• No results found

Doodstraf en lange gevangenisstraffen, een mensenrechtelijke analyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Doodstraf en lange gevangenisstraffen, een mensenrechtelijke analyse"

Copied!
109
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DOODSTRAF EN LANGE

GEVANGENISSTRAFFEN, EEN

MENSENRECHTELIJKE ANALYSE

Aantal woorden: 30.790

Jill Sonck

Studentennummer: 01304544

Promotor(en): Prof. dr. Tom Vander Beken Commissaris: Mevr. Heleen Lauwereys

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master of laws in de rechten Academiejaar: 2019 – 2020

(2)
(3)

III Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag worden geraadpleegd en/of gereproduceerd voor persoonlijk gebruik. Het gebruik van deze masterproef valt onder de bepalingen van het auteursrecht en bronvermelding is steeds noodzakelijk.

(4)

IV

DANKWOORD

De afgelopen jaren zijn niet altijd de makkelijkste geweest, maar het klopt wat er gezegd wordt: de aanhouder wint. Ondanks het feit dat dit jaar extra pittig was, ben ik fier op mezelf dat ik steeds de moed heb gevonden om door te zetten. Met deze masterproef hoop ik dan ook in schoonheid mijn opleiding Master in de rechten aan de Universiteit Gent af te ronden. Ik heb de afgelopen tijd al vaak gedacht aan het moment waarop ik mijn diploma in ontvangst zou nemen en nu is het bijna zo ver. Ik kan niet beschrijven hoe hard ik daar naar uitkijk.

Hierbij is het moment aangebroken om een aantal mensen te bedanken die elk op hun eigen manier hun bijdrage hebben geleverd om mij steeds te blijven inzetten.

In de eerste plaats wil ik mijn ouders bedanken voor de kansen die ze mij geboden hebben en het vertrouwen die ze telkens opnieuw in mij stelden. Dankzij hen zou ik niet staan waar ik vandaag sta. Er zijn niet genoeg woorden om te zeggen hoe dankbaar ik ben voor al wat ze voor mij al hebben gedaan.

In het bijzonder ook mijn vriend Thomas. In de afgelopen jaren is hij steeds mijn grote steun en toeverlaat geweest op momenten dat het wat moeilijker ging. Bedankt om steeds in mij te geloven wanneer ik dat zelf niet genoeg deed en er telkens voor te zorgen dat mijn lay-out in Word in orde kwam wanneer dat weer maar eens bij mij niet lukte.

Ook Annick, die ik vorige zomer tijdens mijn stage leerde kennen, verdient hier een eervolle vermelding. Dankzij haar kreeg mijn zelfvertrouwen opnieuw een boost. Het afgelopen jaar stond ze telkens voor mij klaar met de nodige raad. De vele aanmoedigende berichtjes die ik mocht ontvangen, deden mij telkens weer opnieuw veel plezier.

Tot slot zou ik ook mijn promotor, Prof. Tom Vander Beken, willen bedanken om mij de kans te geven deze masterproef te schrijven. Het strafrecht is een rechtstak die mij sinds de eerste bachelor intrigeerde. Doorheen de jaren is die interesse dan ook alleen maar gegroeid. De mogelijkheid om mij te kunnen verdiepen in een onderwerp dat

(5)

V deels aan deze rechtstak gekoppeld is, zorgde ervoor dat ik steeds de nodige motivatie vond om aan dit uitdagende werk verder te schrijven.

Met gemengde gevoelens neem ik afscheid van mijn studentenperiode, maar ik ben klaar voor een volgend hoofdstuk.

Gent, 17 augustus 2020 Jill Sonck

(6)

VI

INHOUDSOPGAVE

Dankwoord IV

Inhoudsopgave VI

Alfabetische Lijst van afkortingen IX

Inleiding 1

1 Mensenrechteninstrumenten 3

1.1 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens 3

1.1.1 Artikel 3 UVRM 3

1.1.2 Artikel 5 UVRM 3

1.2 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 3

1.2.1 Artikel 6 BUPO 4

1.2.2 Artikel 7 BUPO 5

1.2.3 Artikel 10 BUPO 5

1.3 Tweede Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en

politieke rechten, gericht op de afschaffing van de doodstraf 6

1.4 Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of

bestraffing 6

1.5 Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden 8

1.5.1 Artikel 2 EVRM: Recht op leven 8

1.5.2 Artikel 3 EVRM: Verbod van foltering 9

1.6 Protocol Nr. 6 bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de

Fundamentele Vrijheden, inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden 10

1.6.1 Artikel 1 Protocol Nr. 6 10

1.7 Protocol Nr. 13 bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de

Fundamentele Vrijheden, inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden 11

1.7.1 Artikel 1 Protocol Nr. 13 12

1.8 Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende

behandeling of bestraffing 12

2 De doodstraf 14

(7)

VII

2.2 Enkele cijfers en feiten 15

2.2.1 Wereldwijd 15

2.2.2 Europa 16

2.3 Mensenrechtelijke analyse 20

2.3.1 De doodstraf versus artikel 2 en artikel 3 EVRM 22

2.3.2 De doodstraf versus artikel 6 BUPO 36

2.3.3 De doodstraf versus artikel 7 BUPO 40

2.4 Conclusie 43

3 De levenslange gevangenisstraf 46

3.1 Algemeen 46

3.1.1 Niet-herroepbare/onverkortbare levenslange gevangenisstraf 47

3.1.2 Herroepbare/verkortbare levenslange gevangenisstraf 47

3.2 De levenslange gevangenisstraf in een aantal Europese landen 48

3.2.1 België 49 3.2.2 Frankrijk 53 3.2.3 Nederland 54 3.2.4 Duitsland 55 3.2.5 Engeland en Wales 57 3.2.6 Noorwegen 58 3.2.7 Portugal 61 3.3 Mensenrechtelijke analyse 61

3.3.1 De levenslange gevangenisstraf versus artikel 3 EVRM 62

3.3.2 De levenslange gevangenisstraf versus artikel 10 BUPO 78

3.4 Conclusie 79 4 Besluit 81 Bibliografie 82 Wetgeving 82 Internationale wetgeving 82 Europese wetgeving 82 Belgische wetgeving 83

Buitenlandse nationale wetgeving 86

Parlementaire en voorbereidende werken 90

Rechtspraak 91

(8)

VIII

Boeken 93

Bijdragen in verzamelwerken 94

Bijdragen in tijdschriften 95

(9)

IX

ALFABETISCHE LIJST VAN AFKORTINGEN

Antifolterverdrag Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

BUPO Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten CP Code pénal, Strafwetboek Frankrijk

CPP Code de procédure pénale, Wetboek van Strafvordering Frankrijk EHRM Europees hof voor rechten van de mens

EVRM Europees verdrag voor de rechten van de mens GVG Gerichtsverfassungsgesetz, bepaalt de jurisdictie van

rechtbanken in strafzaken in Duitsland

Gw Grondwet

Sr Wetboek van Strafrecht Nederland

StGB Strafgesetzbuch, Strafwetboek Duitsland

UVRM Universele verklaring van de rechten van de mens VI Voorlopige invrijheidsstelling

(10)

1

INLEIDING

Het doel van deze masterproef is de doodstraf en de levenslange gevangenisstraf in beeld te brengen vanuit mensenrechtelijk perspectief. De klemtoon ligt hierbij op een huidige stand van zaken in Europa betreffende beide straffen. Wanneer hier over Europa wordt gesproken, worden alle landen van de Europese Unie1, de Raad van Europa2 en nog vier andere landen bedoeld, nl. Kazachstan, Kosovo, Vaticaanstad en Wit-Rusland.3 Er zal dus worden gekeken naar Europa in de ruime zin. Daarbij is het niet te bedoeling een overzicht van elk land te geven, maar zal er per straf een globaal beeld proberen gevormd te worden van de situatie in Europa. Hierbij zullen dan voornamelijk België en zijn buurlanden nader onder loep worden genomen. Ook zullen landen die een uitzondering op de regel vormen of een afwijkende of bijzondere regeling kennen van naderbij worden bekeken.

In deel 1 zal op basis van een analyse van de mensenrechteninstrumenten die relevant zijn voor Europa weergegeven worden welke beperkingen, beschermingen en uitzonderingen gesteld worden in die instrumenten die relevant zijn met betrekking tot de doodstraf en/of de levenslange gevangenisstraf.

In deel 2 ligt de focus op de doodstraf waarbij eerst wat algemeenheden worden geschetst samen met een globaal overzicht van de wereldwijde situatie, waarna dieper wordt ingegaan op de praktijk in Europa. Vervolgens worden de relevante verdragsartikelen tegenover de doodstraf geplaatst waarbij de evolutie van de interpretatie van deze artikelen in de rechtspraak niet onbelangrijk is om dit te kunnen toetsen aan de huidige situatie in Europa.

Vervolgens wordt in deel 3 de levenslange gevangenisstraf besproken waarbij eerst een overzicht van de verschillende soorten wordt weergegeven. Daarna volgt een 1 België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland,

Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakijke, Spanje, Tsjechië en Zweden.

2 Alle landen van de Europese Unie en Albanië, Andorra, Armenië, Azerbeidzjan, Bosnië en

Herzegovina, Georgië, Ijsland, Liechtenstein, Moldavië, Monaco, Montenegro, Noord-Macedonië, Noorwegen, Oekraïne, Rusland, San Marino, Servië, Turkije, Verenigd Koninkrijk en Zwitserland.

(11)

2 overzicht van de regeling in enkele Europese landen met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf, waarbij ook wordt aangegeven of er een of meerdere mogelijkheden zijn om deze straf te verkorten. Op deze manier wordt aangetoond dat er verschillende regimes in dit kader bestaan. Ook hier worden de relevante verdragsartikelen tegenover de straf geplaatst waarbij de evolutie in interpretatie ervan wordt aangetoond aan de hand van rechtspraak. Zo kan geëvalueerd worden of de praktijk in Europa zich conformeert aan de plichten onder de mensenrechteninstrumenten. Uiteindelijk zal door het samenbrengen en bespreken van bestaande literatuur, gegevens en rechtspraak over deze straffen geprobeerd worden een antwoord te bieden op volgende centrale onderzoeksvraag: ‘Zijn de doodstraf en lange gevangenisstraffen vanuit mensenrechtelijk oogpunt nog langer houdbaar in de 21e eeuw?’

Dikwijls werd mij na het horen van het onderwerp van mijn masterproef gevraagd of ik voor of tegen dergelijke straffen was. Binnen dit onderzoek is het echter niet de bedoeling de discussie aan te gaan of de doodstraf en de levenslange gevangenisstraf goede en rechtvaardige straffen zijn. Zoals reeds vermeldt, is het de bedoeling te vertrekken van een objectieve basis om op die manier op een gefundeerde wijze na te gaan of dergelijke straffen nog aanvaardbaar zijn in de huidige samenleving.

Eenieder die het toelaat om door een mensenrechtelijke bril dit werk te lezen, zal zien dat een verdere strijd in de internationale samenleving van vandaag nodig blijft om ervoor te zorgen dat deze straffen geen inbreuk meer kunnen maken op fundamentele mensenrechten. Hetzij door een volledige afschaffing in geval van de doodstraf, hetzij door voldoende beperkingen en waarborgen te stellen in geval van de levenslange gevangenisstraf.

(12)

3

1 MENSENRECHTENINSTRUMENTEN

In dit deel gaan we op zoek naar welke beperkingen en bescherming mensenrechteninstrumenten bij het opleggen of uitvoeren van straffen voorzien. Daar de geografische focus op Europa ligt, zal hierbij enkel worden gekeken naar de instrumenten die relevant zijn voor Europa. Daarnaast wordt inhoudelijk vooral rekening gehouden met beperkingen die relevant kunnen zijn in het kader van de doodstraf en de levenslange gevangenisstraf.

1.1 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

4

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is de hoeksteen van de hedendaagse wetgeving met betrekking tot mensenrechten. Ondanks het feit dat het geen bindend of afdwingbaar instrument is, heeft het een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van zowel bindende VN-verdragen als bindende regionale verdragen ter bescherming van de mensenrechten.5

1.1.1 Artikel 3 UVRM

“Elk individu heeft recht op het leven, de vrijheid en de veiligheid van zijn persoon.” 1.1.2 Artikel 5 UVRM

“Niemand zal aan folteringen noch aan wreedaardige, onmenselijke of vernederende straffen of behandelingen onderworpen worden.

1.2 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke

rechten

6

Het Verdrag is geïnitieerd door Verenigde Naties en is gebaseerd op het UVRM. In tegenstelling tot het UVRM, is het BUPO-verdrag wel een afdwingbaar instrument.

4 Hierna: UVRM.

5 W. A. SCHABAS, The abolition of the death penalty in International Law, 2nd ed., Cambridge,

Cambridge University Press, 1997, 23.

(13)

4 Op dit ogenblik zijn 173 staten partij bij het verdrag, waaronder alle Europese landen, behalve Vaticaanstad en Kosovo, met inbegrip van alle leden van de Europese Unie en de Raad van Europa7.

1.2.1 Artikel 6 BUPO

“1. Een ieder bezit een inherent recht op het leven. Dit recht wordt door de wet beschermd. Niemand mag naar willekeur van zijn leven worden beroofd.

2. In landen waar de doodstraf niet is afgeschaft, mag een doodvonnis slechts worden uitgesproken voor de ernstige misdrijven overeenkomstig de wet zoals die ten tijde dat het misdrijf wordt gepleegd van kracht is en welke niet in strijd is met de bepalingen van dit Verdrag en met het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide. Deze straf kan slechts worden voltrokken ingevolge een eindvonnis door een bevoegde rechtbank gewezen.

3. Wanneer beroving van het leven het misdrijf genocide inhoudt, is het wel verstaan dat geen enkele bepaling in dit artikel een Staat die partij is bij dit Verdrag de bevoegdheid geeft af te wijken van enigerlei verplichting die is aanvaard krachtens de bepalingen van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide. 4. Een ieder die ter dood is veroordeeld heeft het recht gratie of verzachting van het vonnis te vragen. Amnestie, gratie of verzachting van het vonnis kan in alle voorkomende gevallen worden verleend.

5. De doodstraf mag niet worden opgelegd voor misdrijven die zijn gepleegd door personen beneden de leeftijd van achttien jaar en mag niet worden voltrokken aan zwangere vrouwen.

6. Op geen enkele bepaling van dit artikel kan een beroep worden gedaan om de afschaffing van de doodstraf door een staat die partij is bij dit Verdrag op te schorten of te voorkomen.”

Ook in dit artikel vermeldt men de doodstraf als uitzondering op het recht op leven, maar voorziet men daarnaast een aantal voorwaarden en beperkingen voor de toepassing ervan. Zo kan de doodstraf enkel worden opgelegd voor de meest ernstige misdrijven. Daarnaast heeft elke ter dood veroordeelde het recht gratie of verzachting 7

(14)

5 van de straf te vragen. Het is tenslotte niet mogelijk om de doodstraf op te leggen aan personen beneden de achttien jaar en uit te voeren bij zwangere vrouwen.

1.2.2 Artikel 7 BUPO

“Niemand mag worden onderworpen aan folteringen, noch aan wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Niemand mag vooral ook, zonder zijn in vrijheid gegeven toestemming, worden onderworpen aan medische of wetenschappelijke proefnemingen.”

Artikel 7 BUPO is bedoeld om zowel de waardigheid als de fysieke en mentale integriteit van individuen te beschermen. Het houdt dan ook de plicht in voor verdragspartijen om eenieder binnen hun rechtsmacht de bescherming te bieden die nodig is tegen de handelingen die verboden zijn onder het artikel en dit door middel van wetgevende en andere maatregelen.8 De tekst van artikel 7 laat hierop geen enkele uitzondering toe.9

1.2.3 Artikel 10 BUPO

“1. Allen die van hun vrijheid zijn beroofd dienen te worden behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de inherente waardigheid van de menselijke persoon.

2. a) Personen tegen wie een beschuldiging is ingebracht dienen, uitzonderlijke

omstandigheden buiten beschouwing gelaten, gescheiden te worden gehouden van veroordeelde personen en dienen aanspraak te kunnen maken op een afzonderlijke behandeling overeenkomend met hun status van niet veroordeelde persoon.

b) Jeugdige personen tegen wie een beschuldiging is ingebracht dienen

gescheiden te worden gehouden van volwassenen en zo spoedig mogelijk voor de rechter te worden geleid.

3. Het gevangenisstelsel dient te voorzien in een behandeling van gevangenen die in de eerste plaats is gericht op heropvoeding en reclassering. Jeugdige overtreders

8 VN-MENSENRECHTENCOMITE, General Comment No. 20. Article 7 (Prohibition of torture, or other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment), UN Doc. HRI/GEN/1/Rev.9, par. 2. 9 Ibid. , par. 3.

(15)

6

dienen gescheiden te worden gehouden van volwassenen en behandeld te worden in overeenstemming met hun leeftijd en rechtspositie.”

1.3 Tweede Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag

inzake burgerrechten en politieke rechten, gericht op de

afschaffing van de doodstraf

10

In 1989 werd een Tweede Facultatief Protocol bij het BUPO opgemaakt inzake de afschaffing van de doodstraf dat in 1991 in werking is getreden. Staten die partij zijn bij het Facultatief Protocol verbinden zich ertoe de doodstraf binnen hun grenzen af te schaffen 11. Het Protocol voorziet wel in de mogelijkheid een voorbehoud te maken voor de toepassing van de doodstraf in oorlogstijd op grond van een veroordeling wegens een zeer ernstig misdrijf van militaire aard dat begaan is in oorlogstijd12. Momenteel zijn 88 van de 173 staten die lid zijn bij het BUPO ook lid bij het Tweede Facultatieve Protocol13.

1.4 Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of

onterende behandeling of bestraffing

14

Vooreerst verbiedt het Antifolterverdrag staten die partij zijn, om personen binnen hun rechtsmacht te folteren en dit zonder enige mogelijkheid op een uitzondering15. De staten bij het Verdrag moeten elke vorm van foltering strafbaar zien te stellen16 en ook de uitzetting of terugzending van een persoon naar een staat waar deze het gevaar zou lopen te worden onderworpen aan foltering is verboden17.

10 Tweede Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke

rechten, gericht op de afschaffing van de doodstraf van 15 december 1989, United Nations Treaty Series, vol. 1642, 414; hierna: Tweede Facultatieve Protocol gericht op de afschaffing van de doodstraf.

11 Art. 1, 2 Tweede Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en

politieke rechten, gericht op de afschaffing van de doodstraf.

12 Art. 2, 1 Tweede Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en

politieke rechten, gericht op de afschaffing van de doodstraf.

13 Https://treaties.un.org/pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-12&chapter=4 14 Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

van 10 december 1984, United Nations Treaty Series, vol. 1465, 85; Hierna: Antifolterverdrag.

15 Art. 2 Antifolterverdrag. 16 Art. 4 Antifolterverdrag. 17 Art. 3, 1 Antifolterverdrag.

(16)

7 Voor de toepassing van dit verdrag wordt onder “foltering” het volgende verstaan: iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op aanstichten van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Het omvat niet de pijn of het leed dat slechts voortvloeit uit, inherent is aan of samenhangt met wettige straffen.18

Vervolgens voorziet het verdrag in de plicht voor staten om in alle gebieden die onder hun rechtsmacht vallen andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die geen foltering inhouden zoals hierboven omschreven, te voorkomen, wanneer zulke handelingen worden gepleegd door of op aanstichten van dan wel met instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt19. Het Verdrag voorziet daarnaast ook in de oprichting van een Comité tegen Foltering dat toeziet op de naleving van het Verdrag20.

Er zijn momenteel 170 staten partij bij het verdrag, waaronder alle Europese landen, met uitzondering van Kosovo, met inbegrip van alle leden van de Europese Unie en de Raad van Europa, behalve Moldavië21. Bijkomend is in 2006 een facultatief protocol bij het Antifolterverdrag in werking getreden dat helpt bij de uitvoering van en voortbouwt op het Verdrag. Staten die partij zijn bij het protocol voorzien hierbij in een systeem van bezoeken door zowel nationale als internationale organen aan plaatsen van detentie met het oog op de bescherming van mensen die van hun vrijheid zijn beroofd.22 18 Art. 1, 1 Antifolterverdrag. 19 Art. 16, 1 Antifolterverdrag. 20 Art. 17 en 20 Antifolterverdrag. 21 https://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-9&chapter=4&clang=_en.

22 Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende

(17)

8

1.5 Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de

Fundamentele Vrijheden

23

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens kwam tot stand in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog toen de bescherming van de mensenrechten onder grote publieke aandacht kwam te staan. De Raad van Europa had als doel bepaalde mensenrechten uit het UVRM vast te leggen in een bindende overeenkomst en tegelijkertijd te voorzien in toezicht op de naleving van die rechten. Het resultaat is een verdrag dat mensen-, burgerrechten en fundamentele vrijheden bevat. De afdwinging ervan wordt verzekerd door de oprichting van een toezichtsorgaan, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens24.25 Het Hof functioneert als supranationaal rechtscollege en staat in voor het toezicht op de nakoming van de verplichtingen opgenomen in het Verdrag en de Protocollen door de verdragstaten26. De toetreding van een staat tot het Verdrag leidt automatisch tot de erkenning van de rechtsmacht van het Hof.27

Alle 47 lidstaten van de Raad van Europa, en daarmee dus ook alle lidstaten van de Europese Unie, zijn partij bij het EVRM28. Sinds de ondertekening van het verdrag in 1950 werd het uitgebreid met verschillende protocollen waarvan Protocol Nr. 6 en Protocol Nr. 13, in het kader van dit onderzoek, de belangrijkste zijn (zie infra).

1.5.1 Artikel 2 EVRM: Recht op leven

“1. Het recht van eenieder op het leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, tenzij bij wege van ten uitvoerlegging van een vonnis, dat is uitgesproken door een rechtbank, wegens een misdrijf waarop de wet de doodstraf heeft gesteld.

23 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, hierna: EVRM. 24 Hierna: EHRM.

25 P. VAN DIJK, F. VAN HOOF, A. VAN RIJN EN L. ZWAAK (eds.), Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2018, 3-4.

26 Art. 19 EVRM.

27 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar. Volume I., Intersentia, Antwerpen, 2004, 241 en 265.

28 Wit-Rusland, Kazachstan en Vaticaanstad zijn de enige Europese landen die geen lid zijn bij het

(18)

9

2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied, ingeval zij het gevolg is van geweld, dat absoluut noodzakelijk is:

a) ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;

b) ten einde een rechtmatige arrestatie te verrichten of het ontsnappen van iemand, die op rechtmatige wijze gevangen wordt gehouden, te voorkomen; c) ten einde, door middel van wettige maatregelen, een oproer of opstand te onderdrukken.”

Artikel 2 EVRM verplicht verdragstaten om het recht op leven van personen onder hun rechtsmacht te beschermen. In feite houdt het artikel twee plichten in voor staten. Enerzijds een positieve verplichting opdat staten maatregelen zouden treffen teneinde het recht op leven te beschermen. Om hieraan te voldoen, zullen staten dus in een afdoende wettelijke regeling moeten voorzien teneinde onrechtmatige doding te kunnen bestraffen. Daarnaast moeten staten ook voorzien in een degelijk onderzoek bij een doding. Anderzijds voorziet het artikel in een negatieve verplichting opdat staten zich zouden onthouden van een willekeurige beroving van het leven.29

Het artikel voorziet echter niet in de verplichting tot afschaffing van de doodstraf daar paragraaf 1 de doodstraf als uitzondering voorziet op de verplichte bescherming van het recht op leven30. Daarnaast bevat paragraaf 2 nog drie limitatieve uitzonderingen waarbij dodelijk geweld legitiem kan worden gebruikt door staatsagenten indien absoluut noodzakelijk.31

1.5.2 Artikel 3 EVRM: Verbod van foltering

“Niemand mag worden onderworpen aan folteringen noch aan onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen.”

29 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar. Volume I., Intersentia, Antwerpen, 2004, 39-40.

30 Ibid., 42.

31 P. VAN DIJK e.a., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights,

(19)

10

1.6 Protocol Nr. 6 bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten

van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, inzake de

afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden

32

Protocol Nr. 6 bij het EVRM kwam in 1983 tot stand naar aanleiding van de afschaffingsbeweging die zich voordeed omtrent de doodstraf.33 Het is het eerste internationale verdrag dat voorziet in een afschaffing van de doodstraf.34 Alle leden van de Raad van Europa zijn partij bij het Protocol, behalve Rusland. Rusland ondertekende het Protocol initieel, maar tot een ratificatie is het (nog) niet gekomen35.

1.6.1 Artikel 1 Protocol Nr. 6

“De doodstraf is afgeschaft. Niemand wordt tot een dergelijke straf veroordeeld of terechtgesteld”

Uit samenlezing van artikel 1 Protocol Nr. 6 en artikel 2 EVRM volgt dat staten die partij willen worden bij het Protocol niet langer beroep kunnen doen op de uitzondering uit artikel 2, § 1 EVRM. Daarnaast moeten deze staten de doodstraf schrappen uit hun strafrecht. Voor individuen houdt het artikel het recht in om niet te worden veroordeeld tot de doodstraf of het recht op niet-uitvoering van de doodstraf. Artikel 1 Protocol Nr. 6 houdt dus enerzijds een verplichting in voor staten, anderzijds houdt het een recht in voor individuen. Er dient wel opgemerkt te worden dat de verplichting om de doodstraf af te schaffen enkel geldt voor handelingen gepleegd in vredestijd. Staten hebben dus de mogelijkheid een voorbehoud te maken voor de toepassing van de doodstraf voor feiten begaan in oorlogstijd of onmiddellijke oorlogsdreiging36. Er moet dus sprake zijn

32 Protocol Nr. 6 bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele

Vrijheden, inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden van 28 april 1983, European Treaty Series, Nr. 114; Hierna: Protocol Nr. 6 inzake de afschaffing van de doodstraf. 33 P. VAN DIJK e.a., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights,

Antwerpen, Intersentia, 2018, 960.

34 W. A. SCHABAS, The abolition of the death penalty in International Law, 2nd ed., Cambridge,

Cambridge University Press, 1997, 221.

35

https://www.coe.int/en/web/conventions/full-list/-/conventions/treaty/114/signatures?p_auth=qMfWVazU.

36 Art. 2 Protocol Nr. 6 inzake de afschaffing van de doodstraf; P. LEMMENS, “Death penalty, life

sentence and long-term sentences: inhuman punishments?” in F. VEBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (eds.), Strafrecht als roeping: Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, (467) 468-469.

(20)

11 van een gewapend conflict tussen twee staten met een minimum aan intensiteit37 of een crisissituatie die een algemene noodtoestand conform artikel 15 EVRM met zich meebrengt38, om zich op de voorziene uitzondering te kunnen beroepen. De voorwaarden voor een algemene noodstand zijn: een reële en imminente dreiging; gevolgen die de hele natie raken; uitzonderlijk karakter, waarbij normale maatregelen niet volstaan en een dreiging voor het voortbestaan van de gehele natie39.

Ondanks het feit dat er overigens geen andere mogelijkheid bestaat om af te wijken van40 of een voorbehoud te maken op de bepalingen van het Protocol41, zorgt dit dus voor een enorme beperking van de reikwijdte van deze afschaffingsverplichting voor staten.42

1.7 Protocol Nr. 13 bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten

van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, inzake de

afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden

43

Protocol Nr. 13 bij het EVRM beoogt een einde te maken aan de laatste mogelijkheid voor staten die partij zijn om de doodstraf op te leggen. Met de komst van Protocol Nr. 13 kwam men dus tegemoet aan de grote beperking van Protocol Nr. 6 bij het EVRM (zie supra), daar nu wordt voorzien in een afschaffing van de doodstraf in alle omstandigheden.44 Het Protocol schaft de doodstraf dus zowel in vredes- als oorlogstijd af. De ondertekenende Lidstaten van de Raad van Europa waren namelijk

37 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek EVRM. Deel 1: Algemene beginselen,

Antwerpen, Intersentia, 2005, 158.

38 Y. HAECK, “Protocol 6 en 13: afschaffing van de doodstraf” in J. GERARDS, B. VAN BOCKEL,

Y. HAECK, I. LEIJTEN en J. MEESE (eds.), Sdu Commentaar EVRM 2020-2021: deel II: Art. 19 t/m 57 EVRM, Protocol 1, 4, 6, 7, 12, 13 en 16, art. 39 Reglement EHRM, Den Haag, Sdu, 2020, 693-714.

39 J. Vande Lanotte en Y. Haeck, Handboek EVRM. Deel 1: Algemene beginselen, Antwerpen,

Intersentia, 2004, 158-159.

40 Art. 3 Protocol Nr. 6 inzake de afschaffing van de doodstraf. 41 Art. 4 Protocol Nr. 6 inzake de afschaffing van de doodstraf.

42 P. VAN DIJK e.a., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights,

Antwerpen, Intersentia, 2018, 961.

43 Protocol Nr. 13 bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de

Fundamentele Vrijheden, inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden van 3 mei 2002, European Treaty Series, Nr. 187; Hierna: Protocol Nr. 13 inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden.

44 P. VAN DIJK e.a., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights,

(21)

12 van mening dat deze afschaffing essentieel was om het fundamenteel recht van eenieder op leven te kunnen waarborgen45.

Op dit moment hebben 44 lidstaten van de Raad van Europa het Protocol onderschreven. Armenië heeft het Protocol ondertekent, maar is nog niet overgegaan tot ratificatie. Azerbeidzjan en Rusland zijn nog geen lid bij het Protocol.46

1.7.1 Artikel 1 Protocol Nr. 13

“De doodstraf is afgeschaft. Niemand wordt tot een dergelijke straf veroordeeld of terechtgesteld.”

Afgaand op de inhoud van dit artikel lijkt het alsof Protocol Nr. 13 niet verschilt van Protocol Nr. 6. Als we beide protocollen naast mekaar leggen dan zien we dat de bijkomende bescherming die Protocol Nr. 13 voorziet, voortvloeit uit het feit dat het niet voorziet in een mogelijke uitzondering voor oorlogstijd in tegenstelling tot artikel 2 Protocol Nr. 6. Daarnaast is het ook, net zoals bij Protocol Nr. 6, niet mogelijk om in enig andere afwijking47 of voorbehoud48 te voorzien.

1.8 Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke

of vernederende behandeling of bestraffing

49

Het Verdrag voorziet in de oprichting van een Europees Comité inzake de voorkoming van foltering. Het Comité gaat door middel van bezoeken aan penitentiaire inrichtingen na hoe gedetineerden er worden behandeld. Na elk bezoek wordt door het Comité een verslag opgemaakt met bevindingen en aanbevelingen dat wordt overgemaakt aan de betrokken staat. Op deze manier wil men er op een preventieve manier voor zorgen dat gedetineerden beter beschermd worden tegen foltering en onmenselijke of vernederende behandeling.50

45 Preambule Protocol Nr. 13 inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden. 46 https://www.coe.int/en/web/conventions/full-list/-/conventions/treaty/187/signatures.

47 Art. 2 Protocol Nr. 13 inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden. 48 Art. 3 Protocol Nr. 13 inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden. 49 Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling

of bestraffing van 26 november 1987, European Treaty Series, Nr. 126.

50 Art. 1 Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende

(22)

13 Alle 47 lidstaten van de Raad van Europa zijn partij bij het Verdrag51.

(23)

14

2 DE DOODSTRAF

2.1 Algemeen

De doodstraf is een straf met een lange traditie en geschiedenis. Het is een straf die reeds in de Oudheid bij de Egyptenaren, Romeinen en Grieken veelvuldig werd toegepast52. Van de Oudheid tot de Middeleeuwen stond marteling en pijn centraal. Op die manier deed men aan vergelding en probeerde men potentiële daders af te schrikken. Onder andere de brandstapel en de vierendeling zijn hier een voorbeeld van. In de 18e en 19e eeuw ging men op zoek naar alternatieven om de doodstraf zo pijnloos mogelijk te kunnen uitvoeren. Als humanere methoden introduceerde men in de 18de eeuw de guillotine in Frankrijk en in de 19de eeuw de elektrische stoel in de Verenigde Staten.53 In landen waar de doodstraf vandaag de dag nog bestaat worden een of meerdere van volgende methodes gebruikt: onthoofding, elektrocutie, ophanging, dodelijke injectie en vuurpeloton54.

Landen die de doodstraf nog steeds hanteren, hebben verschillende rechtvaardigingsgronden voor gebruik ervan. De meest voorkomende argumenten zijn afschrikking, vergelding en een volledige uitschakeling van de dader als zijnde een gevaar voor de samenleving om op die manier recidive te voorkomen.55

Wanneer hier over de doodstraf wordt gesproken, wordt de situatie bedoeld waarbij iemand van het leven wordt beroofd op grond van een vonnis dat is uitgesproken door een bevoegde rechter na een strafrechtelijk proces. In deze studie wordt dus op het gerechtelijk gebruik van de doodstraf gefocust, het buitengerechtelijke gebruik van executies valt dan ook buiten het bestek van dit onderzoek.

52 E. J. MANDERY, Capital punishment, a balanced examination, Sudbury, Jones and Barlett

Publishers, 2005, xxii.

53 M. THOMSEN, Doodstraf door de jaren heen, 2018,

https://historianet.nl/misdaad/doodstraf-door-de-jaren-heen.

54 AMNESTY INTERNATIONAL, Amnesty International global report death sentences and executions 2019, Londen, 10,

www.amnesty.org/download/Documents/ACT5018472020ENGLISH.PDF.

55 AMNESTY INTERNATIONAL, Doodstraf (in 10 vragen),

(24)

15

2.2 Enkele cijfers en feiten

Amnesty International zet zich sinds 1977 in voor de afschaffing van de doodstraf. Om de globale trends bij te houden, publiceert deze mensenrechtenorganisatie jaarlijks een rapport met gegevens over het gebruik van de doodstraf wereldwijd.

Er dient wel opgemerkt te worden dat deze cijfers slechts een benadering uitmaken van het wereldwijde gebruik van de doodstraf. Bij verschillende landen is er namelijk een gebrek aan transparantie merkbaar. Zo zijn er landen die de toegang tot informatie over de doodstraf beperken56, sommige landen verstrekken geen of slechts gedeeltelijk officiële informatie en nog andere landen voeren executies uit zonder enige kennisgeving.57

2.2.1 Wereldwijd

Hoewel in dit onderzoek de focus op Europa ligt, is het toch relevant om in het kader van de mensenrechtelijke analyse die volgt het ruimer plaatje te schetsen.

Wereldwijd zijn er momenteel nog 89 landen die de doodstraf in hun nationale wetgeving hebben staan. Het gaat om 49 landen in Afrika, 15 landen in Amerika, 22 landen in Azië en 3 landen in Europa.58 In 2019 hebben 56 van die 89 landen een of meerdere doodvonnissen uitgesproken. In 20 van die landen zijn in 2019 nog effectief executies uitgevoerd. Meer specifiek gaat het om volgende landen: China, Iran, Saoedi-Arabië, Iran, Egypte, Verenigde Staten, Pakistan, Somalië, Zuid-Soedan, Jemen, Singapore, Bahrein, Japan, Wit-Rusland, Bangladesh, Botswana, Soedan, Noord-Korea, Syrië en Vietnam.59 Al deze landen samen zijn goed voor minstens 657 uitgevoerde executies en 2307 uitgesproken doodvonnissen in het afgelopen jaar60.

56 O.a. China, Noord-Korea en Vietnam.

57 AMNESTY INTERNATIONAL, Amnesty International global report death sentences and executions 2019, Londen, 8,

www.amnesty.org/download/Documents/ACT5018472020ENGLISH.PDF.

58 AMNESTY INTERNATIONAL, Amnesty International global report death sentences and executions 2019, Londen, 2020, 14-51,

https://www.amnesty.org/download/Documents/ACT5018472020ENGLISH.PDF.

59 Ibid., 4-5 en 52-53. 60 Ibid., 8-11.

(25)

16 Aan de andere kant zijn er wereldwijd reeds 106 landen die de doodstraf officieel uit hun wetgeving geschrapt hebben. Daarnaast zijn er nog eens 8 landen die de doodstraf enkel nog in uitzonderlijke gevallen opleggen, bijvoorbeeld in oorlogstijd. In deze landen zijn echter de laatste 10 jaar geen executies meer geregistreerd. Nog eens 28 landen passen de doodstraf in de praktijk niet meer toe. In totaal gaat het dus om 142 landen wereldwijd die de doodstraf in hun nationale wetgeving of in de praktijk hebben afgeschaft.61

Op grond van deze gegevens kan men landen dus indelen in 4 grote groepen: i. retentionisten: landen die de doodstraf handhaven (voor gewone misdrijven) ii. abolitionisten: landen die de doodstraf hebben afgeschaft

iii. gedeeltelijke abolitionisten: landen die de doodstraf enkel handhaven voor buitengewone misdrijven62 en niet voor gewone misdrijven

iv. abolitionisten in de praktijk: landen die de doodstraf handhaven voor gewone misdrijven, maar in de praktijk als abolitionisten kunnen beschouwd worden omdat ze de afgelopen 10 jaar niemand hebben geëxecuteerd en er aangenomen wordt dat ze een beleid of gevestigde praktijk hebben om geen executies uit te voeren, kort gezegd de doodstraf de jure maar niet meer de

facto de afgelopen 10 jaar.63

2.2.2 Europa

Zoals eerder vermeldt zijn er slechts 3 Europese landen waar de doodstraf nog enige rol speelt, met name Rusland, Kazachstan en Wit-Rusland. Rusland en Kazachstan hebben de doodstraf nog niet officieel uit hun wetgeving geschrapt, maar nemen nog steeds moratoriums op dergelijke executies in acht. Wit-Rusland is nog het enige Europese land dat de doodstraf blijft opleggen en uitvoeren.64 Voor het overige hebben alle andere Europese landen de doodstraf, de jure en/of de facto, reeds afgeschaft.

61 X., Amnesty International global report death sentences and executions 2019, Londen, 2020,

54-55, https://www.amnesty.org/download/Documents/ACT5018472020ENGLISH.PDF.

62 Bv. misdrijven gepleegd in oorlogstijd of in uitzonderlijke omstandigheden.

63 X., Amnesty International global report death sentences and executions 2019, Londen, 2020,

54-55, https://www.amnesty.org/download/Documents/ACT5018472020ENGLISH.PDF.

(26)

17 Alle lidstaten van zowel de Europese Unie als van de Raad van Europa hebben de doodstraf dus afgeschaft daar het bij beiden een voorwaarde is om lid te kunnen worden. De Raad van Europa aanvaardt echter ook een moratorium of een de facto afschaffing, waarbij de doodstraf wel in de nationale wetgeving blijft staan, maar niet meer uitgevoerd wordt, zoals dat in Rusland het geval is.

2.2.2.1 Wit-Rusland

In Wit-Rusland voorziet de Grondwet nog steeds in de mogelijkheid om de doodstraf toe te passen. Artikel 24 van de Grondwet van Wit-Rusland luidt als volgt:

“Tot de afschaffing, kan de doodstraf worden toegepast in overeenstemming met de wet als een uitzonderlijke straf voor zeer ernstige misdrijven en alleen in overeenstemming met de uitspraak van een rechtbank.”

In het wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland worden 14 gevallen van zeer ernstige misdrijven voorzien waarop de doodstraf kan worden toegepast. Het gaat om de lancering of het uitvoeren van een aanvalsoorlog65, moord op een vertegenwoordiger van een buitenlandse staat of een internationale organisatie met het oog op internationale complicaties of oorlog uit te lokken66, internationaal terrorisme67, genocide68, misdaden tegen de menselijkheid69, toepassing van massavernietigingswapens in het kader van internationale verdragen van Wit-Rusland70, overtreding van de oorlogswetten71, moord gepleegd onder verzwarende omstandigheden72, terrorisme73, verraad in verband met moord74, samenzwering om

65 Art. 122, lid 2 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland. 66 Art. 124, lid 2 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland. 67 Art. 126 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland. 68 Art. 127 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland. 69 Art. 128 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland. 70 Art. 134 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland. 71 Art. 135, lid 3 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland. 72 Art. 139, lid 2 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland. 73 Art. 289, lid 3 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland. 74 Art. 356, lid 2 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland.

(27)

18 de staatsmacht te grijpen75, terroristische handelingen76, sabotage77 en moord op een politieagent78.

Er zijn echter ook enkele uitzonderingen op het opleggen van de doodstraf. Zo kan men er de doodstraf niet opleggen voor vrouwen, personen jonger dan 18 jaar op het ogenblik van het misdrijf of ouder dan 65 jaar op het ogenblik van de veroordeling79. Daarnaast bestaat er ook de mogelijkheid voor ter dood veroordeelden om gratie te vragen om op die manier de doodstraf in een levenslange gevangenisstraf te laten zetten80. Tot op heden is er slechts één geval bekend waarin gratie werd toegekend onder het presidentschap van Loekasjenko81.82

Het afgelopen jaar zijn er in Wit-Rusland 2 doodsvonnissen en 3 executies geregistreerd. Opnieuw dient hierbij opgemerkt te worden dat het slechts om benaderingen gaat, daar gegevens over de doodstraf in Wit-Rusland als een staatsgeheim beschouwd worden. De werkelijke cijfers kunnen dus hoger zijn.83 De meest recente zaak die momenteel internationaal voor ophef zorgt, is de zaak van de broers Kostseu. Op 22 mei van dit jaar bevestigde het Hooggerechtshof van Wit-Rusland de doodvonnissen van deze 2 jonge mannen, respectievelijk 19 en 21 jaar oud, voor het plegen van een moord. Beide hebben president Loekasjenko reeds om gratie verzocht. Het is nog wachten op een beslissing en daarmee ook op het signaal dat Wit-Rusland aan de internationale gemeenschap wil geven. Het verlenen van 75 Art. 357, lid 3 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland.

76 Art. 359 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland. 77 Art. 360, lid 2 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland. 78 Art. 362 Wetboek van Strafrecht van Wit-Rusland.

79 VN-MENSENRECHTENCOMITE, Fifth periodic report submitted by Belarus under article 40 of the Convenant pursuant to the optional reporting procedure, due in 2016, UN Doc. CCPR/C/BLR/5, par. 126.

80 Art. 174, lid 2 Wetboek van Strafuitvoering van Wit-Rusland io. art. 59, lid 3 Wetboek van

Strafrecht van Wit-Rusland.

81 Alexander Grigorjevitsj Loekasjenko is president van Wit-Rusland sinds 20 juli 1994.

82 X, Death penalty in Belarus in facts and numbers,

https://belhelcom.org/en/topic-material/death-penalty-belarus-facts-and-numbers.

83 AMNESTY INTERNATIONAL, Amnesty International global report death sentences and executions 2019, Londen, 2020, 6 en 32-33,

https://www.amnesty.org/download/Documents/ACT5018472020ENGLISH.PDF; PACE, Abolition of the death penalty in Council of Europe member and observer states, Belarus and countries whose parliaments have co-operation status – situation report, 2019, UN. Doc. AS/Jur (2019) 50, par. 36: X, Death penalty in Belarus in facts and numbers,

(28)

19 gratie zou een stap in de richting kunnen betekenen om deze praktijk af te schaffen en mee te gaan in de wereldwijde trend naar afschaffing.84

2.2.2.2 België

In 1863 vond in België de laatste executie in vredestijd plaats. Hoewel in het Strafwetboek van 1867 de doodstraf behouden bleef, werden doodsvonnissen na 1863 via gratie automatisch omgezet tot levenslange dwangarbeid. Enige uitzondering hierop was de onthoofding van Emile Verfaille in 1918, een soldaat die zijn vriendin had vermoord. Men kon wel nog veroordeeld worden tot de doodstraf door een militair rechtscollege of wanneer men een misdrijf had gepleegd tegen de staatsveiligheid.85 De laatst uitgevoerde doodstraf in België dateert van 1950. Het ging om een Duitse oorlogsmisdadiger. In de 2de helft van de 20ste eeuw werd nog regelmatig een doodsvonnis geveld, maar deze werden allen automatisch omgezet in een levenslange gevangenisstraf.86

In 1985 kwam er uiteindelijk een voorontwerp voor de herziening van het Strafwetboek, hierin werd voorgesteld om zowel de doodstraf als dwangarbeid uit het Strafwetboek van 1867 te schrappen. Aanvankelijk werd er weinig met dit ontwerp gedaan. Hoewel de doodstraf in de praktijk al ruime tijd niet meer bestond, was het pas met de Wet van 10 juli 199687 dat de doodstraf definitief uit het Belgisch Strafwetboek werd geschrapt88. België was daarmee het laatste land in continentaal West-Europa om de doodstraf af te schaffen. Als sluitstuk kwam er in 2005 nog een herziening van de

84 X, Amnesty International urges Belarus to stop execution of Kostseu brothers, 2020,

http://spring96.org/en/news/97811; AMNESTY INTERNATIONAL, Urgent action Stop execution of two young brothers, 2020,

https://www.amnesty.org/download/Documents/EUR4925332020ENGLISH.pdf.

85 AMNESTY INTERNATIONAL, Doodstraf in België,

https://www.amnesty-international.be/subthema/doodstraf-in-belgië/802.

86 Ibid.

87 Wet 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen, BS 1

augustus 1996.

(29)

20 Grondwet89 die in de opname van de afschaffing van de doodstraf in de Grondwet90 voorzag.91

2.2.2.3 Buurlanden België

Onze buurlanden boekten lang voor ons al vooruitgang op vlak van de afschaffing van de doodstraf. Luxemburg was in 1979 het eerste buurland die de doodstraf volledig uit zijn wetgeving schrapte. Frankrijk volgde in 198192, in 2005 volgde ook een herziening van de grondwet waardoor het verbod om een persoon te veroordelen tot de doodstraf ook in de Franse Grondwet kwam te staan93. In 1983 werd ook de Grondwet van Nederland gewijzigd. Artikel 144 van de Nederlandse Grondwet voerde een verbod in op de doodstraf voor zowel misdaden in vredes- als in oorlogstijd. Duitsland schafte als laatste onder de buurlanden de doodstraf af in 1987, in West-Duitsland was dit al het geval sinds 194994.95

2.3 Mensenrechtelijke analyse

Reeds in de 18de eeuw schreef Cesare Beccaria in zijn welgekende werk ‘Dei delitti et delle pene’ dat doodstraf niet te verantwoorden, ondoeltreffend en barbaars is. Hij pleitte voor meer humane bestraffingen en gaf daarmee het startschot tot het ontwikkelen van een kritische houding ten opzichte van de doodstraf.96 Onder zijn invloed volgde in de tweede helft van de 18de eeuw dan ook een ommekeer in de

89 Herziening van de Grondwet 2 februari 2005 Herziening van titel II van de Grondwet om er een

nieuw artikel in te voegen betreffende de afschaffing van de doodstraf, BS 17 februari 2005.

90 Art. 14bis Gw.

91 AMNESTY INTERNATIONAL, Doodstraf in België,

www.amnesty-international.be/subthema/doodstraf-in-belgië/802.

92 Loi 9 octobre 1981 portant aboliton de la peine de mort, JO 10 oktober 1981; R. HOOD en R.

BADINTER, The death penalty: beyond abolition, Strasbourg, Council of Europe Publishing, 2004, 196-197.

93 Art. 66-1 Constitution de la Cinquième Republique française.

94 A. HAMMEL, Ending the death penalty. The European experience in global perspective,

Houndmills Bassingstoke Hampshire, Palgrave Macmillan, 2010, 63 en 82.

95 R. HOOD en R. BADINTER, The death penalty: beyond abolition, Strasbourg, Council of Europe

Publishing, 2004, 239-244; AMNESTY INTERNATIONAL, Doodstraf in België, https://www.amnesty-international.be/subthema/doodstraf-in-belgië/802; VIASNA HUMAN RIGHTS CENTER, How the death penalty was abolished in different countries, http://dp.spring96.org/en/cancel/8219.

96 C. BECCARIA, J. M. MICHIELS en J. M. VAN BEMMELEN, Over misdaden en straffen,

(30)

21 gedachtegang over straffen in Europa met een humaner strafrecht in de Europese landen als resultaat.97

De echte (juridische) afschaffingsbeweging kwam pas op gang na het einde van de Tweede Wereldoorlog, toen mensenrechten een bijzondere prioriteit zijn geworden. Na de komst van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens ontwikkelden zich in de jaren vijftig en zestig de eerste bindende internationale mensenrechtenverdragen. Zowel het EVRM98 als het BUPO99 voorzien de doodstraf als uitzondering op het recht op leven.100 Naderhand, in de jaren tachtig, wordt bij beide verdragen een protocol aangenomen dat voorziet in de afschaffing van de doodstraf in vredestijd. Voor staten die partij zijn bij Protocol Nr. 6 inzake de afschaffing van de doodstraf en het Tweede Facultatieve Protocol gericht op de afschaffing van de doodstraf is het dan enkel nog mogelijk om de doodstraf te voorzien in oorlogstijd. Op die manier slaagde men erin staten, die niet bereid waren af te zien van het gebruik van de doodstraf tijdens een gewapend conflict, te overtuigen dergelijke protocollen te ratificeren101. In 2002, met de aanname van Protocol Nr. 13 inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden door de Raad van Europa, komt het dan uiteindelijk tot een eerste mensenrechteninstrument dat voorziet in een volledige afschaffing van de doodstraf zonder enige uitzondering.

Doorheen de tijd is de druk op landen in het internationaal recht steeds toegenomen, waardoor steeds meer landen de doodstraf hebben afgeschaft in hun nationale wetgeving. Vandaag de dag is er dan ook nog maar een Europees land waar de doodstraf in de praktijk nog wordt toegepast, met name Wit-Rusland (zie supra). In wat volgt, zal er gekeken worden naar wat de eerder besproken artikelen uit de mensenrechteninstrumenten nu werkelijk betekenen voor en in de praktijk. In volgorde van belang voor Europa zullen de artikelen met relevantie voor de doodstraf hierna worden besproken.

97 P. VAN MALLEGHEM, “Caryl Chessman: Het proces van de doodstraf, Rede uitgesproken door

Mr. Paul VAN MALLEGHEM”, advocaat bij het Hof van Beroep te Gent’, RW, 1960, (713) 719-720.

98 Art. 2, § 1 EVRM. 99 Art. 6, § 2 BUPO.

100 W. A. SCHABAS, The abolition of the death penalty in International Law, 2nd ed., Cambridge,

Cambridge University Press, 1997, 299.

(31)

22

2.3.1 De doodstraf versus artikel 2 en artikel 3 EVRM

Artikel 2 EVRM bevat de doodstraf als uitdrukkelijke uitzondering op het recht op leven. De opstellers van de oorspronkelijke tekst van het EVRM beschouwden de doodstraf als een aanvaardbare straf. Artikel 2, § 1 EVRM stelt namelijk dat het ontnemen van een leven niet in strijd is met het Verdrag indien dit voortkomt uit “de tenuitvoerlegging

van een vonnis, dat is uitgesproken door een rechtbank, wegens een misdrijf waarop

de wet de doodstraf heeft gesteld”.102 Het opleggen en het uitvoeren van de doodstraf

houdt volgens de tekst van het Verdrag in die context dus geen schending in van het recht op leven. Doorheen de tijd zijn de meningen echter verandert en is de interpretatie van artikel 2 EVRM geëvolueerd.

Artikel 3 EVRM houdt het verbod van foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen in. Men zou echter kunnen stellen dat de doodstraf, niettegenstaande het bestaan van artikel 2 EVRM dat de doodstraf toelaat, alsnog een onmenselijke en vernederende behandeling of straf kan uitmaken. Uitgaande van die interpretatie zou de doodstraf dus een schending kunnen inhouden van artikel 3 EVRM. In de klassieke rechtspraak stelde men echter dat dergelijke interpretatie niet houdbaar is omdat ze niet in overeenstemming is met de interne consistentie van het EVRM. Wat toegelaten is onder artikel 2 EVRM kan namelijk niet verboden zijn onder artikel 3 EVRM. Echter is ook de interpretatie van dit artikel doorheen de tijd geëvolueerd.103

In wat volgt wordt deze evolutieschets weergegeven aan de hand van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

102 P. VAN DIJK e.a., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights,

Antwerpen, Intersentia, 2018, 363.

103 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar. Volume I., Intersentia, Antwerpen, 2004, 77.

(32)

23

2.3.1.1 Aanvankelijke visie

De doodstraf vormt geen schending van het recht op leven indien voldaan is aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

i. Het betreft een misdrijf waarop door de wet de doodstraf wordt gesteld104; ii. De doodstraf mag enkel worden opgelegd door een definitieve rechterlijke

uitspraak;

iii. Het misdrijf moet op het moment van de feiten strafbaar zijn met de doodstraf.105

2.3.1.2 Kirkwood t. het Verenigd Koninkrijk

In de zaak Kirkwood wordt voor het eerst nagedacht over de mogelijkheid dat de doodstraf, ondanks de uitzondering in artikel 2, 1 EVRM, een schending zou kunnen uitmaken van artikel 3 EVRM.106

Op 14 juli 1982 werden drie mannen neergeschoten, één van hen overleefde de schietpartij en duidde Kirkwoord aan als de dader. De politieagent verantwoordelijk voor het onderzoek diende een klacht in bij de rechtbank in San Francisco voor tweevoudige moord en één poging tot moord. Op 20 november 1982 wordt de verdachte gearresteerd op Heathrow airport in Londen, waarna de Verenigde Staten om zijn uitlevering verzoeken. De Verenigde Staten verklaarde daarbij dat het niet met zekerheid kon garanderen dat de doodstraf niet zou worden opgelegd wanneer de verdachte zou worden veroordeeld. Kirkwood diende daarop een verzoekschrift in om zijn uitlevering aan de Verenigde Staten te weigeren. Hij stelde namelijk dat, gezien de waarschijnlijkheid dat de doodstraf aan hem zou worden opgelegd in geval van terugkeer, en rekening houdend met de automatische beroepsprocedure in Californië en de daaruit voortvloeiende vertraging van de uitvoering van dergelijke straf, zijn uitlevering een onmenselijke en vernederende behandeling in strijd met artikel 3 EVRM zou inhouden.107

104 Het betreft de toegankelijkheid en voorzienbaarheid van de wet.

105 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar. Volume I., Intersentia, Antwerpen, 2004, 76.

106 W. A. SCHABAS, The abolition of the death penalty in International Law, 2nd ed., Cambridge,

Cambridge University Press, 1997, 229.

(33)

24 Het verzoek van Kirkwood werd niet-ontvankelijk verklaard. Kirkwood kon namelijk niet aantonen dat de eventuele behandeling waaraan hij zou kunnen worden blootgesteld, als onmenselijk en vernederend te kwalificeren is in de zin van artikel 3 EVRM, aangezien hij niet veroordeeld was op dat moment. 108

De Europese Commissie bevestigde daarmee haar zienswijze dat art. 2 en 3 EVRM in geen geval elkaars uitwerking kunnen beperken. De Commissie stelde dat, aangezien art. 2 de doodstraf niet verbiedt, de uitspraak waarbij iemand ter dood is veroordeeld en de daaropvolgende aanslepende beroepsprocedure nooit strijdig kunnen zijn met art. 3 EVRM.109

2.3.1.3 Soering t. het Verenigd Koninkrijk

Enkele jaren later kwam met de zaak Soering een gelijkaardig probleem als dat van de zaak Kirkwood voor het Hof. In 1985 vermoordde Soering op achttienjarige leeftijd de ouders van zijn vriendin, waarna hij naar het Verenigd Koninkrijk vluchtte. Hij werd in 1986 gearresteerd waarop de Verenigde Staten onmiddellijk om zijn uitlevering vroeg.110

Tussen het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten is een uitleveringsverdrag gesloten. In dit verdrag wordt het voorbehoud gemaakt dat de uitlevering kan worden geweigerd tenzij de verzoekende staat voldoende garanties kan bieden dat de doodstraf niet zal worden uitgevoerd. In casu gaf Virginia het Verenigd Koninkrijk dergelijke garanties niet, de openbare aanklager zei zelfs dat hij de doodstraf zou willen vorderen. Vervolgens werd Soering uitgeleverd, berecht en tot levenslang veroordeeld. Nadat Soering al zijn middelen had uitgeput in het aanvechten van zijn uitlevering voor de rechtbanken in het Verenigd Koninkrijk diende hij een verzoek in bij het EHRM, waarin hij beweerde dat hij te maken zou krijgen met een onmenselijke en

108 W. A. SCHABAS, The abolition of the death penalty in International Law, 2nd ed., Cambridge,

Cambridge University Press, 1997, 230-231.

109 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar. Volume I., Intersentia, Antwerpen, 2004, 77.

110 W. A. SCHABAS, The abolition of the death penalty in International Law, 2nd ed., Cambridge,

(34)

25 vernederende behandeling in strijd met artikel 3 EVRM indien hij aan de Verenigde Staten zou worden uitgeleverd.111

Het Hof verklaarde het verzoek ontvankelijk en deed uitspraak op 7 juli 1989. Het Hof vertrok van zijn klassieke visie dat het EHRM als een geheel moet worden beschouwd en artikel 3 EVRM in overeenstemming met artikel 2 EVRM dient geïnterpreteerd te worden. Uitgaande van die visie bevestigde het Hof dat de uitlevering van een persoon aan een staat waar die persoon het risico loopt te worden veroordeeld tot de doodstraf op zichzelf geen schending uitmaakt van artikel 3 EVRM.112 Het Hof oordeelde daarnaast echter het volgende:

“For any prisoner condemned to death, some element of delay between imposition and execution of the sentence and the experience of severe stress in conditions necessary for strict incarceration are inevitable. The democratic character of the Virginia legal system in general and the positive features of Virginia trial, sentencing and appeal procedures in particular are beyond doubt. The Court agrees with the Commission that the machinery of justice to which the applicant would be subject in the United States is in itself neither arbitrary nor unreasonable, but, rather, respects the rule of law and affords not inconsiderable procedural safeguards to the defendant in a capital trial. Facilities are available on death row for the assistance of inmates, notably through provision of psychological and psychiatric services.

However, in the Court’s view, having regard to the very long period of time spent on death row in such extreme conditions, with the ever present and mounting anguish of awaiting execution of the death penalty, and to the personal circumstances of the applicant, especially his age and mental state at the time of the offence, the applicant’s extradition to the United States would expose him to a real risk of treatment going beyond the threshold set by Article 3. A further consideration of relevance is that in the particular instance the legitimate purpose of extradition could be achieved by another means which would not involve suffering of such exceptional intensity or duration.

111 W. A. SCHABAS, The abolition of the death penalty in International Law, 2nd ed., Cambridge,

Cambridge University Press, 1997, 230-231.

112 R. HOOD, Death Penalty: Beyond abolition, Strasbourg, Council of Europe Publishing, 2004,

(35)

26

Accordingly, the Secretary of State’s decision to extradite the applicant to the United States would, if implemented, give rise to a breach of Article 3.” 113

Het Hof is hier dus van mening dat de omstandigheden die gepaard kunnen gaan met een veroordeling tot de doodstraf een schending van artikel 3 EVRM kunnen uitmaken. Zo worden de duur van de detentie alvorens de executie plaatsvindt, de detentieomstandigheden en persoonlijke omstandigheden als factoren aangegeven die ervoor kunnen zorgen dat de behandeling of de straf een schending uitmaakt van het verbod dat door artikel 3 EVRM wordt voorgeschreven.114 In casu zou Soering, gelet op het proceduresysteem in Virginia, gemiddeld voor een periode van 6 tot 8 jaar in de dodencel moeten doorbrengen alvorens geëxecuteerd te worden. Gelet op de duur van die detentieperiode, waarbij men wordt blootgesteld aan gevoelens van angst en spanning115, de leeftijd en de mentale gezond van de verzoeker, alsook het uitleveringsverzoek van Duitsland, waarvan hij onderdaan was, zou een uitlevering aan de Verenigde Staten een schending van artikel 3 EVRM met zich meebrengen.116

2.3.1.4 Ҫinar t. Turkije

De beslissing van het Europees Hof uit de Soering-zaak liet ruimte voor interpretatie. Zowel binnenlandse als internationale rechtbanken hebben de beslissing bediscussieerd en geïnterpreteerd. De grootste moeilijkheid was beoordelen of het Hof het death row phenomenon op zich, nl. het langdurig wachten in de dodencel tussen de veroordeling en de executie onder buitengewoon ernstige omstandigheden, in strijd bevond met artikel 3 EVRM of dat dit moest gepaard gaan met andere verzachtende omstandigheden117.118

113 EHRM 7 juli 1989, nr. 14038/88, Soering t. het Verenigd Koninkrijk, par. 111.

114 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar. Volume I., Intersentia, Antwerpen, 2004, 77.

115 Ook wel het ‘death row phenomenon’ genoemd.

116 W. A. SCHABAS, The abolition of the death penalty in International Law, 2nd ed., Cambridge,

Cambridge University Press, 1997, 234-236.

117 Bv. leeftijd of mentale gezondheid.

118 W. A. SCHABAS, The abolition of the death penalty in International Law, 2nd ed., Cambridge,

(36)

27 In het arrest Ҫinar gaf de Europese Commissie haar interpretatie van haar beslissing in de Soering-zaak. In 1984 wordt Ҫinar ter dood veroordeeld, maar in 1991 wordt hij voorwaardelijk vrijgelaten als gevolg van een wetsbepaling dat stelt dat ieder doodsvonnis diende omgezet te worden. In de beslissing ter zake herinnert de Commissie eraan dat artikel 3 EVRM niet kan geïnterpreteerd worden als een verbod op de doodstraf en dat het verloop van een bepaalde periode tussen de uitspraak van het doodvonnis en de uitvoering ervan onvermijdelijk is. Enkel wanneer een persoon zeer lange tijd in de dodencel verblijft onder extreme omstandigheden, en met een constante angst voor de executie wordt artikel 3 EVRM geschonden.119

Het Hof blijkt dus een eerder ruime visie in te nemen met betrekking tot de interpretatie van de genomen beslissing in de zaak Soering, daar het niet aandringt op verzachtende factoren, waarnaar het eerder wel verwees in de zaak Soering.120

2.3.1.5 Öcalan t. Turkije

Als gevolg van een gewapend conflict kwam de Koerdische Arbeiderspartij op een lijst van terroristische organisaties te staan in Turkije. Öcalan, de leider van de organisatie, ontvluchtte daarop het land. Aanvankelijk wordt hij in Italië gevat waarop Turkije om zijn uitlevering verzoekt. Italië weigert echter het verzoek in te willigen omdat Öcalan het risico loopt er te worden veroordeeld tot de doodstraf. Uiteindelijk wordt hij in Kenia gearresteerd en overgebracht naar Turkije waar hij wordt veroordeeld tot de doodstraf. In 2001 vond er een grondwetwijziging plaats in Turkije waardoor de doodstraf werd afgeschaft, behalve in oorlogstijd of wegens daden van terreur. Öcalan’s doodvonnis wordt hierdoor omgezet in een levenslange gevangenisstraf.

In 2005 sprak het EHRM zich uit over de klachten aangevoerd door Öcalan tegen Turkije. Het Hof oordeelde dat, betreffende de uitvoering van de doodstraf, er geen sprake was van een schending van artikel 14 EVRM in combinatie met artikel 2 en artikel 3 EVRM daar de doodstraf in Turkije intussen was afgeschaft en de straf van 119 EHRM 13 november 2003, nr. 28602, Ҫinar t. Turkije; W. A. SCHABAS, The abolition of the death penalty in International Law, 2nd ed., Cambridge, Cambridge University Press, 1997, 236. 120 W. A. SCHABAS, The abolition of the death penalty in International Law, 2nd ed., Cambridge,

(37)

28 de verzoeker ondertussen was omgezet in een levenslange gevangenisstraf. Het kon dus niet meer tot een executie komen. Bovendien had Turkije in 2003 Protocol nr. 6 betreffende de afschaffing van de doodstraf geratificeerd. Evenmin stelde het Hof een schending vast van artikel 3 EVRM op grond van de omstandigheden van de overbrenging en detentie. Er kon namelijk niet boven alle redelijke twijfel worden vastgesteld dat zijn arrestatie en de omstandigheden waarin hij was overgebracht, de gebruikelijke mate van vernedering die inherent is aan elke arrestatie en detentie hadden overschreden, of dat het de minimale ernst had bereikt die vereist was voor de toepassing van artikel 3 EVRM. Daarnaast hadden de algemene omstandigheden waarin hij werd vastgehouden niet het minimale niveau van ernst bereikt dat vereist is voor onmenselijke of vernederende behandeling binnen de betekenis van artikel 3 EVRM.

Het Europees Hof oordeelde wel dat er een schending van artikel 3 EVRM was voor het opleggen van de doodstraf na een oneerlijk proces waardoor men ten onrechte wordt onderworpen aan de vrees dat deze straf wordt uitgevoerd. In casu werd Öcalan niet berecht door een onafhankelijke en onpartijdige rechter en was er daarnaast sprake van een schending van de rechten van de verdediging op grond van artikel 6, lid 1 EVRM, in samenhang met artikel 6, lid 3, onder b ) en C) EVRM. Bovendien had hij meer dan drie jaar met de vrees en angst over de uitvoering van zijn executie moeten leven. Het opleggen van de doodstraf na een oneerlijk proces komt neer op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM wanneer er een reële mogelijkheid bestaat dat de straf zal worden uitgevoerd, aldus het Hof. 121

2.3.1.6 Al-Saadoon en Mufdhi t. het Verenigd Koninkrijk

Al-Saadoon en Mufdhi, twee Iraakse staatsburgers, waren betrokken bij de moord op twee Britse soldaten in 2003. Deze feiten deden zich voor tijdens de oorlog in Irak waarbij een invasie plaatsvond door een coalitie van strijdkrachten onder leiding van de Verenigde Staten. Een groot aantal van deze troepen was afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk.

121 EHRM 12 mei 2005, nr. 46221/99, Öcalan t. Turkije; P. VAN DIJK e.a., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2018, 363.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

openluchtteelt (Groenten versmarkt),Directe verkoop aan de consument (kleine hoeveelheden),Groenten versmarkt - kiemgroenten (Groenten versmarkt),Industriegroenten -

Het Centrum vindt dat de overheid bij het nemen van beslissingen de mening moet vragen van personen met een handicap.. De overheid moet daarvoor

Met mijn mond wil ik zeggen: Prijst nu de Heer, Zingt alle landen tot Gods eer!. Groot is de Koning, zingt het voort, zodat de wereld 't loflied hoort,

Maar, vrienden, jullie zijn nu echt klaar om je in de diepten van je wezen te wagen, waar je je kunt laten gaan en je vrijelijk aan alle gevoelens kunt overgeven die zich in

(deze hebben iets gemeen met het project dat loopt in onze klas: apen). En er is nog een leuk ideetje te vinden, dat je thuis kan uitproberen alvorens je de ramen lapt ;)

Het doden van in het wild levende dieren moet daarom beperkt worden tot de enkele gevallen waarin door de betreffende diersoort belangrijke landbouwschade wordt veroorzaakt of

Dat is dus ook op een drassige grond spelen. En met nat zand zijn die zandtaarten toch veel steviger hoor ;) We zochten ook takken zodat onze jungle verder werd ingekleed… Takken

Voor het Openbaar Ministerie bleek levensbeëindiging aanvaardbaar te zijn, indien was voldaan aan 4 voorwaarden: aanwezigheid van uitzichtloos en ondraag- lijk lijden, instemming