• No results found

Uit de vorige hoofdstukken bleek dat er vaak onenigheid was tussen geestelijk hygiënisten over de vraag of de erfelijkheid van mensen de belangrijkste factor vormde in de vorming van geestelijke ongemakken, of dat het zwaartepunt lag in de omgeving, en dan met name die in de jeugdjaren. Gedurende het internationale congres voor geestelijke gezondheid in 1948 stelde de voorzitter van de sessie over ‘family problems and psychological disturbance’ deze vraag opnieuw. Het antwoord dat volgde was dat deze aspecten allebei even belangrijk waren binnen de geestelijke hygiëne.242 In de loop van deze sessie volgde er ook geen verdere discussie meer

over dit onderwerp. De plaats van dit vraagstuk werd in 1948 ingenomen door een tegenstelling die de plaats van omgevingsfactoren en sociale relaties binnen geestelijke hygiëne aankaartte. Enerzijds werd er namelijk aan de hand van psychoanalyse beargumenteerd dat de oorsprong van geestelijke problemen in de kinderjaren, en met name in de familieomstandigheden, gezocht moest worden. Anderzijds werd er gesteld dat juist sociale instituties buiten de familie van grote invloed waren op de totstandkoming van geestesziekten.

Opvallend is dat in vergelijking met de congressen voor geestelijke hygiëne in 1930 en 1937 het onderwerp 'eugenetica’ niet meer werd besproken. Historicus Mathew Thomson betoogde in zijn studie dat in Groot-Brittannië deze ontwikkeling het gevolg was van de onthullingen die werden gedaan over de activiteiten die in nazi-Duitsland waren uitgevoerd met eugenetica.243 Daarnaast stelde Thomson dat er aan de hand van studies naar kinderen die hun

familie waren kwijtgeraakt in de oorlog duidelijk werd dat de sociale omgeving van deze

242 ‘Third plenary session, 18th august. Family problems and psychological disturbance’ in: J. C. Flugel ed.,

International congress on mental health. Volume IV: International conference on mental hygiene (Londen 1948) 140-174, aldaar 140.

243 M. Thomson, The problem of mental defiency. Eugenics, democracy, and social policy in Britain, c. 1870-

71

kinderen van groot belang was op hun ontwikkeling.244 Deze nadruk op de sociale en

psychologische omgeving van mensen, en met name kinderen, was tevens een goede afspiegeling van de groeiende interesse in sociale geneeskunde in het algemeen. In deze tak van geneeskunde wordt aangenomen dat de mens meer is dan alleen een natuurlijk product, en worden verklaringen van gezondheid en ziekten gezocht in sociale activiteiten en de culturele omgeving.245 Deze toenemende interesse in de sociale aspecten van geneeskunde leidde ook tot

meer interesse vanuit de geestelijke hygiëne voor de sociale oorzaken van geestesziekten. Evenals eugenetica werd er op de eerdere congressen van geestelijke hygiëne ook veel gesproken door de bezoekers over de child guidance clinics. Dit concept dat voorafgaand aan de oorlog vanuit de Verenigde Staten zich over de wereld verspreidde was ook afwezig in de voordrachten over geestelijke hygiëne in Londen. Ook op het congres over kinderpsychiatrie dat een paar dagen eerder onder dezelfde noemer van het International Congres for Mental Health werd gehouden was dit fenomeen afwezig. In zijn artikel ‘political dimensions of the psychosocial’ laat Jonathan Toms zien dat er tijdens het congres in 1948 daarentegen wel erg veel aandacht was voor de familie als belangrijke factor binnen de ontwikkeling van het individu.246 Onderwerp van gesprek hierin was hoe goede familieomstandigheden in de jeugd

zorgden voor autonome en verantwoordelijke burgers die mee konden doen in de naoorlogse maatschappij, waarbij het individu binnenin deze familierelaties werd voorbereid op dit leven.247 Om dit onderwerp te bespreken was er een aparte sessie ingeruimd met de naam:

‘family progress and psychological disturbance’.

Uit de afwezigheid van de eerder prominent aanwezige thema’s als eugenetica en de child guidance clinics bleek dat de geestelijk hygiënisten zich niet meer uitsluitend richtten op het voorkomen of herstellen van geestelijke ziekten, maar op het bevorderen van algemene relaties in het leven van mensen, zoals in dit geval die van de familie en de sociale relaties.248

Ook had de kinderpsychiatrie zich na de oorlog tot een aparte stroming in de wetenschap ontwikkeld. Waar eerder nog werd gesproken van een variant van geestelijke hygiëne die op individuele kinderen was gericht, lag in de tijd van het congres in Londen de nadruk binnen de

244 Ibidem.

245 G. Rosen, From medical police to social medicine. Essays on the history of health care (New York 1974) 60. 246 J. Toms, ‘Political dimensions of the ‘psychosocial’. The 1948 international congress on mental health and

the mental hygiene movement’, History of the human sciences 25 (2012) 91-106, aldaar 100.

247 Ibidem, 104.

72

geestelijke hygiëne vooral op de invloed van de omgeving, groepen en de sociale relaties hierin.249

In het kader van deze omgevingsfactoren en sociale relaties was de Amerikaanse klinisch psychiater John Milne Murray een van de vele sprekers die beargumenteerde dat de geestelijke hygiëne zich aan de hand van psychoanalyse zou moeten richten op de omgevingsfactoren gedurende de kinderjaren was. 250 Aan de hand van het gedachtegoed van

Freud beargumenteerde hij dat het individu vanaf de geboorte een ontwikkeling doormaakte waarin het zich steeds meer bewust werd van de omgeving en zich daaraan aanpaste. Echter, deze aanpassing aan de omgeving kon ook mis gaan, met als gevolg dat in sommige situaties het individu in deze ontwikkeling kon terugvallen richting kinderlijke en onaangepaste eigenschappen.251 Volgens Murray kon dit leiden tot verstoorde relaties en conflicten tussen

mensen, maar op een veel grotere schaal had het recentelijk laten zien dat dit onaangepaste gedrag ook tot oorlog kon leiden. Om dit te voorkomen was het taak van de sociale wetenschappen om te onderzoeken hoe deze psychische stoornissen, die door middel van psychoanalyse waren gediagnosticeerd op het individu, ook toegepast konden worden op grote groepen.252

Ook zijn landgenoot en collega Franz Alexander, die ook al sprak op het eerste congres in 1930, stelde dat de kinderjaren cruciaal konden zijn voor een betere wereld. Waar enerzijds de psychoanalyse al het belang van de familie in deze ontwikkeling had laten zien, bood antropologie anderzijds het inzicht dat bepaalde culturele eigenschappen van een natie, tot stand kwamen door de culturele gelijkenissen van families binnen dat land.253 Dit was een reden voor

Alexander om te waarschuwen dat de wereld niet zo snel zou veranderen als veel mensen wilden. Veranderingen moesten overeen komen met bepaalde culturele waarden en normen in een land zodat ze geaccepteerd konden worden. En zouden slechts doorgevoerd kunnen worden vanuit de opvoeding, wat enige tijd zou duren.254 Alexander was er door de culturele verschillen

in de wereld dan ook niet van overtuigd dat er een universeel type wereldburger gevormd kon worden. Toch was er een eigenschap die over de hele wereld gehoor kon vinden: wereldvrede.

249 T. Bolt en L. de Goei, Kinderen van hun tijd. Zestig jaar kinder- en jeugdpsychiatrie in Nederland 1948-2008

(Assen 2008) 16.

250 ‘Third plenary session, 18th august. Family problems and psychological disturbance’, 141. 251 Ibidem, 142-144.

252 Ibidem, 147. 253 Ibidem, 149. 254 Ibidem, 154-155.

73

Als dat in elke opvoeding wereldwijd opgenomen werd, dan zou een volgende oorlog uitblijven.255

Een andere categorie sprekers die belang hechtten aan de sociale omgeving als oorzaak benadrukten juist de invloed van de tegenpool van de familie, namelijk het belang van grotere sociale instituties. De Noorse socioloog Segerstedt vroeg zich in zijn voordracht af of de ontwikkelingen van de samenleving zouden leiden tot het verdwijnen van het traditionele familieleven en of de sociale functies ervan dan overgenomen zouden worden door de staat.256

Segerstedt constateerde namelijk dat de rol van de familie in zijn tijd veranderde, hierbij werd er afscheid genomen van de traditionele patriarchale familiestructuur en gingen individuen op zoek naar andere hiërarchische groepen waar ze bij konden horen, zoals straatbendes.257 Een

ander probleem was dat het nieuwe en ‘moderne’ gezinsleven kinderen niet goed voorbereidde op de toekomst. Een voorbeeld hiervan was de situatie waarin de werkende vader opeens met salaris thuiskomt. De kinderen konden niet realiseren waar dit vandaan kwam en leerden daardoor geen verantwoordelijkheidsgevoel. Door dit gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel konden ze vervolgens geen bijdrage leveren aan het gezinsleven. Volgens Segerstadt was de oplossing om sociale instituties in het leven te roepen die deze kinderen verantwoordelijkheidsgevoel mee konden geven.258 Echter, hierin schuilde volgens hem wel

het gevaar dat deze sociale instituties zo traditionele rol van de familie over zouden kunnen nemen. Deze ontwikkeling zou tot verstoorde relaties in de sociale omgeving van kinderen kunnen leiden.

Een voorbeeld van een dergelijk maatschappelijk instituut was de kerk. Robert Morris, een Amerikaanse priester, stelde op basis van zijn ervaringen dat de kerk erg belangrijk was in het gemeenschapsleven.259 Zo stelde dit instituut zich vanuit altruïstische motieven ten doel om

voor de mensen te zorgen die dat nodig hadden. Daarnaast was het ook een instituut dat zowel kinderen als anderen hulpbehoevenden hielp om zich voor te bereiden op een volwassen leven met verantwoordelijkheid.260 Deze stelling werd door Morris verduidelijkt aan de hand van een

voorbeeld. Soldaten die regelmatige bezoekers waren van zijn kerk hadden kwamen na de oorlog niet terug met mentale klachten, in tegenstelling tot veel andere soldaten die de Tweede

255 Ibidem, 157.

256 J. Toms, ‘Political dimensions of the ‘psychosocial’’, 102.

257 Third plenary session, 18th august. Family problems and psychological disturbance’, 158-159. 258 Ibidem, 163.

259 Ibidem, 168. 260 Ibidem, 168-169.

74

Wereldoorlog hadden meegemaakt.261 Enerzijds werd er door Segerstadt dus gewaarschuwd

voor de problematische gevolgen als sociale en maatschappelijke instituties bepaalde rollen die traditioneel tot de familie behoorden over zouden nemen. Uit het voorbeeld van Morris bleek anderzijds dat deze instituties juist ook als vangnet voor hulpbehoevenden konden functioneren, wat illustreert dat er geen eenduidige visie was op dit vraagstuk.

Een ander instituut dat van invloed was op de ontwikkeling van het individu was het onderwijs. Tijdens de opening van de sessie ‘individu en de maatschappij’ legde de Argentijnse Eduardo Krapf de link tussen scholing en geestelijke hygiëne. De reden dat de Britse samenleving zo stabiel bleef tijdens de oorlog, was volgens hem namelijk te danken aan het onderwijs dat erg serieus werd genomen.262 Dat Groot-Brittannië zich staande kon houden

herleidde hij tot de vrijheid die het individu in het schoolsysteem had en de mate van rechtvaardigheid die er heerste. Deze twee factoren waren vanuit het onderwijs ook tot stand

gekomen in de samenleving, en zorgde er op die manier voor de stabiele oorlogsjaren.263

Henricus Cornelis Rümke uit Nederland zag vanuit zijn ervaringen als psychiater daarentegen juist een gevaar vanuit het onderwijs opdoemen. In zijn visie was de puberteit een periode van individualisering waarin door het groeiend bewustzijn van sociale waarden aansluiting bij de maatschappij gezocht werd.264 Rümke zag dat in het ‘moderne’ onderwijs van zijn tijd kinderen

te veel belast werden met allerlei bezigheden, waardoor ze niet genoeg tijd hadden om zichzelf

te kunnen ontwikkelen en aan te passen aan de samenleving.265 Hoewel Krapf en Rümke

verschilden van mening over de positieve invloed van onderwijs op het individu, toonde het wel aan dat dit maatschappelijke instituut zowel van invloed was op de geestelijke hygiëne van groepen als van het individu.

Over de ontwikkeling van het individu en de manier waarop geestelijke ongemakken daarin kunnen ontstaan zijn er twee duidelijk visies te ontdekken tijdens het International Congres for Mental Health. Aan de ene kant waren er bezoekers die de nadruk legden op de omgevingsfactoren die gedurende de vroege kinderjaren aanwezig waren. Aan de andere kant werd de oorzaak gezocht bij de sociale instituties in de samenleving waarin een individu zich

bevond.266 Dit was ook de conclusie die Margaret Mead trok op basis van de

onderzoeksrapporten van de internationale commissies. Aan de hand van de voorbeelden in

261 Ibidem, 168.

262 ‘Second plenary session, 17th august. The individual and society’, 101. 263 Ibidem.

264 Ibidem, 107. 265 Ibidem. 266 Ibidem, 122.

75

deze paragraaf kwam naar voren dat de mensen die hun visie op het gezin en sociale leven beargumenteerden met psychoanalyse en de invloeden vanuit de jeugdjaren op het individu vooral uit de psychiatrische wereld kwamen. De mensen die vooral spraken over sociale instituties kwamen daarentegen vanuit de wereld van sociale wetenschappen of waren verbonden met sociale instituties.

Dat deze twee visies werden gezien als de manier waarop geestelijke hygiëne een rol kon spelen in het voorkomen van geestelijke ziekten kwam grotendeels door de internationale situatie op dat moment. Volgens Mead en de andere aanwezigen op het congres was het noodzakelijk dat er hierover op dat moment werd nagedacht omdat er in de wereld een gevoel heerste van angst en vijandigheid, door het opgroeien en leven in een wereld na de oorlogsjaren. Deze onzekerheid werd ook gevoed door de trek van het platteland naar de steden, het idee van verslappende familiebanden, secularisatie en bovenal het leven in een wereld die eerst oorlog beschouwde als een incident, naar het leven in een wereld waarin een generatie in korte tijd twee wereldoorlogen meemaakte.267 Deze factoren zorgden ervoor dat geestelijk hygiënisten in

deze periode belangrijke oorzaken voor geestelijke problemen zochten in de sociale omgeving van het individu.