• No results found

In het eerste hoofdstuk werd duidelijk dat het idee van eugenetica bij sommige artsen verenigd was met het concept van geestelijke hygiëne. Andere artsen en nationale verenigingen zagen het daarentegen als twee aparte disciplines, en namen het idee van eugenetica niet mee in hun visie van geestelijke hygiëne. Hoewel er ook verschillende grote internationale congressen rondom eugenetica waren georganiseerd in de jaren 1912, 1921 en 1932 werd dit onderwerp ook uitgebreid besproken op de internationale congressen voor geestelijke hygiëne in 1930 en 1937.152 Dat sommige mensen zich binnen de beweging voor geestelijke hygiëne bezighielden

met eugenetica werd voorafgaand aan de jaren dertig door velen dus niet opmerkelijk gevonden. Gedurende de jaren twintig groeide wereldwijd de interesse vanuit andere wetenschappen voor de mogelijkheden die eugenetica bood en genoot het ook meer interesse vanuit educatieve en wetgevende instituties.153

In de jaren dertig raakte deze verhouding echter verstoord. Zoals Mathew Thomson stelde in zijn onderzoek naar het internationale netwerk van de beweging voor geestelijke hygiëne begonnen de voorstanders van eugenetica voor meer controverse te zorgen binnen het

152 Allen, ‘Eugenics as an international network’, 224.

42

netwerk van geestelijke hygiëne. De reden hiervoor was volgens Thomson dat in de ‘restrictionistische versie’ van eugenetica die op dat moment werd gepromoot, waarbij segregatie, sterilisatie, huwelijkscontrole, en immigratiecontrole werden ingezet om de natie gezond te houden, niet strookte met het idee dat de internationale beweging voor geestelijke

hygiëne op dat moment wilde uitdragen.154 Een goed voorbeeld hiervan waren de

ontwikkelingen die gedurende de jaren dertig binnen de psychiatrische wetenschap in Nazi- Duitsland plaatsvonden. De manier waarop er in deze periode wrijving ontstond rondom eugenetica binnen het concept van geestelijke hygiëne vraagt om nadere aandacht. In deze paragraaf zal daarom aan de hand van de internationale congressen van 1930 en 1937 deze ontwikkeling belicht worden.

Gezien het aantal artsen dat het idee van erfelijkheid en eugenetica integreerden in hun concept van geestelijke hygiëne was het opmerkelijk dat er in Washington maar één presentatie was die specifiek de plaats van eugenetica binnen het programma van geestelijke hygiëne behandelde. Deze presentatie werd gegeven door de Duitse Ernst Rüdin. Deze psychiatrisch geneticus was op dat moment wereldwijd een van de meest gerespecteerde in zijn vakgebied. Ten tijde van het congres werkte hij aan een onderzoek naar de ‘antropologische omstandigheden van het Duitse volk’, mede dankzij een aanzienlijke beurs die hij had gekregen van de Amerikaanse Rockefeller Foundation.155

Tijdens zijn presentatie kaartte Rüdin de opvallende rol van eugenetica binnen geestelijke hygiëne aan, waarbij hij de luisteraar verzekerde dat het een essentieel onderdeel van de mentaal hygiënische wetenschap was.156 Het was in zijn ogen zelfs kwalijk als de

internationale beweging voor geestelijke hygiëne zich niet zou inlaten met eugenetica en dit zou overlaten aan andere bewegingen. De praktische eugenetica zou daarom een hoofdonderwerp moeten vormen binnen de beweging, want er waren genoeg humane opties om hiermee aan de slag te gaan.157 Aangezien veel geestelijke ziektes erfelijk zouden zijn, zou

eugenetica zorgen voor de beste mogelijke omstandigheden voor degenen die nog niet zijn geboren, en daardoor dus preventief werken om deze ziektes voor eens en altijd te elimineren

154 Thomson, ‘Mental hygiene as an international movement’, 296.

155 V. Roelcke, ‘Continuities or ruptures? Concepts, institutions and contexts of twentieth-century german

psychiatry and mental health care’ in: M. Gijswijt-Hofstra, e.a., Psychiatric cultures compared: Psychiatry and mental health care in the twentieth century (Amsterdam 2005) 162-182, aldaar 168.

156 E. Rüdin. ‘The siginificance of eugenics and genetics for mental hygiene’ in: F. E. Williams ed., Proceedings

of the first international congress on mental hygiene I (New York 1932) 471-495, aldaar 472.

43

binnen het volk.158 Dit kon door het promoten van goede genen, maar ook door het elimineren

van slechte genen. Rüdin concludeerde dat als er niet werd ingegrepen in de erfelijke kwaliteit van het volk, dat de cultuur kwalitatief achteruit zou gaan.159

Deze voordracht over eugenetica werd met groot applaus ontvangen. Een van de enthousiaste toehoorders was de Amerikaanse Charles Davenport. Na Rüdin gecomplimenteerd te hebben stelde hij dat er binnen geestelijke hygiëne twee scholen waren: de environmentalists en de hereditarians, die respectievelijk de nadruk legden op de omgeving en erfelijkheid als oorzaak van geestelijke ziektes.160 Volgens hem was de relatie hiertussen een veelbesproken

onderwerp, maar uiteindelijk waren de erfelijke factoren toch belangrijker.161 Zijn landgenoot

Abraham Myerson had verschillende studies naar dit onderwerp gedaan die het tegendeel

bewezen en was het daarom niet met hem eens.162 Recent onderzoek naar bijvoorbeeld

tuberculose had namelijk aangetoond dat erfelijkheid bij ziektes geen rol speelde en dat de medische wetenschap continu in beweging was, waardoor de diagnose niet vastgepind kon worden op één oorzaak. Volgens Myerson was er op dat moment nog niet genoeg medische kennis, en als elke ziekte die er op dat moment bekend was als ‘ongeneesbaar’ werd verklaard, dan zou er een status quo van middelmatigheid bereikt worden, een uitspraak waarmee ook hij applaus uit de zaal oogstte.163

Opmerkelijk aan deze bijeenkomst was dat de discussie na het verhaal van Rüdin uitsluitend werd gevoerd met Amerikaanse toehoorders, zoals Davenport en Myerson. Zoals geconcludeerd kan worden aan de hand van de onderzoeken van Hans Pols en eerder ook Gerald Grob, was er binnen de Amerikaanse beweging van geestelijke hygiëne maar weinig aandacht

voor de rol van eugenetica in de jaren twintig en daaropvolgend.164 Toch bestond er

tegelijkertijd ook een grote beweging binnen de Verenigde Staten die eugenetica wel promootte, met als resultaat dat er ook in de jaren daaropvolgend eugenetische wetten werden

doorgevoerd in de Verenigde Staten.165 Het was dus mijn inziens aannemelijk dat dit

internationale congres in Washington ook veel mensen trok die niet per definitie op

158 Ibidem, 473-480. 159 Ibidem, 486. 160 Ibidem, 488-489.

161 Ibidem. Davenport gaf hierbij de allegorie dat het mogelijk is om kippen te leren zwemmen in een vijver,

maar dat het toch efficiënter is als het eenden zijn in plaats van kippen. Hiermee wilde hij aantonen dat de omgeving van invloed kan zijn, maar dat de erfelijkheid uiteindelijk van grotere invloed is.

162 Grob, Mental illness and American society, 176.

163 Rüdin, ‘The siginificance of eugenics and genetics for mental hygiene’, 491-492. 164 Pols, ‘“Behind the clinical frontier”’, 117.

44

wetenschappelijk niveau bezig waren met geestelijke hygiëne. Maar ook algemeen geïnteresseerde bezoekers die wel hun kans schoon zagen om dit congres te bezoeken om te luisteren naar een voordracht van een toentertijd beroemde wetenschapper als Rüdin. Zoals bleek uit de discussie tussen Davenport en Myers, konden deze aanwezigen zowel voor- als tegenstanders zijn.

Terwijl in 1930 het aantal presentaties over eugenetica en erfelijkheid beperkt bleef tot één, waren er tijdens de internationale bijeenkomst in 1937 meerdere presentaties over dit onderwerp. Opnieuw hoorde Rüdin, die inmiddels de voorzitter was geworden van de Duitse vereniging voor geestelijke hygiëne, tot de sprekers. Niet iedereen kon dit waarderen. Clifford Beers, de drijvende kracht achter de internationale beweging voor geestelijke hygiëne, was geen groot voorstander van eugenetica binnen geestelijke hygiëne. Hij wist dan ook ternauwernood te voorkomen dat Rüdin werd verkozen tot de vicepresident van het internationale comité voor geestelijke hygiëne.166 Ook zijn collega binnen de NCMH, Bernard Sachs, bekritiseerde de

aanwezigheid van Rüdin:

‘The man from Munich (…) the first speaker on the condition and role of eugenics in the prevention of mental diseases, is Ernst Rüdin (…) the most outspoken and rabid Nazi protagonist (…) who heads a group of men who are now openly making eugenic doctrines conform with the race purity doctrines of the present German regime’.167

De terugblik van de Nederlandse F. S. Meijers die aanwezig was op het congres is exemplarisch voor de discussie rondom geestelijke hygiëne en eugenetica op dat moment: ‘de voordracht van Rüdin droeg helaas een sterk politiek karakter, hetgeen nog duidelijker naar voren trad in zijn slotwoord der discussie’.168 De raciale en eugenetische ideeën van Rüdin

sloten namelijk aan bij de ideologie van de nationaalsocialisten in Duitsland, wat ervoor zorgde dat de carrière van Rüdin in de jaren dertig in een stroomversnelling kwam. Hij werd in deze jaren de meest invloedrijke psychiater en zat ook in de expertgroep voor de rassenpolitiek van Adolf Hitler.169 Hiermee werd het idee van eugenetica dat afkomstig was uit onder andere de

166 Dain. Clifford W. Beers, 278. 167 Ibidem, 277.

168 IISG, F. S, Meijers, ‘Op en rondom het 2e internationale congres voor psychische hygiëne’, 6. NRMW

21/G/22/1/2.

45

psychiatrie toegepast op de beleidsvoering van nationaalsocialistisch Duitsland. Een van de wetten die op advies van Rüdin waren doorgevoerd was de verplichte sterilisatie van mensen van wie werd gedacht dat ze bepaalde erfelijke ziektes hadden. Het gevolg van deze wet was de gedwongen sterilisatie van twee- tot vierduizend mensen.170

Het was ook deze wet waar Rüdin tijdens het congres in Parijs in 1937 over kwam vertellen. In zijn voordracht beargumenteerde hij dat erfelijke geestesziekten niet genezen konden worden door individuele behandelingen. Het was daarom een taak voor de publieke gezondheidszorg om eugenetische maatregelen te treffen.171 Zoals Meijers al schreef volgde

hierop een verhitte discussie door mensen uit verschillende landen die met bewondering, of juist vol afschuw beargumenteerden in hoeverre het wenselijk was dat deze maatregelen verplicht gesteld konden worden. Een discussie die door Rüdin werd afgesloten met de notie dat uiteindelijk elk land zelf maar moest beslissen of wetgeving rondom erfelijkheid doorgevoerd moest worden of niet.172

Deze Duitse wet was niet het enige dat in het kader van eugenetica en erfelijkheid werd besproken tijdens dit internationale congres. De Amerikaanse Howard Taylor hekelde de gedecentraliseerde manier waarop wetgeving rondom eugenetica werd toegepast, waardoor deze eigenlijk geen nut had. Naast het feit dat Amerikanen in zijn ogen minder onverschillig zouden moeten zijn over dit onderwerp zou er ook een centraal plan voor sterilisatie moeten komen, want alleen dan kan het een positief effect op de bevolking hebben.173 Volgens zijn

landgenoot Arthur Ruggles werd er lange tijd gedacht dat de oorzaak voor deze ziektes erfelijkheid was, ten onrechte in zijn ogen. Het was volgens hem meer een combinatie van zowel erfelijkheid als de omgeving waarin er veel meer naar het individu gekeken moet worden dan er op dat moment gedaan werd. Ook was het volgens hem zaak om door te gaan met onderzoek, omdat er nog niet genoeg bekend was om uitspraken te doen over oorzaken of verklaringen van geestesziekten.174 Naast de raciaal-hygiënische uitlatingen van Rüdin waren

er dus verder maar weinig stemmen binnen het transnationale netwerk voor geestelijke hygiëne die voor soortgelijke extreme eugenetische ideeën waren.

170 Ibidem; Rosenberg, ‘A world connecting’, 941.

171 E. Rüdin, ‘Bedingungen und rolle der eugenik in der prohylaxie der geistesstoerungen’ in: R. Charpentier ed.,

Comptes rendus du IIe congrès international d'hygiène mentale I (Parijs 1937) 103-129, aldaar 114.

172 Ibidem, 116-129.

173 H. Taylor, ‘Laws for eugenic sterilization and their effects in the United States’ in: R. Charpentier ed.,

Comptes rendus du IIe congrès international d'hygiène mentale I (Parijs 1937) 135-147, aldaar 145.

174 A. Ruggles, ‘Mental Hygiene and the individual’ in: R. Charpentier ed., Comptes rendus du IIe congrès

46

De ontwikkeling waarin de acceptatie van eugenetica binnen de mentale hygiëne afnam in de jaren dertig is ook zichtbaar in het aantal publicaties over eugenetica gedurende deze periode. Zoals de Google Ngram grafieken 2, 4 en 8 in de bijlage op pagina 55, 56 en 57 laten zien is er in de aanloop naar de jaren dertig een stijging te zien in het aantal Engels-, Duits- en Franstalige publicaties over eugenetica. Vanaf omstreeks 1933 wordt er in al deze taalgebieden een daling ingezet. Voor het geval van Duitsland is ook een grafiek van Rassenhygiene toegevoegd, het concept dat Ernst Rüdin in 1933 toen hij voorzitter werd van de Deutschen Verbandes für psychische Hygiene toevoegde aan de naam van deze beweging. Deze term daalt minder snel dan eugenetica, en er is een opleving te zien begin jaren dertig. Daarnaast is ook uit de gegevens op de y-as van de grafieken af te lezen dat het aantal publicaties binnen de Duitstalige wereld relatief vele malen groter waren dan die in de Engels- en Franstalige wereld. Hieruit kan geconcludeerd worden dat niet alleen binnen het transnationale netwerk van de geestelijk hygiënisten de belangstelling voor eugenetica afnam, zoals bleek uit hetgeen wat werd besproken tijdens de congressen. Maar ook in het aantal algemene publicaties over dit onderwerp is er een negatieve tred waarneembaar.