• No results found

Kolonel (R) D. (Dick) Scherjon is tot eind 2017 het hoofd van het Bureau Reservisten en Samenleving, afgekort tot BReS, geweest. In een interview250 legt hij uit waarom BReS is opgericht en wat het doel daarvan is voor de adaptieve krijgsmacht.

BReS is opgericht in 2013 om het reservistenbeleid binnen Defensie te moderniseren en om Defensie beter te laten samenwerken met civiele partners. Het uiteindelijke doel is dat er structureel meer gebruik gemaakt kan worden van reservisten.

In de jaren voorafgaand aan de oprichting van BReS heeft Scherjon vooral gekeken naar andere landen. Nederland kan veel leren van de Defensiestructuur in landen als Australië en Nieuw Zeeland. Maar deze landen zijn ver weg. Scherjon keek daarom vooral naar Engeland, Duitsland en naar de Scandinavische landen. In Engeland nam Scherjon een

veranderingsproces waar. Dit proces noemden de Engelsen Force 2020. Force2020 is een organisatie die voorop stelde dat Engeland niet zou kunnen voorspellen hoe de

Defensieopdrachten in de toekomst zouden gaan verlopen. De taken voor de toekomst zijn diffuus en veranderen zo snel dat men een andere krijgsmacht moet krijgen, a flexible force. De Britten hebben eerder dan de Nederlanders gerealiseerd dat het Britse leger na terugkomst uit Irak een reductie zou krijgen van personeel. Het budget zou namelijk verminderd worden. Dus wanneer men het leger slagvaardiger zou willen maken met minder geldmeer, dan zouden meer reservisten moeten worden ingezet.

De algemene heersende opvatting binnen de Nederlandse Defensieorganisatie was dat reservisten kwamen wanneer ze nodig waren en dan ook deden wat ze moesten doen. Maar volgens Scherjon is dit in de loop der tijd veranderd. Defensie moet het voor reservisten aantrekkelijker maken om bij Defensie in dienst te komen en om daarnaast ook nog een civiele baan te hebben. En daarom moet er een cultuuromslag komen binnen Defensie, zodat reservisten het gevoel hebben dat ze ook echt gewaardeerd worden voor hun werk.

Daarnaast houdt de term adaptieve krijgsmacht niet alleen in dat er reservisten kunnen

worden ingezet, maar dat er ook structureel een plek is voor deze reservisten. In de afgelopen

tijd is er vaak en veel bezuinigd op Defensie. Daardoor bleef het reservistenbeleid zoals het was en werd niet geprobeerd om dit beter vorm te geven. Net zoals in andere landen weet ook de Nederlandse Defensieorganisatie niet hoe de toekomst eruit zal gaan zien, wat de

toekomstige opdrachten zullen worden en welke mensen daarbij nodig zullen zijn. Wel is duidelijk dat bij steeds meer opdrachten specialistische kennis nodig zal zijn. En dus maakt Scherjon zich geen zorgen of de adaptieve krijgsmacht er wel of niet komt. De adaptieve krijgsmacht zal er zeker komen. De vraag is alleen op welke termijn deze er komt.

Scherjon geeft aan dat er vaak te weinig militairen zijn. Daarom is het werken met reservisten niet alleen goedkoper, maar ook noodzakelijk, omdat er anders te veel open plekken zijn bij Defensie. Dit betekent dat Defensie samen moet gaan werken met civiele werkgevers, zodat het personeel gedeeld kan worden. Daarnaast hebben reservisten het voordeel dat ze vaak specialistische kennis hebben, zoals bijvoorbeeld veel kennis van cybertechniek, veel medische kennis of veel talenkennis. Deze mensen heeft Defensie niet het hele jaar nodig, maar als ze nodig zijn dan moeten ze er wel zijn en dus moet Defensie erop kunnen rekenen dat reservisten komen wanneer zij worden opgeroepen.

Verder vindt Scherjon dat Defensie zichzelf aantrekkelijker zou moeten maken als

werkgever. Defensie zou een soort school of the nation moeten worden, zodat het werken bij Defensie een meerwaarde oplevert in de burgermaatschappij.

In Duitsland heeft men later dan in Nederland de dienstplicht opgeschort. Dit heeft ervoor gezorgd dat de Duitsers veel makkelijker zijn overgegaan van de dienstplicht naar een nieuw, flexibel, reservistensysteem. Er zijn dingen die de Nederlandse krijgsmacht na de opschorting van de dienstplicht heeft afgeschaft, maar die in Duitsland nog zijn gebleven en nu erg

handig blijken te zijn. In Nederland zijn er bijvoorbeeld binnen een bataljon vier compagnieën. In Duitsland zijn dit er vijf. In deze vijfde compagnie zitten mensen die allemaal bij het bataljon hebben gediend, maar nu iets anders doen. Ze zijn dus overgegaan naar de burgermaatschappij. Een paar maal per jaar komen de mensen uit deze vijfde compagnie bij elkaar en dan worden ze getraind en kunnen ze hun vaardigheden bijhouden. De Duitsers hebben mensen die niet meer volledig bij de krijgsmacht werken binnen de krijgsmacht weten te houden, in de vorm van een reservecompagnie binnen een bataljon. Daar hebben de Duitsers nu veel voordeel van. Scherjon geeft aan dat dit Duitse concept ook goed zou kunnen zijn voor de Nederlandse krijgsmacht, omdat de reservisten dan én flexibel

zijn én deel uitmaken van een bataljon. Dat komt de motivatie en waardering van de reservisten ten goede.

Toch is er binnen Defensie weerstand voor de adaptieve krijgsmacht. Dat heeft ook met zekerheid te maken. Een reservist is in principe niet verplicht om te komen. Wanneer hij een oproep krijgt, dan hoeft hij niet te verschijnen. Aan het niet verschijnen zitten geen wettelijke consequenties. Scherjon geeft aan dat het ook daarom belangrijk is om reservisten te

integreren binnen de krijgsmacht. Binnen de Duitse krijgsmacht voelen de reservisten zich onderdeel van het bataljon waar ze bij horen. Ze voelen zich gezien en gewaardeerd. En dat maakt dat ze aan een oproep gehoor geven wanneer ze een oefening moeten doen. Dat is iets wat in de Nederlandse krijgsmacht ook geïntegreerd zou moeten worden.

Scherjon geeft aan dat hij geen oplossing ziet in het militair strafrecht. Hij vertelt dat hij meer een oplossing ziet in een civielrechtelijke context. Er zouden afspraken gemaakt moeten worden tussen Defensie, de civiele werkgever en tussen de reservist. Dus een

driehoekscontext. Via een contract zou vastgelegd kunnen worden dat de reservist enkele malen per jaar moet komen voor een oefening bij Defensie. Doet de reservist dit niet, dan is hij niet strafrechtelijk aansprakelijk, maar civielrechtelijk, op grond van het contract. Deze manier zou dan ook toegepast kunnen worden bij een uitzending: geeft de reservist geen gehoor aan zijn oproep tot uitzending, dan is hij civielrechtelijk aansprakelijk. Scherjon vertelt dat binnen Defensie het voor een reservist wettelijk gezien mogelijk is om tot aan de vliegtuigtrap af te zien van zijn uitzending. Dat geeft weinig zekerheid voor

beroepsmilitairen.

Beroepsmilitairen vinden reservisten daarom ook vaak een onbetrouwbare component. Deze cultuur wil Scherjon graag zien veranderen. Hij noemt Engeland als voorbeeld. Een reservist in Engeland oefent bij een vaste eenheid van beroepsmilitairen. De commandant van deze eenheid is geïnteresseerd in de reservist en op de kazerne heeft de reservist een eigen kluis en een eigen plek. De reservist is weliswaar geen fulltime onderdeel van de eenheid, maar hij hoort er wel volledig bij. Hij is een integraal onderdeel van de organisatie. Daarnaast weet een reservist ongeveer een jaar van tevoren dat hij wordt opgeroepen voor een uitzending. In dit jaar kan zijn werkgever zich op de uitzending voorbereiden. Daarnaast kan de reservist zich ook voorbereiden; hij kan taken overdragen en zijn vaardigheden bijwerken en hij kan terecht bij zijn eenheid wanneer er vragen zijn. De reservist wordt serieus genomen, ook

wanneer het om een uitzending gaat. In Nederland is het zo dat een reservist tot vlak voor een uitzending kan horen dat de uitzending toch niet door gaat. Dit kan bij beroepsmilitairen ook, maar een reservist heeft vaak voor vervanging gezorgd bij zijn civiele werkgever. Een reservist kan dus niet zomaar terug komen bij zijn werkgever wanneer het plan was dat hij zes maanden afwezig zou zijn. De Britse krijgsmacht heeft dit probleem niet omdat een reservist die een jaar de tijd krijgt om zich voor te bereiden op de uitzending, daarna ook daadwerkelijk gaat.

Scherjon gelooft dat de artikelen 109 en 110 Wetboek Militair Strafrecht in de praktijk weinig waarde hebben. Ze zijn geschreven in een tijd van de dienstplicht, toen mensen gedwongen konden worden om op te komen dagen. Nu is het zo dat een reservist hier zelf voor kiest. Als hij meerdere malen niet komt dan kan het zo zijn dat hij ontslagen wordt, maar hij kan niet gedwongen worden om ook werkelijk te komen. Scherjon gelooft dat de oplossing zit in de civielrechtelijke contracten. Een contract tussen Defensie, de civiele werkgever en de reservist. En op grond van dit contract kan de reservist dan gedwongen worden om gehoor te geven aan zijn oproep.