hoofd van plaatselijk bestuur binnen wiens ressort hij zich bevindt, onder verplichting om daarvan onverwijld kennis

(13)

Straffen. 9 te geven aan den Directeur van Justitie. Ned.

(4) Volgt daarna de herroeping, dan Sr.

wordt zij geacht bevolen te zijn op den dag der aanhouding.

17. Het formulier der verlofpassen en de 17.

verdere voorschriften ter uitvoering van de artikelen 15 en 16 worden bij ordonnantie vastgesteld. (St. 1917 no. 749.)

18. (1) De duur der hechtenis is ten 18.

minste een dag en ten hoogste een jaar.

(Inv. 26, 41.)

(2) Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de geval- . len waarin wegens strafverhooging ter zake

van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 52, de tijd van een jaar wordt overschreden.

(3) Zij kan in geen geval den tijd van een jaar en vier maanden te boven gaan.

(Sr. 65, 486 v.)

19. (1) De tot hechtenis veroordeelde 20.

is verplicht tot het verrichten van den hem opgedragen arbeid, overeenkomstig de voor- schriften ter uitvoering van artikel 29 ge- geven.

(2) Hem wordt lichtere afbeid opgedra- gen dan aan den tot gevangenisstraf veroor- deelde. (Gest. 57.)

20. (1) Bij de rechterlijke uitspraak kan

» bepaald worden, dat de tot hechtenis van ten hoogste zes dagen veroordeelde de uren bui- ten den werktijd in vrijheid zal doorbrengen.

(2) Indien de veroordeelde ten aanzien van wien eene zoodanige bepaling is ge- maakt, anders dan om redenen van zijn wil onafhankelijk, niet op den bepaalden tijd en de aangegeven plaats aanwezig is ten einde de hem opgedragen werkzaamheden te ver- richten, ondergaat hij verder zijne straf op de gewone wijze.

(3) Het bepaalde bij het eerste lid is niet

(14)

10 Straffen.

toepasselijk, indien tijdens het plegen van het Ned feit nog geen twee jaren zijn verloopen, se- Sr.

dert de schuldige gevangenisstraf of hechte- nis heeft ondergaan. (Gest. 58 (2).)

21. Hechtenis wordt ondergaan in het ge- west waar de veroordeelde in eersten aanleg heeft terechtgestaan, tenzij hem op zijn ver- zoek door den Directeur van Justitie vergund wordt haar elders te ondergaan. (Sr. 22;

Gest. 13.)

22. (1) Hechtenis welke ondergaan moet worden door een veroordeelde die eene vrijheidsstraf ondergaat in een gesticht, be- stemd tot de uitvoering van gevangenisstraf, van hechtenis of van beide, kan op diens ver- zoek terstond na het eindigen van die vrij- heidsstraf in datzelfde gesticht worden on- dergaan.

(2) De hechtenis, welke dientengevolge wordt ondergaan in een gesticht, uitsluitend bestemd tot de uitvoering van gevangenis- straf, verandert daardoor niet van aard. (Sr.

21, 2.8; Gest. 12.)

23. De tot hechtenis veroordeelde mag Ned zich op eigen kosten eenige lotsverbetering Beg verschaffen overeenkomstig bij ordonnantie 9.

vast te stellen voorschriften. (Sr. 29; Gest.

art. 93 e.V.)

24. De tot gevangenisstraf en de tot hechtenis veroordeelden kunnen verplicht worden arbeid te verrichten, zoowel binnen als buiten de muren van een gesticht, be- stemd tot het opnemen van veroordeelden.

(Sr. 14, 19, 25, 26; Gest. 57.)

25. Arbeid buiten de muren van een zoo- danig gesticht wordt niet opgedragen aan:

1°. levenslang veroordeelden;

2°. vrouwen;

3°. veroordeelden die daarvoor na genees- kundig onderzoek ongeschikt blijken te zijn. (Sr. 24; Gest. 57 (4).)

(15)

Straffen. 11

26. Wanneer naar het oordeel van den Ned.

rechter uit hoofde van persoonlijke of maat- Sr.

schappelijke omstandigheden daarvoor ter- men bestaan, wordt bij de rechterlijke uit- spraak bepaald, dat aan den veroordeelde geen arbeid buiten de muren van een ge- sticht, bestemd tot het opnemen van veroor- deelden, zal worden opgedragen. (Sr. 24, 25.)

27. De duur der tijdelijke gevangenis- 21.

straf en der hechtenis wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.

(Sr. 97.)

28. Gevangenisstraf en hechtenis kunnen 19.

in hetzelfde gesticht, mits in afzonderlijke afdeelingen, worden ondergaan. (Inv. 2 (3), Gest. 36.)

29. (1) De aanwijzing der gestichten, 22.

waar hetzij gevangenisstraf, hetzij hechtenis, hetzij beide worden ondergaan, alsmede de regeling van de inrichting en het beheer de- zer gestichten, van de verdeeling der gevan- genen in klassen, van den arbeid, van de be- looningen voor den arbeid, van de huisves- ting der buiten de gevangenis verblijvende veroordeelden, van het onderwijs, van de godsdienstoefeningen, van de tucht, van de ligging, van de voeding en van de kleeding geschiedt in overeenstemming met dit wet- boek bij ordonnantie. (Gestichtenreglement in St. 1917 no. 708.)

(2) Huishoudelijke reglementen voor die gestichten worden zoo noodig door den Di- recteur van Justitie vastgesteld. (Sr. 14, 19, 23.)

30. (1) Het bedrag der geldboete is ten 23.

minste vijf en twintig cents. (Inv. 7 (4), 41.) (2) Bij veroordeeling tot geldboete wordt die boete, bij gebreke van betaling binnen een door den rechter te bepalen ter-

mijn van ten hoogste twee maanden na den

(16)

i'.' Straffen.

dag waarop de rechterlijke uitspraak kan Ned.

worden ten uitvoer gelegd, vervangen door Sr.

hechtenis.

(3) De duur dezer hechtenis is ten min- ste een dag en ten hoogste zoovele dagen als het maximum der bedreigde geldboete vijf- tallen guldens bevat, of, indien dit maximum negenhonderd gulden te boven gaat, zes maanden.

(4) Die duur wordt in de rechterlijke uit- spraak in dier voege bepaald, dat voor eene opgelegde boete van een halven gulden of minder een dag, voor een opgelegde boete van een hooger bedrag niet meer dan een dag voor eiken halven gulden der opgelegde boete en voor het overblijvend gedeelte daarvan in de plaats treedt.

(5) De hechtenis kan voor ten hoogste acht maanden worden opgelegd in de geval- len waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 52, de som van negenhonderd gulden wordt over- schreden. (Inv. 7 (5).)

(6) Zij kan in geen geval den tijd van acht maanden t» boven gaan. (Sr. 41, 68

(2), 70 ( 2 ) ; Qest. 7 en 13.) 1)

31. (1) De veroordeelde kan de hech- 24.

nis ondergaan zonder den termijn van beta- ling af te wachten.

(2) Hij is altijd bevoegd zich van de • hechtenis te bevrijden door betaling van de boete.

(3) De betaling van een gedeelte der boete, hetzij vóór de uitvoering der hechtenis, hetzij nadat deze is aangevangen, bevrijdt van een gedeelte der vervangende straf; dat gedeelte staat in dezelfde verhouding tot den

1) Over de vervangende hechtenis bij fiscale over- tredingen zie art. 4(4 en 5) Inv. en in het zoogenaam- de burgerlijke strafrecht art 7 (5 en 6) Inv.

(17)

Straffen. 13 geheeien duur der hechtenis als het betaalde Ned.

gedeelte der boete staat tot de geheele boete. Sr.

32. (1) De gevangenisstraf en de liech- 26.

tenis gaan, voor zooveel elke dezer straffen betreft, in: ten aanzien van veroordeelden die zich voorloopig in verzekerde bewaring be- vinden, op den dag waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, en ten aanzien van andere veroordeelden op den dag der tenuitvoerlegging van de rech- terlijke uitspraak.

(2) Zijn bij dezelfde rechterlijke uitpraak gevangenisstraf en hechtenis opgelegd ter zake van feiten, waarvoor of voor één van welke de veroordeelde zich voorloopig in verzekerde bewaring bevindt, en erlangt die uitspraak voor alle veroordeelingen op het- zelfde tijdstip kracht van gewijsde, dan gaat de gevangenisstraf in op dat tijdstip en de hechtenis onmiddellijk nadat de gevangenis- straf is ondergaan.

33. (1) Bij de rechterlijke uitspraak kan 27.

worden bepaald dat de tijd, door den ver- oordeelde vóór den dag waarop die uit- spraak in kracht van gewijsde zal zijn ge- gaan voorloopig in verzekerde bewaring doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde tijdelijke gevangenisstraf, hechte- nis of geldboete geheel of gedeeltelijk zal worden in mindering gebracht; wat de geld- boete betreft volgens den in het derde lid van artikel 31 bepaalden maatstaf.

(2) De bepaling van dit artikel is ook toepasselijk ingeval, bij gelijktijdige vervol- ging wegens meerdere feiten, de veroordee- ling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan waarvoor de veroordeelde zich voorloopig in verzekerde bewaring bevindt.

(Gest. 14.)

34. Bij ontvluchting van een veroordeelde tijdens het ondergaan van zijne straf, wordt

(18)

14 Straffen.

de tijd dientengevolge door hem doorge- Ned.

bracht buiten de plaats waar bij zijne straf Sr.

moet ondergaan niet in rekening gebracht op den duur der straf. (Sr. 85 (2).)

35. (1) De rechten waarvan de schul- 28.

dige, in de bij dit wetboek of eene andere algemeene verordening bepaalde gevallen 1), bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

1°. het bekleeden van ambten of van be- paalde ambten;

2°. het dienen bij de gewapende macht;

3°. het kiezen en de verkiesbaarheid bij krachtens algemeene verordening ge- houden verkiezingen;

4°. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder en het zijn van voogd, toeziende voogd, curator of toeziende curator over anderen dan eigen kinderen;

5°. de vaderlijke macht, de voogdij en de cu- rateele over eigen kinderen; (Sr. 91 (1).) 6°. de uitoefening van bepaalde beroepen.

(2) De bevoegdheid van den rechter om een ambtenaar uit eenig bepaald ambt te ontzetten bestaat niet, wanneer bij alge- meene verordening eene andere macht bij uitsluiting voor die ontzetting is aangewezen.

(R. R. 95, 96; R. O. 20: Sr. 92, 227.)

36. Ontzetting van het recht om ambten 29.

of bepaalde ambten te bekleeden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen tri het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling we- gens eenig ambtsmisdrijf of wegens eenig misdrijf waardoor de schuldige een bijzon- deren ambtsplicht schond of waarbij hij ge- bruik maakte van macht, gelegenheid of mid- del hem door zijn ambt geschonken. (Sr. 52, 413 v.)

1) Zie voor het overgangstijdperk art. 36, 39 en 40 n v.

(19)

Straffen. 15

37. Ontzetting van de vaderlijke macht en Ned.

van de voogdij, de toeziende voogdij, de cu- Sr.

rateele en de toeziende curateele, zoowel over eigen kinderen als over anderen, kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroor- deeling van:

1°. ouders of voogden die opzettelijk met een aan hun gezag onderworpen min- derjarige aan eenig misdrijf deelnemen;

2°. ouders of voogden die tegen een aan hun gezag onderworpen minderjarige eenig misdrijf plegen, omschreven in de Titels XIII, XIV, XV, XVIII, XIX en XX van het Tweede Boek. 1) (Sr. 91.)

38. (I) Wanneer ontzetting van rechten 31.

wordt uitgesproken, bepaalt de rechter den duur als volgt:

1°. bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven;

2°. bij veroordeeling tot tijdelijke gevange- nisstraf of tot hechtenis, voor een tijd den duur der hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande;

3°. bij veroordeeling tot geldboete, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.

(2) De straf gaat in op den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uit- voer gelegd. (Sr. 32.)

39. (1) Voorwerpen den veroordeelde 33.

loebehoorende, door middel van misdrijf ver- kregen of waarmede misdrijf opzettelijk is gepleegd, kunnen worden verbeurd ver- klaard.

1) Het correspondeerend artikel van het Ned. wet- boek is bij de wet van 12 Mei 1902 St. No. 16 inge- trokken.

(20)

16 Straffen.

(2) Bij veroordeeling wegens misdrijf, Ned.

niet opzettelijk gepleegd, of wegens overtre- Sr.

ding, kan gelijke verbeurdverklaring worden uitgesproken in de bij wettelijk voorschrift bepaalde gevallen.

(3) Verbeurdverklaring kan worden uit- gesproken ten laste van den schuldige die ter beschikking van de Regeering is gesteld, doch alleen van goederen welke reeds in beslag zijn genomen. (Sr. 40, 45.) 1)

40. Bij bezit, in- of vervoer van goederen 33.

in strijd met de bepalingen betreffende bis.

's lands middelen en pachten, met die ter re- geling van het toezicht op de scheepvaart in bepaalde gedeelten van Nederlandsch-Indië en met die tot verbod van in-, uit- door- voer van goederen, door een persoon bene- den den leeftijd van zestien jaren, kan de rechter, ook indien de schuldige zonder toe- passing van eenige straf aan zijne ouders, zijn voogd of zijn verzorger wordt terugge- geven, de verbeurdverklaring van de aange- haalde goederen uitspreken.

41. (1) Verbeurdverklaring van niet in 34.

beslag genomen voorwerpen wordt, ingeval die voorwerpen niet worden uitgeleverd of het geldelijk bedrag waarop zij bij de uit- spraak geschat worden, niet wordt betaald binnen een door den rechter te bepalen ter- mijn van ten hoogste twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kart worden ten uitvoer gelegd, vervangen door hechtenis.

(2) De duur dezer hechtenis is ten min- ste een dag en ten hoogste zes maanden.

(Sr. 68, 70.)

(3) Die duur wordt in de rechterlijke uit- spraak in dier voege bepaald, dat voor een geldelijk bedrag van een halven gulden of minder een dag, voor een hooger bedrag

\) Zie voor het overgangstijdperk art. 44 Inv.

(21)

Uitsluiting enz. der strafbaarheid. 17

niet meer dan een dag voor eiken halven gul- Ned.

den en voor het overblijvend gedeelte daar- Sr.

van in de plaats treedt.

(4) Op deze hechtenis is artikel 31 van toepassing. (Gest. 7, 13.)

(5) Ook de uitlevering van de voorwer- pen bevrijdt van de hechtenis. 1)

42. Alle kosten van gevangenisstraf. en 35.

hechtenis komen ten laste, alle opbrengst van geldboeten en verbeurdverklaringen ten bate van den lande. 2)

43. In de gevallen waarin de rechter 36.

krachtens dit wetboek of eene andere alge- meene verordening de openbaarmaking zijner uitspraak gelast, bepaalt' hij tevens de wijze waarop aan dien last op kosten van den ver- oordeelde uitvoering wordt gegeven.

TITEL III.

U i t s l u i t i n g , v e r m i n d e r i n g e n v e r h o o g i n g d e r s t r a f b a a r h e i d .

44. (1) Niet strafbaar is hij die een feit 37.

begaat dat hem wegens de gebrekkige ont- wikkeling of ziekelijke storing zijner ver- standelijke vermogens niet kan worden toe- gerekend.

(2) Blijkt dat het begane feit hem we- gens de gebrekkige ontwikkeling of zieke- lijke storing zijner verstandelijke vermogens

niet kan worden toegerekend, dan kan de rechter gelasten dat hij in een krankzinnigen- gesticht worde geplaatst gedurende een proeftijd, den termijn van een jaar niet te boven gaande.

1) Zie voor het overgangstijdperk art. 44 Inv.

2) Deze regel geldt niet voor het fiscale straf- recht <zie art. 4 Inv.), en ook in het zoogenaamde burgerlijke strafrecht komen daarop uitzonderingen voor, zie bijv. Inv. 6 sub 274°. Zie voorts art. 44 der Inv. verord., waarin de bepaling ook voor het over- gangstijdperk natuurlijk in de niet uitgezonderde gevallen, toepasselijk is verklaard.

Strafwetboek 2

(22)

18 Uitsluiting enz. der strafbaarheid.

(3) Het bepaalde in het voorgaande lid Ned.

geldt alleen voor de Europeesche rechtban- Sr.,, ken en voor de landraden en de daarmede gelijkstandige Inlandsche rechtbanken. (Regl.

Krankzinnigenwezen, art. 16 (1); 27 (2);

luv. 6 sub 103°.)

45. Bij strafrechtelijke vervolging van een 38.

minderjarigen persoon wegens een feit, be- en gaan voordat hij den leeftijd van zestien 39.

jaren heeft bereikt, kan de rechter:

hetzij bevelen dat de schuldige aan zijne ouders, zijn voogd of zijn verzorger zal wor- den teruggegeven, zonder toepassing van eenige straf,

hetzij, indien het feit valt in de bepaling van een misdrijf, dan wel in die van eene der overtredingen, omschreven in de artike- len 489, 490, 492, 496, 497, 503-505, 514 517-519, 526, 531, 532, 536 en 540 en is be- gaan nadat nog geen twee jaren zijn ver- loopen sedert eene vroegere schuldigverkla- ring van denzelfden persoon aan eene dezer overtredingen of aan eenig misdrijf onher- roepelijk is geworden, bevelen dat de schul- dige ter beschikking van de Regeering zal worden gesteld, zonder toepassing van eenige straf, 1)

hetzij den schuldige tot straf veroordéelen.

46. (1) Indien de rechter heeft bevolen 34.

dat de schuldige ter beschikking van de Re- bis, geering zal worden gesteld, wordt hij:

hetzij in een landsopvoedingsgesticht ge- plaatst, ten einde aldaar, of later op andere wijze, van Regeeringswege in zijne opvoe- ding worde voorzien,

hetzij ter opvoeding toevertrouwd aan een in Nederlandsch-Indië gevestigd bijzon- der persoon of aan eene aldaar gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, of aan eene aldaar gevestigde stichting of

l) Ook bij fiscale overtredingen, art. 4 (6) Inv.

(23)

Uitsluiting enz. der strafbaarheid. 19

instelling van weldadigheid, ten einde door Ned.

deze, of later op andere wijze, van Regee- Sr.

ringswege in zijne opvoeding worde voor- zien,

in het eene en het andere geval uiterlijk tot hij den leeftijd van een en twintig jaren zal hebben bereikt.

(2) Bepalingen ter uitvoering van het eerste lid van dit artikel worden bij ordon- nantie vastgesteld. (Dwangopvoeding-rege- ling in St. 1917 no. 741.)

47. (1) Indien de rechter den schuldige 39.

tot straf veroordeelt, wordt het maximum ter.

der hoofdstraffen, op het strafbare feit ge- steld, met een derde verminderd.

(2) Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevan- genisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien - jaren.

(3) De in artikel 10 onder b, 1°. en 3\

vermelde bijkomende straffen worden niet opgelegd. (Sr. 45.)

48. Niet strafbaar is hij die een feit be- 40.

gaat waartoe hij door overmacht is ge- drongen.

49. (1) Niet strafbaar is hij die een feit 41.

begaat, geboden door de noodzakelijke ver- dediging van eigen of eens anders lijf, eer- baarheid of goed tegen oogenblikkelijke of onmiddelijk dreigende, wederrechtelijke aan-

randing.

(2) Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdedi- ging, indien zij het onmiddelijke gevolg is geweest van eene hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. (Sr. 341, 342.)

50. Niet strafbaar is hij die een feit be- 42.

gaat ter uitvoering van een wettelijk voor- schrift. (Sr. 102.)

(24)

20 Poging.

51. (1) Niet strafbaar is hij die een feit Ned, begaat ter uitvoering van een ambtelijk be- Sr.

vel, gegeven door het daartoe bevoegde 43.

gezag.

(2) Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de strafbaarheid niet op, tenzij het door den ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen den kring zijner ondergeschiktheid was gelegen.

52. Indien een ambtenaar door het be- 44.

gaan van een strafbaar feit een bijzonderen ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de straf met een derde worden verhoogd. (Sr. 18 (2), 30 (5), 36, 92.)

TITEL IV.

P o g i 11 g.

53. (1) Poging tot misdrijf is strafbaar, 45.

wanneer het voornemen des daders zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard en de uitvoering alleen ten gevolge van om- standigheden van zijnen wil onafhankelijk, niet is voltooid.

(2) Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.

(3) Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevan- genisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

(4) De bijkomende straffen zijn voor po- ging dezelfde als voor het voltooide misdrijf.

(Sr. 86, 87, 184 (5), 302 (4), 351 (5), 352 (2).)

54. Poging tot overtreding is niet straf- 46.

baar. (Inv. 4 (6), 7 (3).)

(25)

Deelneming aan strafbare feiten. 21

TITEL V.

D e e I n e m i n g a a n s t r a f b a r e Ned f e i t e n . ' Sr.

55. (1) Als daders van een strafbaar 47.

feit worden gestraft:

1°. zij die liet feit plegen, doen plegen of medeplegen;

2°. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag of van aanzien, geweld, be- dreiging of misleiding het feit opzette- lijk uitlokken.

(2) Ten aanzien der laatsten komen al- leen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hare gevolgen.

56. Als medeplichtigen aan een misdrijf 48.

worden gestraft:

1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf;

2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het ple- gen van het misdrijf. (Sr. 57, 58, 60, 86.)

57. (1) Het maximum der hoofdstraffen 49.

op het misdrijf gesteld wordt bij medeplich- tigheid met een derde verminderd. (Sr. 434.)

(2) Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevan- genisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

(3) De bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor het mis- drijf zelf.

(4) Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hare ge- volgen.

58. De persoonlijke omstandigheden

(26)

22 Samenloop van strafbare feiten.

waardoor de strafbaarheid uitgesloten, ver- Ned.

minderd of verhoogd wordt, komen bij de Sr.

toepassing der strafwet alleen in aanmerking 50.

ten aanzien van' dien dader of medeplichtige wien zij persoonlijk betreffen. (Sr. 44 v., 53, 55, 57, 65, 113 (2), 130 (3), 137 (2) v.,

144 (2), 169 (3) v., 299 (2), v.)

59. In de gevallen waarin wegens over- 51.

treding straf wordt bepaald tegen bestuur- ders, leden van eenig bestuur of commissa- rissen, wordt geene straf uitgesproken tegen den bestuurder of commissaris van wien blijkt dat de overtreding buiten zijn toedoen is gepleegd. (Sr. 520.)

60. Medeplichtigheid aan overtreding is 52.

niet strafbaar. (Inv. 4 (6).)

61. (1) Bij misdrijven door middel van 53.

de drukpers gepleegd wordt de uitgever als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de dader bekend is of op de eerste aanma- ning na den rechtsingang door den uitgever is bekend gemaakt.

(2) Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de dader op het tijdstip der uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Nederlandsch-Indië gevestigd was. (Sr. 62, 78 (1) 1°, 483, 485.)

62. (1) Bij misdrijven door middel van 54.

de drukpers gepleegd wordt de drukker als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, bekend is of op de eerste aanmaning na den rechtsingang door den drukker is bekend gemaakt.

(?) Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, op het tijdstip van het drukken strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Ne-

(27)

Samenloop van strafbare feiten. 23

derlandsch-lndië gevestigd was. (Sr. 61, 78 Ned.

(1) 1°, 484, 485.) Sr.

TITEL VI.

S a m e n l o o p v a n s t r a f b a r e f e i t e n .

63. (1) Valt een feit in meer dan ééne 55.

strafbepaling, dan wordt slechts ééne dier bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

(2) Indien voor een feit dat in eene alge- meene strafbepaling valt, eene bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.

64. (1) Staan meerdere feiten, ofschoon 56.

elk op zich zelf misdrijf of overtreding op- leverende, in zoodanig verband, dat zij moe- ten worden beschouwd als ééne voortgezette handeling, dan wordt slechts ééne strafbe- paling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

(2) Insgelijks wordt slechts ééne strafbe- paling toegepast bij schuldigverklaring aan valschheid, valsche munt of muntschennis en aan het gebruikmaken van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschheid, valsche munt of muntschennis gepleegd is. (Sr. 244 v., 253 v., 263 v., 452.)

65. (1) Bij samenloop van meerdere 57.

feiten die als op zich zelve staande han- delingen moeten worden beschouwd en meerdere misdrijven opleveren waarop ge- lijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt ééne straf uitgesproken.

(2) Het maximum dezer straf is het- ver- eenigd bedrag van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch niet hooger dan een derde boven het zwaarste maximum. (Sr.

68.)

66. (1) Bij samenloop van meerdere 58.

(28)

24 Samenloop van strafbare feiten.

feiten die als op zich zelve staande hande- Ned.

linger) moeten worden beschouwd en meer- Sr.

dere misdrijven opleveren waarop ongelijk- soortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt elke dier straffen uitgesproken, doch mogen deze te zamen in duur de langstdurende met niet meer dan een derde overtreffen.

(2) Geldboeten worden daarbij berekend naar den duur van het maximum der op het feit gestelde vervangende hechtenis. (Sr. 30, 67, 68.)

67. Bij veroordeeling tot de doodstraf of 59.

tot levenslange gevangenisstraf kunnen daar- nevens geene andere straffen worden opge- legd dan ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring van reeds in beslag ge- nomen voorwerpen, en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

68. (1) In de gevallen der artikelen 65 60.

en ,66 gelden ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen:

1°. de straffen van ontzetting van dezelfde rechten worden opgelost in ééne straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofdstraffen ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande, of ingeval geene andere hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in ééne straf van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;

2°. de straffen van ontzetting van verschil- lende rechten worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd;

3°. de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen worden, evenals de vervangende hechtenis bij nietuitle- vering dier voorwerpen, voor elk mis- drijf afzonderlijk en zonder verminde- ring opgelegd.

(2) De straffen van vervangende hech-

(29)

Samenloop van strafbare feiten. 25

tenis mogen gezamenlijk den tijd van acht Ned.

maanden niet te boven gaan. (Sr. 30 (6), Sr.

41 (2), 71 (2).)

69. (1) De betrekkelijke zwaarte van 61.

ongelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 10.

(2) Waar den rechter de keuze tusschen meerdere hoofdstraffen is gelaten, komt bij de vergelijking alleen de zwaarste dier straf- fen in aanmerking.

(3) De betrekkelijke zwaarte van gelijk- soortige hoofdstraffen wordt bepaald door het maximum.

(4) De betrekkelijke duur zoowel van ongelijksoortige als van gelijksoortige hoofd- straffen wordt eveneens bepaald door het maximum.

70. (1) Bij samenloop op de wijze in 62.

de artikelen 65 en 66 bedoeld, hetzij van overtredingen met misdrijven, hetzij van overtredingen onderling, wordt voor elke overtreding zonder vermindering straf op- gelegd.

(2) De straffen van hechtenis, vervan- gende hechtenis daaronder begrepen, mogen voor de overtredingen gezamenlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan. (Sr.

30 (6), 41 (2), 68 (2).)

71. Indien iemand, na veroordeeling tot 63.

straf, opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijf of overtreding vóór die veroordee- ling gepleegd, wordt de vroegere straf in rekening gebracht, met toepassing der bepa- lingen van den titel voor het geval van ge- lijktijdige berechting. (Sr. 64 v.)

(30)

26 Indiening en intrekking der klachfe.

TITEL VII. Ned.

Sr.

I n d i e n i n g e n i n t r e k k i n g d e r k 1 a c h t e b ij m i s d r ij v e n a l l e e n o p k l a c h t e v e r v o l g b a a r . (Sr. 284, 287, 293, 319, 323, 332, 335. 367, 369, 370,

376, 394, 404, 411.) 1)

72. (1) Zoolang hij tegen wien een al- 64.

leen op klachte vervolgbaar misdrijf gepleegd is, den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt en tevens minderjarig is, of zoo- lang hij anders dan wegens verkwisting, is onder cnrateele gesteld, is zijn wettige ver- tegenwoordiger in burgerlijke zaken de tot klachte gerechtigde.

(2) Indien deze ontbreekt, of de persoon is tegen wien de klachte moest geschieden, dan kan de vervolging plaats hebben op klachte van den toezienden voogd of curator of van het college met de toeziende voogdij of curateele belast, van de echtgenoote, van een bloedverwant in de rechte linie of, bij gebreke van deze, op klachte van een bloed- verwant- in de zijlinie tot den derden graad ingesloten. (Sr. 284 (3).)

73. Indien hij tegen wien het misdrijf is 65.

gepleegd, binnen den in het volgende artikel gestelden termijn overlijdt, kan, zonder ver- lenging van dien termijn, de vervolging ge- schieden op klachte van de ouders, van de kinderen of van den overlevenden echtge- noot, ten ware blijken mocht dat de overle- dene eene vervolging niet gewild heeft.

(Sr. 284 (3).)

74. (1) De klachte kan slechts worden 66.

ingediend gedurende zes maanden nadat de tot klachte gerechtigde kennis heeft bekomen van het gepleegde feit, indien hij binnen Ne- derlandsch-Indië, of gedurende negen maan-

1) Zie voor het overgangstijdperk art. 43 Inv.

(31)

Verval v. li. recht tot strafvord. enz. 27

den nadat hij daarvan kennis heeft bekomen, Ned.

indien hij buiten Nederlandsch-Indië verblijf Sr.

houdt.

(2) Indien op het tijdstip, waarop hij, te- gen wien het misdrijf is gepleegd, tot klachte gerechtigd wordt, de in het eerste lid bedoel- de termijn nog niet verstreken is, blijft hij na dat tijdstip tot het indienen van de klach- te slechts gedurende zooveel tijd bevoegd als er nog aan dien termijn ontbreekt.

75. Hij die de klachte indient, blijft gedu- 67.

rende drie maanden na den dag der indiening bevoegd haar in te trekken. (Sr. 284 (3).)

TITEL VIII.

V e r v a l v a n h e t r e c h t t o t s t r a f - v o r d e r i n g e n v a n d e s t r a f.

76. (1) Behoudens de gevallen waarin 68.

rechterlijke uitspraken voor herziening vat- baar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van den Nederlandsch- Indischen rechter, of van den rechter in Ne- derland of in de koloniën en bezittingen van Nederland buiten Nederlandsch-Indië, onher- roepelijk is beslist. Onder Nederlandsch- Indischen rechter worden hier mede verstaan de inheemsche rechters in streken waar het recht van zenoestuur aan de Inlandsche vor- sten en volken is gelaten, zoomede waar de Inlandsche bevolking in het genot harer ei- gene rechtspleging is gelaten.

(2) Is het gewijsde afkomstig van een anderen rechter, dan heeft tegen denzelfdeii persoon wegens hetzelfde feit geene vervol- ging plaats in geval van:

1°. vrijspraak of ontslag van rechtsver- volging;

2°. veroordeeling gevolgd door geheele uit- voering, gratie of verjaring der straf.

77. Het recht tot strafvordering vervalt 69.

(32)

28 Verval v. h. recht tot strafvord. enz.

door den dood van den verdachte. Ned.

78. (1) Het recht tot strafvordering Sr.

vervalt door verjaring: 70.

1°. in één jaar voor alle overtredingen en voor de misdrijven door middel van de drukpers gepleegd; (Inv. 4 (1 en 6).) 2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;

3°. in twaalf jaren voor alle misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;

4°. in achttien jaren voor alle misdrijven waarop de doodstraf of levenslange ge- vangenisstraf is gesteld.

(2) Ten aanzien van een persoon, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, wordt elke der boven vermelde verjaringstermijnen tot een derde van den daar bepaalden duur ingekort.

79. De termijn van verjaring vangt aan op den dag na dien waarop het feit is ge- pleegd, behoudens in de volgende gevallen:

1°. bij valschheid, valsche munt of munt- schennis vangt de termijn aan op den dag na dien waarop gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschheid, valsche munt of munt- schennis gepleegd is; (Sr. 244 v., 253 v., 263 v., 452.)

2°. bij de misdrijven omschreven in de ar- tikelen 328, 329, 330 en 333 op den dag na dien der bevrijding, of van den dood van hem tegen wien onmiddellijk het misdrijf gepleegd is;

3°. bij de overtredingen omschreven in de artikelen 556, 557 en 558 op den dag na dien waarop ingevolge de artikelen 17 en 18 van het Reglement op het hou- den der registers van den burgerlijken

(33)

Verval v. h. recht tot strafvord. enz. 29 stand voor de Europeesche en daarmede Ned.

gelijkgestelde bevolking in Neder- Sr.

landsch-lndië de aldaar bedoelde regis- ters waaruit zoodanige overtreding blijkt, ter griffie van den raad van Jus- titie zijn overgebracht.

80. (1) Elke daad van vervolging stuit 72.

de verjaring, mits die daad den vervolgde be- kend of hem op de bij algemeene verorde- ning daarvoor bepaalde wijze bekend ge- maakt zij.

(2) Na de stuiting vangt een nieuwe ver- jaringstermijn aan.

81. De schorsing der strafvervolging ter 73.

zake van een praeiudicieel geschil schorst de verjaring. (Sr. 284 (5), 314 (3), 332 (4).)

82. (1) Het recht tot strafvordering we- 74.

gens overtredingen waarop geene andere hoofdstraf is gesteld dan geldboete, vervalt door vrijwillige betaling van het maximum der boete, en van de kosten indien er reeds vervolging heeft plaats gehad, op machtiging van den bij algemeene verordening daartoe aangewezen ambtenaar binnen den termijn door hem te stellen.

(2) Is nevens geldboete verbeurdverkla- ring op het feit gesteld, dan moeten tevens de aan verbeurdverklaring onderworpen voorwerpen worden afgegeven of de waarde waarop zij door den in het eerste lid bedoel- den ambtenaar geschat zijn, worden vol- daan.

(3) In de gevallen waarin de straf wordt verhoogd wegens herhaling, is die verhoo- ging ook van toepassing, wanneer het recht tot strafvordering wegens de vroeger ge- pleegde overtreding volgens het eerste en tweede lid van dit artikel is vervallen.

(4) De bepalingen van dit artikel gelden niet voor een minderjarigen persoon, die vóór

(34)

30 Beteekenis van sommige uitdrukkingen.

het begaan van het feit den leeftijd van zes- Ned.

tien jaren nog niet heeft bereikt. Sr.

83. Het recht tot uitvoering van de straf 75.

vervalt door den dood van den veroordeelde.

84. (1) Het recht tot uitvoering van de 76.

straf vervalt door verjaring. (Inv. 4 (1 en 6).) (2) De termijn dezer verjaring is bij over- tredingen, twee jaren, bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd vijf jaren, en bij andere misdrijven een derde langer dan de termijn der verjaring van het recht tot strafvordering.

(3) In geen geval is de termijn der verja- ring korter dan de duur der opgelegde straf.

(4) Het recht tot uitvoering van de dood- straf verjaart niet.

85. (1) De termijn van verjaring vangt 77.

aan op den dag na dien waarop de rechter- lijke uitspraak kan worden ten uitvoer ge- legd.

(2) Bij ontvluchting van een veroordeel- de tijdens het ondergaan van zijne straf, vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op den dag na dien der ontvluchting. Bij herroe- ping eener voorwaardelijke invrijheidstelling vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op den dag na dien der herroeping. Sr. 15, 34.)

(3) De termijn loopt niet gedurende de bij algemeene verordening bevolen schorsing der tenuitvoerlegging, noch gedurende den tijd dat de veroordeelde, zij het ook ter zake van een andere veroordeeling, in verzekerde bewaring is.

TITEL IX.

B e t e e k e n i s v a n s o m m i g e i n h e t w e t b o e k v o o r k o m e n d e u i t -

d r u k k i n g e n .

86. Waar van misdrijf in het algemeen of 78.

van eenig misdrijf in het bijzonder gesproken

(35)

Beteekenis van sommige uitdrukkingen. 31

wordt, wordt daaronder medeplichtigheid Ned.

aan en poging tot dat misdrijf begrepen, voor Sr.

zoover niet uit eenige bepaling het tegendeel volgt. (Sr. 53, 56.)

87. Aanslag bestaat zoodra eene strafbare 79.

poging tot het voorgenomen feit aanwezig is.

(Sr. 53, 104-108, 130, 140.)

88. Samenspanning bestaat zoodra twee 80.

of meer personen overeengekomen zijn om het misdrijf te plegen. (Sr. 110, 116, 125, 164, 457, 462.)

89. Met liet plegen van geweld wordt 81.

gelijkgesteld het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht. (Sr. 146 v., 170, 173, 175 enz., 438.)

90. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt 82.

verstaan:

ziekte of verwonding die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat of waardoor le- vensgevaar ontstaat;

voortdurende ongeschiktheid tot uitoefe- ning van ambts- of beroepsbezigheden;

verlies van het gebruik van eenig zintuig;

verminking;

verlamming;

verstoring der verstandelijke vermogens die langer dan vier. weken geduurd heeft;

afdrijving of dood van de vrucht eener vrouw. (Sr. 184, 213, 214, 288, 291 enz.)

91. (1) Onder vaderlijke macht wordt begrepen de macht van het hoofd der familie.

(Sr. 35, 37.)

(2) Onder ouders wordt begrepen liet hoofd der familie.

(3) Onder vader wordt begrepen hij die eene met de vaderlijke overeenkomende macht uitoefent.

(4) Onder kind wordt begrepen hij die onder eene met de vaderlijke overeenkomen- de macht staat.

92. (1) Onder ambtenaren worden be- 84.

(36)

32 Beteekenis van sommige uitdrukkingen.

grepen alle pensonen verkozen bij krachtens Ned algemeene verordening gehouden verkiezin- Sr.

gen, alle leden van locale raden die dit niet zijn krachtens eene verkiezing, zoomede alle Inlandsche hoofden en hoofden van Vreemde Oosterlingen die wettig gezag oefenen.

(2) Onder ambtenaren en onder rechters worden begrepen scheidsrechters; onder rechters zij die administratieve rechtsmacht oefenen, benevens de voorzitters en de leden van de priesterraden.

(3) Allen die tot de gewapende macht behooren, worden mede als ambtenaren be- schouwd. (Sr. 7, 52, 167, 207 v., 294, 316, 356, 413 v., 495 v., 552 v.)

93. (1) Schipper is elk gezagvoerder 85.

van een vaartuig of die dezen vervangt.

(2) Opvarenden zijn allen die zich aan boord bevinden, met uitzondering van den schipper.

(3) Schepelingen zijn allen die zich als scheepsofficieren of scheepsgezellen aan boord bevinden. (Sr. 3. 325, 326 438 v., 552 v.)

94. Onder Nederlandsche schepen wor- 86.

den verstaan die vaartuigen welke door de Nederlandsche wet betrekkelijk de afgifte van zeebrieven en vergunningen tot het voeren der Nederlandsche vlag als zeeschepen wor- den aangemerkt. (Sr. 447, 448, 449, 453-471, 475-478, 566.)

95. Onder Nederlandsch-lndische schepen worden verstaan:

1°. die vaartuigen welke door de algemeene verordening omtrent de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch-lndië als zeeschepen worden aangemerkt;

2°. de in de zelfbesturende landschappen thuis behoorende vaartuigen welke van een door het zelfbestuur overeenkomstig

(37)

Misdr. tegen de veiligheid v. d. staat. 33 de daaromtrent bestaande voorschriften Ned.

uitgereikten zeebrief of jaarpas zijn Sr.

voorzien. (Sr. 447-449, 453-471, 475- 478, 560 v.; St. 1905, No. 316; 1901 No.

294.)

96. (1) Onder vijand worden begrepen 87.

opstandelingen. (Sr. 124, 126.)

(2) Onder oorlog worden begrepen vijan- delijkheden met zelfbesturende landschap- pen, alsmede burgeroorlog.

(3) Onder tijd van oorlog wordt begre- pen de tijd waarin oorlog dreigende is. Tijd van oorlog wordt mede geacht te. bestaan zoodra de mobilisatie van het leger is bevo- len en zoolang het leger gemobiliseerd is.

(Sr. 11, 122 v., 387, 388.)

97. Door dag wordt verstaan een tijd van 88.

vier en twintig uren, door maand een tijd van dertig dagen. (Sr. 27.)

98. Door nacht wordt verstaan de tijd tusschen zonsondergang en zonsopgang. (Sr.

167, 168, 363, 365.)

99. Onder inklimming wordt begrepen het 89.

ingaan door eene bestaande niet tot ingang bestemde of door eene opzettelijk gegraven opening in den grond, alsmede het over- schrijden van slooten of grachten tot afslui- ting dienende. (Sr. 167, 168, 235, 363, 365.)

100. Onder valsche sleutels worden be- 90.

grepen alle tot opening van het slot niet be- stemde werktuigen. (Sr. 167, 168, 235, 363, 365.)

101. Onder vee worden verstaan eenhoe- vige dieren, herkauwers en varkens. (Sr. 363, 373, 379, 549, 551 ; St. 1912 No. 432 art. 34.) 102. Onder wettelijk voorschrift en on- der wettelijke strafbepaling wordt verstaan elk voorschrift en elke strafbepaling, voor- komende in algemeene of locale verordenin- gen of in reglementen en keuren van politie.

(Sr. lv., 50, 160, 215, 216, 231, 241, 242,) Strafwetboek ' 3

(38)

34 Misdr. tegen de veiligheid v. d. staat.

S l o t b e p a l i n g . Nel Sr.

103. De bepalingen der eerste acht Titels 91.

van dit Boek zijn ook toepasselijk op feiten waarop bij andere wettelijke voorschriften straf is gesteld, tenzij bij de wet of bij Ko- ninklijk besluit anders is bepaald. n)

TWEEDE BOEK

M i s d r ij v e n.

TITEL I.

M i s d r ij v e n t e g e n d e v e i l i g h e i d v a n d e n s t a a t .

104. ü e aanslag ondernomen met het 92 oogmerk om den Koning, de regeerende Ko- ningin of den Regent van het leven of de vrijheid te berooven of tot regeeren onge- schikt te maken, wordt gestraft met de dood- straf of levenslange gevangenisstraf of tijde- lijke van ten hoogste twintig jaren. (Sr. 4 no. 1, 35 no. 1-5, 87, 105 v., 110, 128 (1), 130, 140, 164, 165, 328 v., 338 v.)

105. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den Gouverneur-Generaal of den waarnemenden Gouverneur-Generaal

') De bepalingen van het eerste boek van het Wetboek, behalve die van titel IX waarvan de toe- passelijkheid tot het wetb ek is beperkt. - gelden dus altijd, behalve echter voor zoover daarvan is afgeweken-

1°. in algemeene verordeningen betreffende's lands middelen en pachten, art. 4 Inv.,

2°. in de militaire strafwetten en in de bepalingen van militair strafrecht in andere algemeene v e r m d e - ningen voorkomende, art. 5 Inv.,

3°. in de bepalingen uitdrukkelijk gehandhaafd in art. 6 Inv..

Zij gelden ook wanneer daarvan mocht zijn afge- weken in de ordonnanties afgekondigd na 18 Decem- ber 1916 en vóór 1 Januari 1918, omdat de daarin voor- komende afwijkingen bij art. 1 van de novelle op de Invoeringsverordening opgenomen in St. 1917 n°. 732 zijn ingetrokken.

In algemeene verordeningen afgekondigd na 1 Janua- ri 1918 kan alleen bij de wet of bij Koninklijk besluit van de bepalingen van het wetboek worden afgeweken.

.. m

(39)

Alisdr. tegen de veiligheid v. d. staat. 35 van het leven of de vrijheid te berooven of Ned, tot de uitoefening van de regeering onge- Sr.

schikt te maken, wordt gestraft met de dood- straf of levenslange gevangenisstraf of tijde- lijke van ten hoogste twintig jaren. (Sr. 4 no. 1, 35 no. 1-5), 87, 104, 106 v., 110, 128 (1),130, 140, 164, 165.)

106. De aanslag ondernomen met het 93.

oogmerk om het grondgebied van den staat geheel of gedeeltelijk onder vreemde heer- schappij te brengen of om een deel daarvan af te scheiden, wordt gestraft met levens- lange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. (Sr. 4 no. 1, 35 no.

1-3, 87, 104, 105, 107, 108, 110, 128 (2), 130, 140, 164, 165.)

107. De aanslag ondernomen met het 94.

oogmerk om den grondwettigen regeerings- vorm of de orde van troonsopvolging te ver- nietigen of op onwettige wijze te veranderen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. (Sr. 4 no. 1, 35 no.

1-3, 87, 104 v., 108, 110, 128 (2), 130, 140 164, 165.)

108. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den wettigen regeeringsvorm van Nederlandsch-indië te vernietigen of op onwettige wijze te veranderen, wordt ge- straft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. (Sr. 4 no. 1, 35 no. 1-3, 87, 104 v., 110, 128 (2), 130, 140, 164, 165.) 109. Als scnuldig aan opstand wordt ge- straft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren:

1°. hij die anderen in de wapenen brengt met het oogmerk zich te verzetten te- gen het in Nederlandsch-indië gevestigde gezag;

2°. hij die de wapenen voert tegen het in Nederlandsch-indië gevestigde gezag.

(40)

36 Misdr. tegen de veiligheid v. d. staat.

(Sr. 4. no. 1, 35 no. 1-3, 110, 128 ( 2 ) , Ne' 164, 165.) Sr- 110. De samenspanning tot eene der in 96.

de artikelen 104-109 omschreven misdrij- ven wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. (Sr. 4 no. 1, 35 no.

1-3, 88, 116, 125, 128 (2), 164, 165.)

111. (1) Hij die hetzij met eene buiten- 97.

landsche mogendheid, hetzij met een Indisch vorst of volk in verstandhouding treedt, met het oogmerk om hen tot het plegen van vijan- delijkheden of tot het voeren van een oorlog tegen den staat te bewegen, hen in het daar- toe opgevatte voornemen te versterken, hun daarbij hulp toe te zeggen of bij de voorbe- reiding hulp te verieenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

(2) Indien de vijandelijkheden worden gepleegd of de oorlog uitbreekt, wordt de doodstraf of levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren op- gelegd. (Sr. 35 no. 1-3, 96, 128 (2), 165.)

112. Hij die opzettelijk bescheiden, be- 9£

richten of inlichtingen omtrent eenige zaak waarvan hij weet dat de geheimhouding door het belang van den staat wordt gebo- den, hetzij openbaar maakt, hetzij aan eene buitenlandsche mogendheid, een Indisch vorst of volk mededeelt of in handen speelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren. Sr. 35 no. 1-3, 98, 113,

124 (2), 128 (2), 165, 322 v.)

113. (1) Hij die opzettelijk, geheime be- scheiden, kaarten, plannen teekeningen of voorwerpen, betrekking hebbende op de ver- dediging of de uitwendige veiligheid van Nederlandsch-Indië, onder zich hebbende of van den inhoud van zoodanige geheime stuk- ken of van den vorm en de samenstelling

(41)

Misdr. tegen de veiligheid v. d. staat. 37

sFe' van zulke geheime voorwerpen kennis dra- Ned.

Sr- gende, deze stukken of voorwerpen, of den Sr.

)6. inhoud, den vorm of de samenstelling daar- van geheel of gedeeltelijk hetzij openbaar maakt, hetzij aan anderen, die niet tot ken- nisneming daarvan bevoegd zijn, mededeelt of in handen speelt, wordt gestraft met ge- 17 vangenisstraf van ten hoogste vier jaren.

(2) Indien de schuldige de bovenbedoel- de stukken of voorwerpen onder zich had krachtens of zijne kennis daarvan verkreeg uit zijn beroep, kan de straf met een derde worden verhoogd. (Sr. 35 no. 1-3, 112, 114- 116, 119, 120, 124 ( 2 ) , 128, 164, 165, 322.)

114. Hij aan wiens schuld te wijten is, dat de in artikel 113 bedoelde geheime stuk- ken of voorwerpen, met het bewaren of op- bergen waarvan hij belast is, hun vorm of hunne samenstelling geheel of gedeeltelijk openbaar zijn geworden of in het bezit of ter kennis zijn gekomen van anderen, niet tot kennisneming daarvan bevoegd, wordt ge- straf met gevangenisstraf van ten hoogste

£ een jaar en zes maanden of hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. (Sr. 35 no. 1-3,

113, 115, 128 (2).)

115. Hij die geheel of gedeeltelijk van geheime stukken of voorwerpen als bedoeld in artikel 113, waarvan hij weet of rede- lijkerwijs moet vermoeden, dat zij niet voor zijne kennisneming bestemd zijn, inzage of kennis neemt, afschriften of uittreksels, in welk schrift of welke taal ook, afdrukken, afbeeldingen of nabootsingen maakt of doet maken of die stukken of voorwerpen niet aan een ambtenaar der justitie of politie of van het binnenlandsch bestuur ter hand stelt als hij in het bezit daarvan is gekomen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste

(42)

38 Misdr. tegen de veiligheid v. d. staat.

drie jaren. (Sr. 35 no. 1-3, 113, 114, 116, 120, Ned.

128 (2), 164, 165.) Sr.

116. De samenspanning tot een der in de artikelen 113 en 115 omschreven misdrij- ven wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. (Sr. 35 no. 1-3, 88, 110, 125, 128 (2), 164, 165.)

117. Met gevangenisstraf van ten hoog- ste zes maanden of geldboete van ten hoog- ste drie honderd gulden wordt gestraft hij die zonder daartoe bevoegd te zijn opzet- telijk:

1°. een verdedigingswerk nadert, behalve op de groote verkeerswegen, op een afstand van minder dan vijf honderd meters ;

2°. eene inrichting van de land- of zeemacht of een oorlogsvaartuig betreedt langs een anderen dan den gewonen toegang.

(Sr. 35 no. 1-3, 120, 128 (2), 165.) 118. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste zes honderd gulden wordt gestraft hij die zonder daartoe bevoegd te zijn opzettelijk eene op- meting doet of eene teekening, afbeelding of beschrijving maakt betreffende eenige zaak van militair belang. (Sr. 35 no. 1-3, 120, 128 (2), 165.)

119. Met gevangenisstraf van ten hoog- ste een jaar wordt gestraft:

1°. hij die iemand opneemt, wetende dat deze zonder daartoe bevoegd te zijn voornemens is dan wel tracht kennis te bekomen van geheime stukken of voor- werpen als bedoeld in artikel 113, of zich op de hoogte te stellen van de lig- ging, den bouw, den aanleg, de inrich- ting, de bewapening, de approviandee- ring, de munitie-uitrusting of de bezet- ting van verdedigingswerken of van

(43)

Ä4isdr. tegen de veiligheid v. d. staat. 39 eenige andere zaak van militair belang; Ned.

2°. hij die voorwerpen verbergt, van welke Sr.

het hem bekend is dat zij bij de uit- voering van een voornemen als onder 1°. bedoeld, op welke wijze ook moe- ten dienstig zijn. (Sr. 35 no. 1-3, 120, 128

(2), 165.)

120. Indien het plegen van een der in de artikelen 113, 115, 117, 118 en 119 omschre- ven misdrijven gepaard gaat met aanwen- ding van bedriegelijke middelen, zooals mis- leiding, vermomming, aanneming van valsche namen of hoedanigheden, dan wel met aan- bieding of aanneming, voorspiegeling of be- lofte van geschenken, voordeden of beloo- ningen, in welken vorm ook, of met geweld of bedreiging met geweld, kunnen de vrij- heidsstraffen worden verdubbeld. (Sr. 35 no.

1-3, 128 (2), 165.)

121. Hij die eene hem van Regeerings- 99.

wege opgedragen onderhandeling met eene buitenlandsche mogendheid, een Indisch vorst of volk opzettelijk ten nadeele van den staat voert, wordt gestraft met gevangenis- straf van ten hoogste twaalf jaren. (Sr. 35 no. 1-3, 124 (3), 128 (2), 165.)

122. Met gevangenisstraf van ten hoog- 100.

ste zeven jaren wordt gestraft:

1°. hij die, in geval van een oorlog waarin Nederland niet betrokken is, opzettelijk eenige handeling verricht waardoor de onzijdigheid van den staat wordt in ge- vaar gebracht, of eenig bijzonder voor- schrift tot handhaving der onzijdigheid van Regeeringswege gegeven en be- kend gemaakt, opzettelijk overtreedt;

(Sr. 450, 451, 469.)

2°. hij die, in tijd van oorlog, eenig voor- schrift van Regeeringswege in het be- lang der veiligheid van den staat gege- ven en bekend gemaakt, opzettelijk

(44)

40 Misdr. tegen de veiligheid v. d. staat.

overtreedt. (Sr. 35 no. 1-3, 96, 128 (2), 165.)

123. De Nederlandsche onderdaan die vrijwillig in krijgsdienst treedt bij eene bui- tenlandsche mogendheid, wetende dat deze met Nederland in oorlog is, of in het vooruit- zicht van een oorlog met Nederland, wordt, in het laatste geval indien de oorlog uitbreekt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. (Sr. 35 no. 1-3, 96, 128 (2), 165.)

124. (1) Met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren wordt gestraft hij die opzettelijk, in tijd van oorlog, den vijand hulp verleent of den staat tegenover den vijand benadeelt.

(2) Levenslange gevangenisstraf of tijde- lijke van ten hoogste twintig jaren wordt toegepast indien de dader:

1°. eenige kaart, plan, teekening of be- schrijving van militaire werken, of eenige inlichting betreffende militaire bewe- gingen of ontwerpen den vijand mede- deelt of in handen speelt;

2°. als verspieder den vijand dient of een verspieder des vijands opneemt, ver- bergt of voorthelpt.

(3) De doodstraf of levenslange gevan- genistraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt toegepast indien de dader:

1°. eenige versterkte of bezette plaats of post, eenig middel van gemeenschap, eenig magazijn, eenigen krijgsvoorraad of eenige krijgskas, of wel de vloot of het leger of eenig deel daarvan aan den vijand verraadt, in 's vijands macht brengt, vernielt of onbruikbaar maakt, of eenige tot afweer of aanval beraam- de of uitgevoerde onderwaterzetting of ander militair werk belet, belemmert of verijdelt;

(45)

Misdr. tegen de veiligheid v. d. staat. 41

2°. hetzij oproei', hetzij muiterij of desertie Ned.

onder het krijgsvolk teweegbrengt of Sr.

bevordert. (Sr. 35 no. 1-3, 125, 128 (2), 129, 164, 165, 236, 237.)

125. De samenspanning tot een der in 103.

artikel 124 omschreven misdrijven wordt ge- straft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. (Sr. 35 no. 1-3, 88, 110, 116, 128 (2), 129, 164, 165.)

126. Met gevangenisstraf van ten hoogste 104.

zeven jaren wordt gestraft hij die, in tijd van oorlog, zonder oogmerk om den vijand hulp te verleenen of den staat tegenover den vijand te benadeelen, opzettelijk:

1°. een verspieder des vijands opneemt, verbergt of voorthelpt;

2°. desertie van een krijgsman, in dienst van den staat, teweegbrengt of bevor- dert. (Sr. 96, 124 (2) 2° en (3) 2°, 128 (2), 129, 160 v., 165, 236.)

127. (1) Hij die, in tijd van oorlog, 105.

eenige bedriegelijke handeling pleegt bij le- vering van benoodigdheden ten dienste van de vloot of het leger, wordt gestraft met ge- vangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren.

(2) Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het opzicht over de levering dei- goederen belast, de bedriegelijke handeling opzettelijk toelaat. (Sr. 4 1°, 10 sub b 3°, 35 1-4, 96, 128 (3), 129, 165, 388.)

128. (1) Bij veroordeeling wegens een 106.

der in de artikelen 104 en 105 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 35 no. 1-5 vermelde rechten worden uitge- sproken.

(2) Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 106-125 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 35 no. 1-3 vermelde rechten worden uitgesproken.

(3) Bij veroordeeling wegens het in ar- tikel 127 omschreven misdrijf, kan de schul-

(46)

42 Misdr. tegen de Koninkl. waardigheid.

dige worden ontzet van de uitoefening van Ned.

het beroep waarin hij het misdrijf begaan Sr.

heeft, en van de in artikel 35 no. 1-4 vermel- de rechten, en kan openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak worden gelast. (Sr. 43.)

129. De straffen gesteld op de in de arti- 107.

kelen 124-127 omschreven feiten, zijn toe- passelijk indien een dier feiten wordt ge- pleegd tegen of met betrekking tot de bond- genooten van den staat in een gemeenschap- pelijke!! oorlog. (Sr. 96.)

TITEL II. (Sr. 5 1°.)

M i s d r ij v e n t e g e n d e K o n i n k 1 ij k e w a a r d i g h e i d e n t e g e n d e w a a r - d i g h e i d v a n d e n G o u v e r n e u r -

G e n e r a a l .

130. (1) De aanslag op het leven of de 108.

vrijheid van de niet-regeerende Koningin, van den gemaal der regeerende Koningin, van den troonopvolger of van een lid van het Koninklijk huis, wordt gestraft met ge- vangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

(2) Indien de aanslag op het leven den dood ten gevolge heeft of met voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.

(3) Indien de aanslag op het leven met voorbedachten rade ondernomen den dood ten gevolge heeft, wordt de doodstraf of le- venslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd. (Sr. 4 no. 1, 35 no. 1-5, 104 v., 139 (1), 140, 165, 328 v., 338 v.)

131. Elke feitelijke aanranding van den 109.

persoon des Konings of der Koningin, die niet valt in eene zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren. (Sr. 4 no. 1, 35 no. 1-4,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

de druk van het kapitalistisch stelsel en de stuwkracht, die het socia- lisme schenkt, zijn de twee belangrijkste dier factoren. Een dergelijke beschouwing, die

Het voorgestelde artikel 240c stelt strafbaar het zich of een ander inlichtingen (trachten te) verschaffen tot het plegen van een seksueel misdrijf waarbij een kind dat de leeftijd

Het circuleren en kennisnemen van instructief materiaal met het oog op het plegen van seksueel kindermisbruik moet zoveel mogelijk worden ingedamd.. Wat is

1. Hij die, in tijd yan oorlog, eenige bedriegelijke handeling pleegt bij levering van benoodigdheden ten dienste van de vloot of het leger, wordt gestraft met gevangenisstraf van

Art. De aanslag op het leven of de vrijheid van 108. de niet-regeerende Koningin, van den gemaal der regee- rende Koningin, van den troonopvolger of van een lid van het

i) Mr.. 159 blijkt dat met den Nederlandschen de koloniale rechter uitdrukkelijk is gelijkgesteld, omdat zijne vonissen binnen het rijk in Europa uitvoerbaar zijn en er dus

In art : 389 treft men eene bepaling aan voorkomende in den titel van bedrog, waarbij de feitelijke bezitsstoornis gestraft wordt en waar het misdrijf gepleegd wordt tegen

Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat bijvoorbeeld toezending anders dan op verzoek van een informatiedrager, bevattende een afbeelding welke aanstotelijk is voor