• No results found

De levenslange gevangenisstraf versus artikel 3 EVRM

3 DE LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF

3.2 De levenslange gevangenisstraf in een aantal Europese landen

3.3.1 De levenslange gevangenisstraf versus artikel 3 EVRM

Kan de levenslange gevangenisstraf worden beschouwd als een onmenselijke of vernederende straf in de zin van artikel 3 EVRM?

Ook het EHRM heeft in zijn rechtspraak een standaard ontwikkeld waaraan de voorwaarde van het bieden van perspectief moet voldoen opdat de levenslange gevangenisstraf niet als een onmenselijke straf onder artikel 3 EVRM kan worden beschouwd315.

312 P. LEMMENS, “Death penalty, life sentence and long-term sentences: inhuman punishments?”

in F. VEBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (eds.), Strafrecht als roeping: Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, (467) 486. 313 I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, (125) 128.

314 I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk

alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, (125) 127-128; G. HAMER en T. DE BONT, “Levenslang getoetst”, NJB 2005, 2252-2259; P. LEMMENS, “Death penalty, life sentence and long-term sentences: inhuman punishments?” in F. VEBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (eds.), Strafrecht als roeping: Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, (467) 484-485.

315 I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, (125) 128.

63

3.3.1.1 Kotälla t. Nederland

De zaak Kotälla is een van de eerste zaken waarin het EHRM uitspraak doet over de levenslange gevangenisstraf en de mogelijkheid op herzien van de straf.

In 1948 werd Kotälla, een Duitser, veroordeeld door een Nederlandse rechtbank wegens oorlogsmisdaden tijdens Wereldoorlog II. In 1951 werd zijn straf door middel van gratie omgezet in levenslange gevangenisstraf.316

Kotälla beweert dat alle niet-Duitse oorlogsmisdadigers die in Nederland tot levenslang zijn veroordeeld, zijn vrijgelaten. Hij begint een zaak voor het Europees Hof waarin hij stelt dat zijn voortgezette detentie in strijd is met artikel 3 EVRM. Enerzijds omdat er geen wettelijke mogelijkheid is om een limiet te laten vaststellen aan de duur van zijn straf door een rechtbank. Anderzijds omwille van zijn persoonlijke bijzondere omstandigheden, met name zijn gezondheidstoestand.317

Hoewel het Hof de wenselijkheid erkent van een dergelijke vereiste, vindt het geen bepaling in het EVRM die kan worden gelezen als een eis dat een persoon die een wettige levenslange gevangenisstraf uitzit, die straf moet kunnen laten heroverwegen door met het oog op de kwijtschelding of beëindiging ervan.318

3.3.1.2 Einhorn t. Frankrijk

In 1977 vermoordde Ira Samuel Einhorn zijn vriendin. Het lichaam werd twee jaar later in zijn woning in Pennsylvania ontdekt. Einhorn woonde op dat ogenblik al enige tijd in Frankrijk. Het proces rond de moord werd in Pennsylvania in zijn afwezigheid gevoerd waar hij uiteindelijk werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Vervolgens verzochten de Verenigde Staten Frankijk om zijn uitlevering.319

316 EHRM 6 mei 1978, nr. 7994/77, Kotälla t. Nederland, 239; F. VAN LAANEN, “Levenslange

gevangenisstraf en artikel 3 EVRM”, NJCM Bulletin 2006, (970) 973.

317 EHRM 6 mei 1978, nr. 7994/77, Kotälla t. Nederland, 239.

318 EHRM 6 mei 1978, nr. 7994/77, Kotälla t. Nederland, 239, 240; F. VAN LAANEN, “Levenslange

gevangenisstraf en artikel 3 EVRM”, NJCM Bulletin 2006, (970) 974.

319 EHRM 16 oktober 2001, nr. 71.555/01, Einhorn t. Frankrijk, par 2-3; I. CASIER en P. DE HERT,

“De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 128.

64 Einhorn bracht de zaak voor het EHRM waar hij aanvoerde dat de kans groot was dat hij in de Verenigde Staten een levenslange gevangenisstraf zou moeten uitzitten zonder enige mogelijkheid tot invrijheidsstelling. Volgens hem was dit een onmenselijke straf in strijd met artikel 3 EVRM.320

Het EHRM volgde zijn redenering niet. Het Hof stelde daarentegen dat, aangezien in de Amerikaanse staat Pennsylvania een levenslange gevangenisstraf kan omgezet worden in een tijdelijke gevangenisstraf, de opgelegde straf niet in strijd is met artikel 3 EVRM daar zij niet per se levenslang is. 321

Het Hof maakte hierbij echter nog volgende belangrijke opmerking:

“The Court does not rule out the possibility that the imposition of an irreducible life sentence may raise an issue under Article 3 of the Convention. (…) Consequently, it is likewise not to be excluded that the extradition of an individual to a State in which he runs the risk of being sentenced to life imprisonment without any possibility of early

release may raise an issue under Article 3 of the Convention.”322

Volgens het Hof is het dus wel mogelijk dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf zonder enige mogelijkheid op invrijheidstelling een probleem kan doen rijzen onder artikel 3 EVRM. Logischerwijze is dat eveneens zo voor het uitleveren van een persoon aan een staat waar men het risico op dergelijke straf loopt.323

3.3.1.3 Léger t. Frankrijk

In 1966 werd Lucien Léger veroordeeld door het Franse Hof van Assisen tot een levenslange gevangenisstraf voor de ontvoering en moord op een elfjarig kind. Aanvankelijk bekende hij de feiten, maar trok een jaar later zijn bekentis in waarna hij zijn onschuld staande hield. Na 15 jaar van zijn straf te hebben uitgezeten, kwam Léger in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Hij diende de ene na de andere 320 EHRM 16 oktober 2001, nr. 71.555/01, Einhorn t. Frankrijk, par 23.

321 I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk

alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 129.

322 EHRM 16 oktober 2001, nr. 71.555/01, Einhorn t. Frankrijk, par 27.

323 I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk

65 aanvraag in, maar deze werden telkens weer opnieuw geweigerd. De ene keer op basis van een negatief psychologisch verslag, de andere keer ter bescherming van zijn eigen veiligheid als gevolg van enkele doodsbedreigingen. De laatste weigeringen kwamen er omdat hij na al de tijd de feiten nog steeds niet had bekend. In 2005, na 41 jaar detentie, komt Léger op 68-jarige leeftijd eindelijk vrij onder voorwaarden.324 Léger start een zaak voor het EHRM waarin hij twee schendingen van artikel 3 EVRM opwierp. Vooreerst meende hij, dat hoewel hij uiteindelijk voorwaardelijk is vrijgekomen, hij een onverkortbare straf heeft gekregen gezien de duur van zijn detentie. Het EHRM oordeelde met betrekking tot deze schending dat Léger na 15 jaar detentie de mogelijkheid had om met regelmatige tussenpozen om VI te verzoeken en daarbij van procedurele waarborgen kon genieten. De straf die hem was opgelegd was

de jure en de facto verkortbaar waardoor men niet kan stellen dat hem alle hoop op

een herziening van zijn straf was ontnomen. Het concludeert dat zijn voortdurende detentie als zodanig, hoe lang het ook was, geen onmenselijke of vernederende behandeling vormde.325

Vervolgens bestond de tweede schending van artikel 3 EVRM volgens Léger eruit dat hij gedurende zijn detentie extra leed had ervaren ten gevolge van de onzekerheid waarin hij al die jaren had geleefd. Het EHRM concludeerde dat onzekerheid eigen is aan het leven in de gevangenis en hij bijgevolg geen leed heeft moeten ondergaan dat in strijd is met artikel 3 EVRM.326

3.3.1.4 Kafkaris t. Cyprus

In 1989 werd Kafakaris veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens de drievoudige moord op een vader en zijn twee kinderen. Ten tijde van de veroordeling stond levenslang, volgens de heersende praktijk in Cyprus, gelijk aan 20 jaar 324 EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02, Léger t. Frankrijk, par. 9, 17-19 en 33; I. CASIER en P. DE

HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 129.

325 EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02, Léger t. Frankrijk, par. 92; EHRM, Factsheet – Life imprisonment, 2, www.echr.coe.int/Documents/FS_Life_sentences_ENG.pdf; I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 129.

326 EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02, Léger t. Frankrijk, par. 93; I. CASIER en P. DE HERT, “De

levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 129-130.

66 opsluiting. Na zijn veroordeling kreeg Kafkaris een brief met de vermelding van de beoogde datum van zijn invrijheidstelling. In mei 1996 werd de gevangeniswetgeving echter gewijzigd waardoor levenslang niet langer werd omgezet in 20 jaar. Hierdoor werd Kafkaris niet in vrijheid gesteld op 2 november 2002, zijn beoogde datum van vrijlating. De toekenning van een invrijheidstelling in Cyprus kan vanaf dan enkel nog via het verlenen van gratie door de President. 327

Kafkaris trekt naar het EHRM waar hij de praktijk aanklaagt. Volgens hem is er een schending van artikel 3 EVRM wegens excessief lange vrijheidsberoving. Het Hof oordeelt echter opnieuw dat de levenslange gevangenisstraf de jure en de facto verkortbaar is door de mogelijkheid op gratie en dus geen schending uitmaakt van artikel 3 EVRM. Tevens haalt Kafkaris aan dat hij gedurende een zeer lange periode heeft geleefd en dat deze onzekerheid een lijden is zoals omschreven in artikel 3 EVRM. Het Hof oordeelde in deze dat die onzekerheid eigen is aan een levenslange gevangenisstraf.328

3.3.1.5 Iorgov t. Bulgarije

In 1976 werd de heer Plamen P. Iorgov veroordeeld tot een gevangenisstraf voor verkrachting, twee overvallen en verstoring van de openbare orde. Na iets minder dan 9 jaar kwam hij vrij. Vervolgens werd Iorgov in 1989 opnieuw gearresteerd ditmaal voor de moord op drie kinderen. Voor deze feiten werd hij in 1990 veroordeeld tot de doodstraf die in 1999 werd omgezet in een levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid tot invrijheidstelling (‘life imprisonment without commutation’). Enkel door tussenkomst van de President kan dergelijke straf worden omgezet in een levenslange gevangenisstraf met de mogelijkheid op VI of onmiddellijke invrijheidstelling. Volgens

327 EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04, Kafkaris t. Cyprus, par. 16 en 20-23; I. CASIER en P.

DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 130.

328 EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04, Kafkaris t. Cyprus, par. 77-78, 103-105 en 107-108;

EHRM, Factsheet Life imprisonment, 1-2,

www.echr.coe.int/Documents/FS_Life_sentences_ENG.pdf; I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 130.

67 Iorgov gebeurt zo een omzetting in de praktijk nooit waardoor zijn straf neerkwam op een onverkortbare straf in strijd met artikel 3 EVRM.329

Opnieuw gaat het Hof na of de levenslange gevangenisstraf de jure en de facto verkortbaar is. Indien dit het geval is, is er geen spraken van een schending van artikel 3 EVRM. Het Hof stelt dat in casu de mogelijkheid op gratie voldoende is om aan te nemen dat er de jure hoop is om ooit nog in vrijheid te worden gesteld. Het feit dat tot dan toe nog niemand in Bulgarije zijn straf veranderd is, hetzij door omzetting naar levenslang met de mogelijkheid op een VI-procedure, hetzij door gratie, is volgens het Hof niet voldoende om met zekerheid te stellen dat gratie de facto niet wordt verleend in Bulgarije:330

“In the light of the information in its possession, the Court does not consider that the applicant's allegation that he has no hope in practice of his sentence ever being

reduced has been proved beyond reasonable doubt.”331

Het Hof bevestigt in dit arrest andermaal dat het belang van perspectief op invrijheidstelling fundamenteel is voor de menselijke uitvoering van de levenslange gevangenisstraf. Echter gebruikt het Hof voor de eerste keer het criterium ‘boven elke redelijke twijfel’ om vast te stellen of er geen hoop meer is op invrijheidstelling. Hiermee lijkt het Hof de criteria om uit te maken of er geen kans op vrijlating is, alvorens een schending van artikel 3 EVRM kan worden vastgesteld, strenger te interpreteren.332

329 EHRM 2 september 2010, nr. 36295/02, Iorgov t. Bulgarije, par. 9-10, 12-13 en 46; I. CASIER

en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 130-131.

330 EHRM 2 september 2010, nr. 36295/02, Iorgov t. Bulgarije, par. 53; EHRM, Factsheet – Life imprisonment, 3, www.echr.coe.int/Documents/FS_Life_sentences_ENG.pdf; I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 131.

331 EHRM 2 september 2010, nr. 36295/02, Iorgov t. Bulgarije, par. 59.

332 I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk

alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 131; J. E. B. COSTER VAN VOORHOUT en J. M. W. LINDEMAN, “Rechtspraak EHRM”, Delikt en Delinkwent 2010, 1325.

68

3.3.1.6 Vinter e.a. t. het Verenigd Koninkrijk

De zaak Vinter e.a. werd ingesteld door drie appelanten, met name Douglas Gary Vinter, Jeremy Neville Bamber en Peter Howard, die elk in afzonderlijke zaken veroordeeld waren tot een ‘mandatory life sentence’ (zie supra) wegens (veelvoudige) moord. Volgens hen is de hen opgelegde straf onmenselijk en vernederend daar het geen enkele hoop geeft op een voorwaardelijke invrijheidstelling.333

Zoals eerder besproken, wordt in het Verenigd Koninkrijk334 voor moord verplicht een levenslange gevangenisstraf opgelegd, de mandatory life sentence. Bij het opleggen van dergelijke straf moet ook de minimumtermijn, de tariff, bepaald worden die de veroordeelde op zijn minst moet uitzitten, waarna de straf opnieuw kan geëvalueerd worden. Indien men besloot om een whole life tariff op te leggen, was het gebruikelijk dat de straf na een detentieperiode van 25 jaar werd geëvalueerd. Met de komst van de Crime Sentences Act in 2003 verdween deze regeling echter. In de plaats kwam er een regeling waarbij veroordeelden die een ‘whole life tariff’ uitzitten, zoals in casu de appelanten, zich voortaan tot het High Court moeten richten voor een beslissing over een mogelijke herziening. In geen van de drie gevallen, zag het High Court een noodzaak om de straf te herzien. Als gevolg daarvan rest enkel nog de mogelijkheid om op grond van compassionate grounds, nl. een terminale ziekte of ernstige fysieke handicap, in vrijheid te kunnen worden gesteld.335

Gelet op de standaard ontwikkel in de zaak Kafkaris t. Cyprus, voerden de appelanten aan dat het EHRM een onverkortbare levenslange gevangenisstraf in strijd acht met artikel 3 EVRM. Een vrijlating op basis van compassionate grounds komt daarbij volgens hen niet te gemoed aan de vereiste van reduceerbaarheid. Het Verenigd Koninkrijk van zijn kant acht de mogelijkheid op invrijheidstelling op grond van

compassionate grounds wel voldoende om te stellen dat de levenslange

gevangenisstraf reduceerbaar is.336 Daarnaast wijst het ook op het feit dat een straf 333 EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09, Vinter e.a. t. het Verenigd Koninkrijk , par 11-28, 75-79;

I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 31

334 Lees: Engeland en Wales.

335 EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09, Vinter e.a. t. het Verenigd Koninkrijk , par 8-9, 30-31 en

36; I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 31

69 slechts strijdig is met arikel 3 EVRM wanneer deze “wholly unjustified or grossly

disproportionate”337 is ten opzichte van de gepleegde feiten, wat in casu niet het geval

is gezien de gruwelijke feiten338. Tot slot nuanceert het Verenigd Koninkrijk de door het Hof ontwikkelde standaard in de zaak Kafkaris t. Cyprus: “The Government further

observed that the Court had only found in Kafkaris that an irreducible mandatory life sentence might give rise to an issue under Article 3 and the Court of Appeal in Bieber was correct to hold that no issue arose when an irreducible life sentence was imposed on a discretionary basis by a judge. Consequently, no Article 3 issue could arise at the moment when such a sentence was imposed. Instead, the Government submitted that a potential violation could only arise when further detention would constitute inhuman or degrading treatment and, indeed, that point may never be reached. However, in such a case it would be the detention itself and not the sentence which rendered the

treatment of the prisoner inhuman or degrading.” 339 Volgens het Verenigd Koninkrijk

is niet het opleggen van de straf, maar wel de detentie die aanleiding kan geven tot een schending van artikel 3 EVRM. Aangezien de opgelegde straffen, rekening houdend met de vereisten van vergelding en afschrikking, proportioneel zijn ten opzichte van de ernst van de gepleegde feiten, is er volgens het Verenigd Koninkrijk

in casu geen sprake van een schending van artikel 3 EVRM.340

Het Hof volgt deze laatste redenering en past zijn eerder ontwikkelde standaard aan. Om te kunnen spreken van een onmenselijke bestraffing en dus een schending van artikel 3 EVRM moet vanaf nu aan twee voorwaarden worden voldaan. Ten eerste moet de opsluiting niet langer kunnen gerechtvaardigd worden aan de hand van penologische doeleinden, zijnde: vergelding, afschrikking, bescherming van de maatschappij of rehabilitatie. Ten tweede dient de straf de jure en de facto onverkortbaar te zijn.341 In casu achtte het Hof de levenslange gevangenisstraf zonder enige mogelijkheid op invrijheidstelling proportioneel gelet op de gepleegde feiten en 337 EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09, Vinter e.a. t. het Verenigd Koninkrijk, par. 81.

338 I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk

alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 132.

339 EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09, Vinter e.a. t. het Verenigd Koninkrijk, par. 82.

340 I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk

alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 132.

341 EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09, Vinter e.a. t. het Verenigd Koninkrijk, par. 92; I. CASIER

en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 132.

70 de penologische vereisten van vergelding en afschrikking. Alleen al om die reden is de uitspraak van het High Court niet in strijd met artikel 3 EVRM. Het feit dat de straf de

jure en de facto onverkortbaar zou zijn, hetgeen het Hof ook aannemelijk acht, wordt

op dit moment niet van belang geacht en dient dus niet te worden onderzocht. Op het ogenblik dat de verdere detentie geen strafdoelen meer dient, kan dergelijke overweging wel eventueel van belang zijn.342

De voorgaande beslissing van het EHRM is op 9 juli 2013 verbroken door de Grote Kamer en alsnog besloten tot een schending van artikel 3 EVRM.343 Hierbij maakt het eerst een aantal overwegingen in lijn met de heersende rechtspraak uit de zaak

Kafkaris t. Cyprus. Zo stelt de Grote Kamer dat lidstaten aan volwassen overtreders

van de meest ernstige misdrijven, zoals moord, een levenslange gevangenisstraf mogen opleggen en dat het opleggen van dergelijke straf op zich niet onverenigbaar is met artikel 3 EVRM.344 Daarnaast stelt de Kamer dat het opleggen van een onverkortbare levenslange gevangenisstraf wel een schending van artikel 3 EVRM uitmaakt.345 Indien een levenslange vrijheidsstraf de jure en de facto verkortbaar is, is er geen sprake van een schending. De Grote Kamer merkt hierbij op dat een levenslange gevangenisstraf niet als onverkortbaar mag worden beschouwd omdat dergelijke straf in bepaalde gevallen volledig wordt uitgezeten, zolang dit maar noodzakelijk is voor de bescherming van de maatschappij.346 Tot zover herhaalt het Hof haar oude rechtspraak.

De grote vernieuwing dient zich aan wanneer de Grote Kamer oordeelt dat zowel perspectief op invrijheidstelling (prospect of release) als een mogelijkheid op herziening (possibility of review) moet geboden worden opdat een levenslange gevangenisstraf verenigbaar zou zijn met artikel 3 EVRM.347 Het Hof geeft hierbij drie redenen aan waarom dit beide direct bij de oplegging van de straf moet worden 342 EHRM 17 januari 2012, nr. 66.069/09, Vinter e.a. t. het Verenigd Koninkrijk, par. 94-95; I.

CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 132.

343 I. CASIER en P. DE HERT, “De levenslange gevangenisstraf. Geen evident mensenrechtelijk

alternatief voor de doodstraf”, Panopticon 2012, 129-130.

344 EHRM 9 juli 2013, nr. 66.069/09, Vinter e.a. t. het Verenigd Koninkrijk, par. 106. 345 Ibid., par. 107.

346 Ibid., par. 108. 347 Ibid., par. 110.

71 geboden. Ten eerste kan het evenwicht tussen de oorspronkelijke strafdoelen doorheen de tijd veranderen, alleen door middel van een herzieningsprocedure kunnen deze eventuele verschuivingen worden geëvalueerd. Hierdoor kan worden onderzocht of het laten voortduren van de detentie nog gerechtvaardigd is, gezien een gevangene enkel kan worden vastgehouden als er nog legitieme penologische gronden zijn voor die detentie. Deze gronden kunnen onder meer bestaan uit vergelding, afschrikking, bescherming van de maatschappij en rehabilitatie.348 Vervolgens moet het voor de veroordeelde mogelijk zijn om voor het gepleegde misdrijf boete te doen. Als die mogelijkheid er niet is en de veroordeelde dus niets kan doen om zijn situatie te verbeteren, wordt de straf steeds groter, want hoe langer hij leeft, hoe langer de straf. Het Hof acht dit niet verenigbaar met de vereiste van