• No results found

De snelle veranderingen in de samenleving werden door veel geestelijk hygiënisten beschouwd als een oorzaak voor geestesziekten. Deze veranderingen werden vaak aangeduid met de term ‘modern’ en konden betrekking hebben op verschillende verschijnselen zoals: verschuivingen in het gemeenschapsleven, urbanisatie en industrialisatie. Dankzij de kennis vanuit de geestelijke hygiëne kon de schade die deze verschijnselen op de geestelijke gezondheid hadden beperkt worden. Het gevolg hiervan was dat er een groep experts ontstond bestaande uit artsen en andere professionals die zich ten doel stelden om preventieve maatregelen te organiseren. Het uiteindelijke en gezamenlijke doel hiervan was om de geestelijke gezondheid van het volk te beschermen.

Deze ontwikkeling van de rol van geestelijk hygiënisten in de samenleving valt te plaatsen in het beeld dat de Duitse historicus Katrin Steffen schetst van de “experts” gedurende het interbellum. De identiteit van de expert ontwikkelde zich volgens Steffen in de late negentiende eeuw als gevolg van het stijgende belang van de wetenschap. Maar ontwikkelde zich ook door de toename van wetenschap als autoriteit in verschillende aspecten van het dagelijkse leven, zoals in de economie, maatschappij en politiek.128 Hierin speelde ook

128 K. Steffen, ‘Experts and the modernization of the nation. The arena of public health in Poland in the first half

of the twentieth century’, Jahrbücher für Geschichte Osteuropas 61 (2013) 574-590, aldaar 576; A. Giddens, Modernity and self-identity. Self and society in the late modern age (Cambridge 1991) 120-121.

35

nationale belangen een rol, landelijke beleidsmakers en andere verantwoordelijken vertrouwden bij beslissingen graag op de kennis van deze experts. De status van de expert was dan ook afhankelijk van de op dat moment bestaande machtsstructuren zoals economische,

sociale en politieke omstandigheden, wat het idee ‘expert’ enigszins ambigu maakte.129

Volgens de Britse socioloog Anthony Giddens was deze ontwikkeling een onderdeel van de ‘reflexiviteit van de moderniteit’. Hierbij werd een geïnstitutionaliseerde vorm van kennis, afkomstig van experts, over het sociale en persoonlijke leven van mensen een vormende factor voor de samenleving en de verandering daarvan.130

De congressen georganiseerd vanuit de internationale beweging voor geestelijke hygiëne waren een uitstekende gelegenheid om kennis over geestelijk hygiëne uit te wisselen. Tijdens de opening van het eerste congres werd door John R. Shilady benoemd welk belang deze bijeenkomst daardoor had:

‘The significance of the First International Congress on Mental Hygiene will be best understood when it is viewed not as a gathering of medical and other scientists, educators, and social workers, bus as a milestone in the progress of a dynamic public- health and social-welfare movement.131

Dit citaat laat ook zien dat er in 1930 een divers publiek aanwezig was. Dit publiek maakte zich zorgen over zaken als een verstoorde balans tussen fysieke en mentale activiteiten, de negatieve gevolgen van urbanisatie en veranderende arbeidsverhoudingen die werden beschouwd als aanleiding voor mentale problemen. Om deze kwaden te voorkomen werden er ideeën besproken voor publieke preventieve maatregelen van bovenaf, waarbij bleek dat er internationaal verschillen waren tussen de geestelijk hygiënisten over de invulling van dit concept. Hierbij was ook de rol van de psychiater in de samenleving een punt van discussie. Daarnaast werden er verschillende manieren besproken hoe er door middel van geestelijke hygiëne pogingen gedaan konden worden om grip te krijgen op de veranderende samenleving. De ideeën die daar besproken werden hingen sterk samen met de aard van de bezoekers van dat

129 Steffen, ‘Experts and the modernization of the nation, 576.

130 M. Gijswijt-Hofstra en H. Oosterhuis, ‘Introduction. Comparing national cultures of psychiatry’ in: M.

Gijswijt-Hofstra, e.a., Psychiatric cultures compared. Psychiatry and mental health care in the twentieth century (Amsterdam 2005) 9-32, aldaar 15; A. Giddens, Modernity and self-identity. Self and society in the late modern age (Cambridge 1991) 120-121.

36

congres. Naast de zeven jaar die tussen beide congressen in zat vonden ze ook plaats op verschillende locaties, waardoor ze verschillende bezoekers trokken. Hierdoor werd het probleem van de ‘moderniteit’ op verschillende manieren ervaren en besproken door de aanwezigen.

Deze gevaren van een versnellende en veranderende samenleving werden in 1930 onder meer besproken door de Duitse Robert Sommer, die bekend was door zijn eerder genoemde idee van rustzalen. Hij besprak in Washington hoe mensen door hun dagelijkse vluchtige levensstijl geen balans meer hadden tussen mentale en fysieke eigenschappen. De oplossing hiervoor kon worden gevonden in recreatie. Hiermee doelde hij op mensen die normaal gesproken intellectueel werk verrichten zouden moeten sporten en dat mensen die fysiek werk verrichtten intellectuele uitdagingen zouden moeten zoeken.132

Zeven jaar later, in Parijs, besprak de Italiaanse M. Levi-Bianchi het gevaar van de snelle ontwikkeling van de stad en de invloed daarvan op de geestelijke gesteldheid van de samenleving. Volgens Levi-Bianchi was het een onvermijdelijk product van de civilisatie en een proces van psychologische en economische evolutie. Daarnaast was het een proces dat leidde tot degeneratie en regressie, wat zichtbaar was in het aantal neuroses en andere geestelijke ziektes. Hoewel een groot gedeelte van de toehoorders het met de Italiaan eens was bleef een concrete remedie buiten beschouwing.133 Deze constatering van Levi-Bianchi, waarin

mensen in de drukke stad vatbaarder zijn voor geestesziekten, lijkt een gevolg te zijn van de vluchtige stadse levensstijl die Sommer besprak.134

Terwijl Sommer en Levi-Bianchi de maatschappelijke veranderingen herkenden in een vluchtige levensstijl en urbanisatie, stelden andere sprekers dat veranderende werkomstandigheden, die als modern geduid werden, juist van invloed waren op het geestelijk welzijn. Zo besprak de Amerikaanse V. V. Anderson in 1930 hoe geestelijke hygiëne van waarde kon zijn in de veranderende arbeidsverhoudingen in de werkomgeving. Hij beargumenteerde dat mensen die niet goed functioneren in een bedrijf niet ‘gedumpt’ moesten worden in de samenleving, en aan hun lot over gelaten konden worden. In plaats daarvan konden deze ook, door het incorporeren van een psychiatrisch team in de bedrijfsorganisatie en

132 R. Sommer, ‘The meaning of recreation and avocation in mental hygiene’ in: F. E. Williams ed., Proceedings

of the first international congress on mental hygiene I (New York 1932) 550-564, aldaar 550-553.

133 M. Levi-Bianchi, ‘Igiene mentale e urbanismo’ in: R. Charpentier ed., Comptes rendus du IIe congrès

international d'hygiène mentale II (Parijs 1937) 325-333, aldaar 326-333.

134 Dit verband tussen het leven in een grote stad en een drukke levensstijl en de invloed daarvan op de

geestelijke gezondheid werd onder meer in 1903 al beschreven door de Duitse socioloog Georg Simmel in: G. Simmel, The metropolis and mental life (Dresden 1903).

37

het treffen van geestelijk hygiënische maatregelen, goede en succesvolle werknemers worden en daarmee geld besparen voor het bedrijf.135 Deze visie werd echter bekritiseerd door zijn

landgenoot Bingham die stelde dat niet in de eerste plaats geredeneerd moest worden vanuit de factoren van winst en output, maar vanuit de menselijke factoren binnen het bedrijf. Als de werknemers gelukkig waren dan zou dit volgens hem automatisch leiden tot betere resultaten.136 Dat Anderson en Bingham de waarde van geestelijke hygiëne benoemden voor

bedrijven, maakt duidelijk dat geestelijke hygiëne was uitgegroeid tot een wetenschap die ook werd omarmd door commerciële instanties die hun personeel geestelijk gezond wilde houden. Niet alleen voor de werkgever, maar ook voor de werknemer bood geestelijke hygiëne hulp in de veranderende arbeidsverhoudingen. Zo besprak de Belgische J. M. Lahy in 1937 het belang van het verzamelen van informatie van individuen ten bate van hun beroepsbegeleiding. Door een zo goed mogelijk beeld samen te stellen van iemands kwaliteiten kon deze persoon optimaal worden voorbereid voor een carrière, met als gevolg dat diegene niet tegen mentale

problemen aan zou lopen.137 Daarnaast waarschuwde de Britse Charles Meyers over de

gevolgen van werk dat veel denkkracht vereist in plaats van fysieke arbeid. Hierbij moest er goed er op gelet worden dat niet alleen het intellect zich goed ontwikkelde, maar ook de persoonlijkheid. Hiermee bedoelde Meyers een goed dieet, voldoende slaap, rust en zo min mogelijk onnodige afleiding.138

Verschillende aanwezigen op deze congressen opperden oplossingen voor deze problemen in de snel veranderende maatschappij en hoe deze concreet bewerkstelligd konden worden. De eerste presentatie in 1930 legde zodoende de nadruk op het punt van geestelijke hygiëne als een aspect van publieke gezondheidszorg en de rol die de geestelijk hygiënist als expert hierin zou moeten spelen. Volgens de voorzitter van die dag, de internist Charles P. Emerson, was geestelijke hygiëne namelijk een waardevolle manier om het sociale- en familieleven te ontdoen van ongewenste elementen en kan het ook goed van dienst zijn voor rechtspraak, industrie en educatie.139

135 V. V. Anderson, ‘The contribution of mental hygiene to industry’ in: F. E. Williams ed., Proceedings of the

first international congress on mental hygiene I (New York 1932) 696-723, aldaar 699-700, 716-718.

136 Ibidem, 719.

137 J. M. Lahy, ‘L’hygiene mentale dans l’orientation professionelle’ in: R. Charpentier ed., Comptes rendus du

IIe congrès international d'hygiène mentale I (Parijs 1937) 287-302, aldaar 302.

138 C. Meyers, ‘The mental hygiene of intellectual work’ in: R. Charpentier ed., Comptes rendus du IIe congrès

international d'hygiène mentale I (Parijs 1937) 273-284, aldaar 284.

139 C. P. Emerson, ‘Tuesday morning, session A’ in: F. E. Williams ed., Proceedings of the first international

38

De volgende spreker, Haven Emerson, werkte deze aanname verder uit. Zo stelde hij dat het niet meer volstond om slechts te kijken naar incidentele gevallen, maar dat geestelijke hygiëne draaide om het grotere begrip van publieke gezondheidszorg en dat hiervoor naar de correlaties tussen oorzaken en gevolgen gekeken moest worden.140 Een belangrijk punt dat

Emerson voorstelde was een maatregel om te zorgen dat kinderen vroeg genoeg geholpen werden als ze gedragsproblemen hadden, en dat het hierin belangrijk was dat de ouders ook goed voorgelicht werden. De verantwoordelijkheid om dit te realiseren viel op de schouders van lokale zorgmedewerkers, leidinggevenden met psychiatrische kennis en mensen die onderzoek deden naar jonge kinderen.141 In deze visie van Emerson en Emerson, kreeg de staat

een belangrijke rol toebedeeld in de uitvoering van geestelijke hygiënische maatregelen. Naast het idee dat de staat geestelijk hygiëne kon toepassen voor centrale doeleinden, zoals bij rechtspraak, zou dit idee ook macht aan (lokale) beleidsbepalers geven die op basis van geestelijk hygiënische motieven konden interveniëren in de levens van mensen, door bijvoorbeeld jeugdzorg.

Ook volgens Adolf Meyer, een van de geestelijk vaders van de Amerikaanse NCMH, was het zaak dat deze geestelijke hygiëne van bovenaf geregeld werd. Maar omdat geestelijke hygiëne ook juist op veel elementen in het dagelijks leven (bijvoorbeeld educatie, industrie, wetgeving en de huiselijke sfeer) van toepassing bleek, was het in de ogen van Meyers belangrijk dat de instituten die zich hiermee bezig hielden wel voldoende gedecentraliseerd waren. Met als gevolg de best mogelijke organisatie, zonder te veel bureaucratie.142 Volgens de

Belgische Auguste Ley was de door Meyers beschreven manier, met veel gedecentraliseerde centra, de beste manier waarop de geestelijke hygiëne georganiseerd kon worden. Deze waren reeds in de Verenigde Staten al gerealiseerd en het was volgens Ley een van de belangrijkste taken van de samenleving om geestelijke hygiëne op deze manier tot stand te brengen.143

Hiermee werd dus door Ley gesteld dat er een invulling van geestelijke hygiëne was waarin de Verenigde Staten een voortrekkersrol speelde ten opzichte van andere landen. Ook de Duitse psychiater Gustav Kolb meende dat er binnen het transnationale idee van geestelijke hygiëne verschillende invullingen waren van dit concept. Volgens Kolb gaven hij en zijn

140 H. Emerson, ‘The magnitude of nervous and mental diseases as a public health problem’ in: F. E. Williams

ed., Proceedings of the first international congress on mental hygiene I (New York 1932) 209-237, aldaar 211.

141 Ibidem, 214.

142 A. Meyer, ‘Organization of community facilities for prevention, care and treatment of nervous and mental

diseases’ in: F. E. Williams ed., Proceedings of the first international congress on mental hygiene I (New York 1932) 237-266, aldaar 252-254.

39

landgenoten meer aandacht aan endogene oorzaken, terwijl geestelijk hygiënisten in de Verenigde Staten in zijn ogen meer aandacht gaven aan de exogene oorzaken. Daarnaast zou volgens Kolb de invulling van het concept van geestelijke hygiëne in Duitsland ook meer gericht zijn op ernstigere gevallen dan dat het geval was in de Verenigde Staten.144

Zijn landgenoot Hans Roemer kaartte tijdens het bespreken van de relatie tussen de geestelijk hygiënist en het ‘volk’ ook een verschil aan betreffende de invulling van het concept geestelijke hygiëne. Roemer constateerde namelijk een verschil hoe geestelijke hygiëne in de Verenigde Staten enerzijds en in Europese landen anderzijds zich positioneerde in het publieke domein. In de Verenigde Staten was de beweging begonnen om de krankzinnigenzorg te verbeteren en was van daaruit veranderd in een beweging ten bate van de publieke zorg. In Europa deed zich volgens Roemer iets anders voor; op basis van psychiatrisch gerelateerde thema’s in de publieke sfeer werd er geprobeerd om de publieke opinie rondom geestesziekten te veranderen.145 Volgens Roemer had de ontwikkeling van geestelijke hygiëne in Europa niet

de oorsprong in het verbeteren van de situatie in gestichten, zoals in de Verenigde Staten wel het geval was. Dit betekende dat hij geestelijke hygiëne in Europa beschouwde als een middel dat vanaf het begin gericht was op het brede publiek.

Als reactie op de rol van de psychiater in het publieke veld benadrukte de Zwitserse André Repond dat geestelijke hygiëne een mogelijkheid bood aan psychiaters om uit hun wetenschappelijke isolement te treden en hun ideeën met de maatschappij te delen. Hiermee kon het volgens hem een serieus alternatief bieden voor religieuze of charlataneske remedies, waarin voornamelijk bij de lagere klassen in de samenleving in werd geloofd.146 Desondanks

waarschuwden de andere respondenten F.S. Meijers uit Nederland en E. P. Lewis uit Canada dat hoewel geestelijke hygiëne in hun ogen de meest optimale remedie op dat moment was, er toch nog een groot wantrouwen bestond richting geestelijke hygiëne vanuit voornamelijk deze lagere klassen in de maatschappij.147

Ook tijdens het tweede internationale congres voor geestelijke hygiëne dat in 1937 werd gehouden, werden er visies gedeeld over de organisatie van geestelijke hygiëne in de samenleving. Opmerkelijk was dat het aantal van deze voordrachten veel kleiner was dan in 1930 in Washington het geval was, en dat het vooral ging over hoe de centra voor geestelijke

144 Emerson, ‘The magnitude of nervous and mental diseases as a public health problem’, 230. 145 Ibidem, 273.

146 Ibidem, 285. 147 Ibidem, 286, 288.

40

hygiëne ingericht moesten worden. Een verklaring hiervoor is dat er in 1930 veel meer de nadruk lag op het organiseren van de zorg in de publieke sfeer, dan op de psychiatrische aspecten die in 1937 de boventoon voerden. Desondanks was er in 1937 niet veel verschil met hetgeen wat er in 1930 werd besproken over de organisatie van geestelijke hygiëne in de samenleving; de experts spraken over het opzetten van centra die vooral gericht waren op de lokale omstandigheden en waarin het voornaamste doel educatie was.148

In haar analyse over transnationale expertnetwerken noemde historicus Emily Rosenberg nog een ander kenmerk van deze netwerken: het verzamelen van statistieken en het aanleggen van databases.149 Dit is ook terug te zien in het netwerk van de geestelijk hygiënisten

gedurende de jaren dertig. De motivatie om informatie te verzamelen was om deze vervolgens te analyseren en zodoende inzichten te kunnen krijgen in de gevolgen voor de geestelijke gezondheid van de veranderende samenleving. Tijdens het eerste internationale congres werd het verzamelen van informatie nog niet besproken, maar in 1937 werden er verschillende initiatieven genomen om hiermee te beginnen. Dit is exemplarisch voor de meer wetenschappelijke agenda van dit tweede congres; de bezoekers waren bezig met de organisatie en institutionalisering van wetenschappelijke kennis over geestelijke hygiëne. Zo was er een aparte sessie ingeruimd waarin drie sprekers (Hubert Bond, Henri Bersot en Maurice Desruelles) respectievelijk spraken over een internationale classificatie van geestelijke ziektes, het verenigen van internationale statistieken over psychiatrie en het verenigen van internationale statistieken van psychiatrische instellingen.150 Ter afsluiting van het congres

werden er verschillende toekomstige doelstellingen ingediend, waaronder het oprichten van een internationale commissie voor het verzamelen van statistieken rondom geestesziekten. Na een korte discussie welk instituut verantwoordelijk zou zijn voor deze activiteit werd het voorstel unaniem aangenomen.151

De problemen van de veranderende en versnellende samenleving waren dus een zorg voor de sprekers op de internationale congressen van geestelijke hygiëne in 1930 en 1937. De

148 M. Alexander, ‘L’organisation d’un centre de prophylaxie mentale’ in: R. Charpentier ed., Comptes rendus du

IIe congrès international d'hygiène mentale II (Parijs 1937) 125-128, aldaar 126.

149 Rosenberg, ‘Circuits of expertise’, 919.

150 Zie: H. Bond, ‘Proposed international classification of mental abnormalities’ in: R. Charpentier ed., Comptes

rendus du IIe congrès international d'hygiène mentale II (Parijs 1937) 297-313; H. Bersot, ‘L’unification de la statistique psychiatrique internationale’ in: R. Charpentier ed., Comptes rendus du IIe congrès international d'hygiène mentale II (Parijs 1937) 313-333; M. Desruelles, ‘L’unification des statistiques générales dans les établissements psychiatrique’ in: R. Charpentier ed., Comptes rendus du IIe congrès international d'hygiène mentale II (Parijs 1937) 333-350.

151 ‘Vœux présentés au deuxième congrès International de l’hygiène mentale’ in: R. Charpentier ed., Comptes

41

manieren om grip te krijgen op deze veranderende samenleving werden tijdens het congres in Washington vooral werd beredeneerd op basis van het organiseren van publieke zorg in de samenleving. Door middel van deze publieke maatregelen kon de geestelijke volksgezondheid beschermd worden.

Deze thema’s waren in mindere mate aanwezig in Parijs, waarbij een groter deel van het publiek afkomstig was uit Europa en dichterbij de psychiatrische wetenschap stond dan de bezoekers in Washington. Gedurende dit congres werd echter wel de organisatie en institutionalisering van kennis over geestelijke hygiëne besproken. Dit verschil van de invulling van het begrip geestelijke hygiëne op basis van beroep en geografische afkomst werd ook door verscheidene sprekers benoemd, en in het geval van dit laatste verklaard op basis van de geschiedenis van geestelijke hygiëne in de verschillende landen.