• No results found

hoogveenregime: potentiële acrotelmcapaciteit 4.3.1 Het concept van de potentiële acrotelmcapaciteit

4.1 Hydrologische interacties met de omgeving 1 De twee hoofdstromen

4.1.2 Zijdelingse afstroming

In een intact hoogveenlandschap komt de zijdelingse afstroming in de lagg terecht, waar dit water zich mengt met ander water, zoals kwelwater uit de minerale omgeving of water uit een (veen)rivier. In Nederland zijn laggs verdwenen. Figuur 4.17 toont een klein hoogveen met een lagg van maar enkele meters breed in Noord Jutland. In het geval van Figuur 4.17 is er aanvoer van mineraalrijk water via de beek. Het jonge glaciale landschap van Noord- Jutland dateert van de laatste ijstijd. Daarom zal het om relatief hoge natuurlijke

mineraalgehalten gaan.

In het veel oudere landschap van Noord- en Oost-Nederland zijn die gehalten van nature lager. Daarbij komt dat in de naaste omgeving van verreweg de meeste hoogveenreservaten door ontwatering niet of nauwelijks menging van veenwater met oppervlaktewater kan

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 117 plaatsvinden. Als er al oppervlakte water is, dan is het doorgaans door bemesting te voedselrijk.

4.1.3 Wegzijging

Zoals in 4.2.1 is aangegeven, is wegzijging in een niet of weinig verstoord hoogveen van weinig belang. Dat kan anders zijn als een gebied tot en met het onderste veen is uitgeveend en een eventuele gliedelaag is beschadigd of verdwenen. Als dan pogingen worden ondernomen om tot nieuwe (hoog)veengroei te komen, kan de afhankelijkheid van de grondwaterhuishouding in de omgeving groot zijn. Daar zal doorgaans de

grondwaterspiegel als gevolg van kunstmatige ontwatering aanzienlijk lager zijn dan in de begintijd van de veenvorming die meestal kort na de laatste ijstijd (Weichselien) lag. Hydrologische afhankelijkheid van de omgeving kan voor de natuurbeheerder die te maken heeft met een hoogveendoelstelling een lastige hinderpaal zijn. Toename van wegzijging in een hoogveenreservaat leidt tot grotere seizoensfluctuaties van de waterstand.

De hydrologische afhankelijkheid van de omgeving wordt bepaald door geohydrologische grootheden. Dat zijn:

1) Het doorlaatvermogen van het onderliggende watervoerende pakket 2) De verticale weerstand aan of direct onder de veenbasis

3) De ontwateringsbasis (in Nederland meestal het slootpeil) van de omgeving 4) De drainageweerstand van de omgeving

Deze grootheden zijn nader omschreven in Bijlagen Hydrologie 1.

Figuur 4.18. Enkele waterhuishoudkundige termen en bijbehorende symbolen geschematiseerd in beeld. De onderbroken gebogen blauwe lijn is de vorm van de

waterspiegel; de twee blauwe getrokken krommen geven elk bij benadering een stroomlijn aan.

Figure 4.18. Some hydrological terms and corresponding symbols pictured schematically. The dashed blue curve represents the shape of the water table, the two solid blue lines an

approximate flow line. Neerslag=precipitation, Maaiveld=surface, Ontwateringsdiepte=depth to the groundwater table, Drooglegging=freeboard, Opbolling=convexity,

Ontwateringsbasis=drainage base, Laagdikte = effective layer thickness below drainage base, Effectieve doorlatendheid=effective hydraulic conductivity,

Doorlaatvermogen=transmissivity, Ondoorlatende laag=impervious layer, Slootafstand= drain distance.

Laagdikte = D

opbolling = m

Slootafstand = L

Ontwateringsdiepte

Maaiveld

"Ondoorlatende" laag

Drooglegging

Effectieve

doorlatendheid = k

Doorlaatvermogen = kD

Neerslag = P

Ontwaterings-

basis

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 118 Figuur 4.19. Geschematiseerde beelden van een hoogveen in zijn omgeving. Het veen ligt op een watervoerend pakket dat aan de onderkant wordt begrensd door een afsluitende laag. Boven: in natuurlijke omgeving met lagg. Onder: in cultuurland.

Figure 4.19. Schematised raised bog in its surroundings. The bog lies on top of an aquifer, which in turn lies on an impervious layer. Above: natural situation with lagg, below: in cultivated land. Neerslagoverschot=excees precipitation, Zijdelingse afstroming=lateral discharge, Wegzijging=exfiltration (downward seepage), Ontwateringsbasis=drainage base, Drainageweerstand= drainage resistance, Watervoerende laag=aquifer,

doorlatendheid=hydraulic conductivity, doorlaatvermogen= transmissivity.

De ontwateringsbasis, ook wel drainagebasis genoemd, is de grondwaterstand die wordt bereikt na een droge periode en dan bij benadering overeenkomt met de waterstand in de ontwateringsmiddelen, het niveau van de drains of de bodem van waterlopen als die droogvallen (Gespreksgroep Hydrologische Terminologie 1986). Bij droogvallen van sloten kan de ontwateringsbasis ook overeenkomen met het waterpeil in verderaf gelegen open water. De ontwateringsbasis is een hoogte, meestal uitgedrukt in m ten opzichte van een referentiehoogte. Een aantal van deze termen is in beeld gebracht in Figuur 4.18.

De drainageweerstand is de stromingsweerstand naar drains of open water. Hoe die is gedefiniëerd en wordt berekend is uitgewerkt in Bijlagen Hydrologie 6. Sterk

geschematiseerde beelden van een veenrand met een lagg en één in cultuurland zijn weergegeven in Figuur 4.19. Het bovenste beeld is dat van een min of meer natuurlijke situatie weer met kwel uit de minerale omgeving en een lagg. Het onderste beeld is dat van een hoogveen omringd door cultuurland. Tussen het in Figuur 4.19 weergegeven beeld van de verdwijning van een lagg en het totaal vergraven van hoogvenen gevolgd door

ingebruikname als cultuurland, zoals heeft plaatsgevonden in de Groningse en Drentse veenkoloniën, liggen tal van varianten. Daarover gaat paragraaf 5.1.

Afsluitende laag

Watervoerende laag; effectieve doorlatendheid = k; doorlaatvermogen = kD D Hoogveen; vert. weerstand = C Ontwateringsbasis; drainageweerstand = Cd D

Neerslagoverschot = neerslag - evapotranspiratie

Zijde lingse afstroming W e g z ijg in g Afsluitende laag D Hoogveen; vert. weerstand = C Lagg; ontwateringsbasis = laagste delen maaiveld of beek

D

Neerslagoverschot = neerslag - evapotranspiratie

Zijde lingse afstro ming W e g z ijg in g

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 119

4.2 Het concept van systeemgebonden afvoer

Systeemgebonden afvoer (System linked discharge) is een concept dat in een rapport van Staatsbosbeheer is voorgesteld door Streefkerk en Casparie (1989). Het is kort gezegd het minimale deel van het jaarlijkse neerslagoverschot dat zijdelings moet afstromen om 1. de hoge waterstand in hoogveen te handhaven,

2. de overmaat nutriënten uit te spoelen en 3. de zuurgraad op peil te houden.

Het concept is het resultaat van een eenvoudige rekensom:

- Ga uit van een gemiddelde jaarneerslag ≥700 mm (gebaseerd op Nederland en Noordwest Duitsland)

- Neem een gemiddelde jaarverdamping aan van 550 mm - Ga uit van een gemiddelde wegzijging van 25-40 mm per jaar.

- De uitkomst van deze ietwat vereenvoudigde waterbalans is dan een minimaal benodigd gemiddeld neerslagoverschot van ongeveer 110 mm per jaar.

Een probleem met het concept van systeemgebonden afvoer is, dat het niet

wetenschappelijk is getoetst. We wijden er mede daarom een korte beschouwing aan, geconcentreerd op de hiervoor genoemde punten, genummerd 1-3.