• No results found

Veldsituatie, anisotroop Gelijkwaardige isotrope situatie

7.2.3 CASUS: Schaaphokswijk

Om hoogveenontwikkeling in het Natura 2000-gebied Fochteloërveen te stimuleren zijn vele kades en dammen aangelegd, waardoor het gebied in compartimenten is opgedeeld waar het waterpeil gereguleerd kan worden. Door variatie in maaiveldhoogte bestaan er echter grote

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 171 peilverschillen tussen een aantal compartimenten, waarbij in de hoger gelegen delen nog sprake is van verdroging. Dit is onder andere de situatie in de directe omgeving van de Schaaphokswijk. Door turfwinning in het verleden is het maaiveld in de laagte rond de Schaaphokswijk 1 tot 1,5 m lager dan het omringende veen (Figuur 7.7). Door het grote verschil in maaiveldhoogte treedt er verdroging op in het omringende veen. Het waterpeil in het omringende veen kon tot voor kort niet op het ambitieniveau gebracht worden vanwege de waterafvoerende functie van de Schaaphokswijk. Tegenwoordig heeft de Schaaphokswijk deze functie niet meer en ontstond de kans om de drainerende invloed van de wijk en de laagte op te heffen, en de waterhuishouding te optimaliseren ten behoeve van

hoogveenherstel (Oosting 2012a; Logemann & Salomons 2013). Deze maatregelen konden worden uitgevoerd dankzij het project Smildegerveen, één van de natuurprojecten die energiebedrijf RWE moet realiseren binnen de vergunning die is afgegeven voor de bouw van een nieuwe kolencentrale aan de Eemshaven.

Figuur 7.5. In het Fochterloërveen is in compartiment 14A na het lossteken van de toplaag van het veen een drijftil ontstaan gedomineerd door Eenarig wollegras, Waterveenmos en een ijle Pijpenstrootje begroeiing. Bron: Oosting (2012b).

Figure 7.5. Picture of compartment 14A in the Fochterloërveen bog where after cutting of the toplayer of the peat a floating raft developed. The vegetation is dominated by Eriophorum

vaginatum, Sphagnum cuspidatum and Molinia caerulea (not dominant). Source: Oosting

(2012b).

Figuur 7.6. In de laagte rond de Schaaphokswijk komen stukken open water voor met in de ondiepe delen Pitrus, Pijpenstrootje en/of veenmossen (linker foto). In het zuidoostelijke deel van de laagte rond de Schaaphokswijk heeft zich na een flinke brand in april 2011 een

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 172 zeer dichte Pijpenstrootje vegetatie ontwikkeld (op de achtergrond; rechter foto). Bron: Tomassen & Smolders (2013).

Figure 7.6. In the area surrounding the Schaaphokswijk channel, open water is alternated with lower parts dominated by Juncus effusus, Molinia caerulea and peat mosses (left photo). As a result of a large fire in the south eastern part a dense vegetation of Molinia caerulea has developed (right photo) Source: Tomassen & Smolders (2013).

Figuur 7.7. Hoogtekaart (AHN) van de laagte rond de Schaaphokswijk in het Fochteloërveen. Bron: Oosting (2012b).

Figure 7.7. Elevation map of a part of the Fochteloërveen reserve with the low area (light green and yellow) surrounding the Schaaphokswijk channel. Source: Oosting (2012b).

Figuur 7.8. Schematische weergave van de maatregelen in het gebied rond de

Schaaphokswijk. De wijken worden gedempt en opgehoogd tot een dam. De veenlaag wordt losgesneden en gaat bij een verhoging van het peil hopelijk drijven. Op termijn kunnen zich dan bultvormende veenmossen vestigen op de gevormde drijftillen. Bron: ARCADIS (2015).

Figure 7.8. Scheme of the measurements that are taken in the low area surrounding the Schaaphokswijk channel. The channel inclusive its branches were filled up and levelled up to a dyke. The top layer of the peat was cut loose and hopefully becomes buoyant after

increasing the water level. Hummock forming Sphagnum species can colonise the new developed rafts in the future. Source: ARCADIS (2015).

Op basis van een uitgebreid vooronderzoek door Oosting (2012a,b) is gekozen voor de herstelmaatregel ‘drijftilvorming door losspitten van veen’ als meest kansrijke maatregel voor de laagte rond de Schaaphokswijk (Figuur 7.8; Logemann & Salomons 2013; ARCADIS

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 173 2015). Bij drijftilvorming kan het peil flink opgezet worden, zodat het peilverschil tussen de laagte en het omringende veen snel opgeheven kan worden. Hierdoor kan verdroging van het omringende veen worden aangepakt en kan in de laagte hoogveenontwikkeling op gang komen wanneer er drijftillen ontstaan. Voorwaarde hiervoor is dat het restveen in de laagte (na losspitten) de juiste eigenschappen bezit om te gaan drijven bij inundatie van het gebied.

Het feit dat in de laagte rond de Schaaphokswijk nog witveen aanwezig is, schept positieve verwachtingen voor de potenties voor drijftilvorming (Oosting 2012a). Deze verwachtingen worden versterkt door een succesvolle ervaring met deze maatregel in een ander deel van het Fochteloërveen. De verwachting is dat er voldoende veenmosfragmenten in het gebied aanwezig zijn om de nieuw gevormde drijftillen te koloniseren. De overgang van slenk-naar bultvormende veenmossen zal mogelijk stagneren, omdat er weinig bultvormers in en rond het gebied waargenomen zijn (Oosting 2012a). De kans op een snelle natuurlijke

ontwikkeling van een acrotelm is daarmee klein.

De waterkerende functie van het veenpakket blijft in het overgrote deel van het terrein behouden na het losspitten van een toplaag. Het risico op droogval van het substraat kan in de eerste twee zomers na inundatie echter niet uitgesloten worden. De beperkte vernatting zal echter voorkomen dat de veenmossen volledig uitdrogen, en Pijpenstrootje (Molinia caerulea) zal door de spitwerkzaamheden en inundatie niet in staat zijn om zich in de eerste zomers sterk te ontwikkelen (Oosting 2012b). Een groot aantal randvoorwaarden voor drijftilvorming hebben betrekking op de fysische en chemische eigenschappen van het veen (Tabel 7.1). De verwachting was dat de zuurgraad van het veensubstraat te laag is voor drijftilvorming, omdat het veen lange tijd droog gelegen heeft. De voor drijftilvorming sturende veeneigenschappen, zoals de pH, soortelijke massa en potentiële

methaanproductie, van het in de laagte aanwezige veen zijn in kaart gebracht door de toplaag van het veen te analyseren (Tomassen & Smolders 2013).

Tabel 7.1. Fysische en chemische randvoorwaarden voor veen met een goede potentie om te komen opdrijven na vernatting. De data zijn gebaseerd op de analyse van drijvend veen dat verzameld is in 6 verschillende hoogveengebieden in Nederland (n = 13). FW = verse veenbodem en DW = droge veenbodem. Bron: Tomassen et al. (2004).

Table 7.1. Some physical and chemical prerequisites for peat able to form floating rafts after deep inundation of cut-over bogs. Data are based on the analysis of buoyant peat collected from six locations in the Netherlands (n = 13). FW = fresh peat soil and DW = dry peat soil. Source: Tomassen et al. (2004).

Chemische eigenschappen Grenswaarden

pH ≥ 4,0 Soortelijke massa (g DW l-1 FW) ≤ 75 Percentage veendeeltjes < 1 mm ≤ 50 Percentage veendeeltjes > 5 mm ≥ 40 Totaal-P (µmol g-1 DW) ≥ 10 CH4-productiesnelheid (µmol g-1 DW d-1) ≥ 2 pH/(soortelijke massa)-ratio ≥ 0,05

De toplaag van het veen is geanalyseerd en vergeleken met de eigenschappen van veen dat geschikt is om te komen opdrijven (Tabel 7.1). Daarnaast zijn ook referentiemonsters verzameld in een ander deel van het Fochteloerveen waar drijftillen zijn ontstaan na het losspitten van de toplaag. Het veen in de Schaaphokswijk blijkt op veel locaties een ongunstige soortelijke massa te hebben, het is zwaar veen. Het opdrijven van veen is afhankelijk van de productie van methaan en methaanproducerende bacteriën zijn minder tot niet actief bij een lage pH (pH < 4,0). Het veen in de laagte rond de Schaaphokswijk is als gevolg van verdroging in de loop der tijd flink verzuurd (pH ca. 3,5 tot 4,7) en is daarmee in de huidige situatie op een aantal locaties ongunstig voor veenmosontwikkeling.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 174 Op het moment dat de waterstanden in de laagte rond de Schaaphokswijk verhoogd worden is het wel de verwachting dat de pH van het veen zal stijgen als het gevolg van

reductieprocessen waarbij buffercapaciteit wordt gegenereerd. Deze stijging van de pH vergroot de kans dat het veen uiteindelijk toch komt opdrijven.

De pH/soortelijke massa-ratio van het veen blijkt ook een goede maat om de potentie voor drijftilvorming in te schatten (Tabel 7.1; Tomassen et al. 2003a). Een ratio hoger dan 0,05 geeft aan dat het veen niet te zuur is en een relatief lage soortelijke massa heeft. In de laagte rond de Schaaphokswijk is deze ratio gunstig op slechts een beperkt aantal locaties (Figuur 7.9). Indien de pH door vernatting van de laagte toeneemt, zal deze ratio mogelijk op meer locaties gunstig worden. Een andere factor die de kansen vergoot is dat alleen de soortelijke massa van het veen bepaald is, maar dat na het lossteken van het veen ook flinke pollen Pijpenstrootje aanwezig zijn met een lagere soortelijke massa. Na lossteken wordt het materiaal omgekeerd waardoor de pollen aan de onderzijde komen te liggen en mogelijk het opdrijfvermogen van het restveen vergroten. Door de afbraak van Pijpenstrootje bestaat er initieel wel een kans op eutrofiering, maar dit zal een tijdelijk probleem zijn. Ook is de afbraak van het Pijpenstrootje strooisel ongunstig vanuit het oogpunt van de

broeikasgasbalans, maar dit is als het goed is slechts een tijdelijke toename. Indien er een flinke veenmosontwikkeling op de drijftillen op gang komt nemen de emissies van

methaangas sterk af.

Figuur 7.9. Relatie tussen de potentiële methaanproductie en de ratio tussen de pH en soortelijke massa van de toplaag van het veen uit de laagte rond de Schaapshokswijk. De potentiële methaanproductie is bepaald aan de hand van anaerobe incubaties. Rood: locaties in laagte Schaaphokswijk. Groen: referentielocaties (vak 14A), dit betreft (deels) nieuw gevormd veen van een ca. 10 jaar oude drijftil. Bron: Tomassen & Smolders (2013).

Figure 7.9. CH4 production rates and ratios between pH and bulk density of peat collected in

the area surrounding the Schaapshokswijk channel (red dots) or from the nearby reference site (compartment 14A; green dots). Source: Tomassen & Smolders (2013).

Gezien de winst die in andere delen van het Fochteloërveen kunnen worden behaald, is het belangrijk om de laagte rond de Schaaphokswijk te kunnen vernatten. De kans dat het restveen in de laagte rond de Schaaphokswijk massaal komt opdrijven is gebaseerd op de metingen aan het restveen niet groot, maar lokaal zal er waarschijnlijk recent gevormd veen komen opdrijven van waaruit drijvende veenmosvegetaties zich kunnen uitbreiden. De aanwezigheid van pollen Pijpenstrootje zal waarschijnlijk ook positief bijdragen aan de kansen voor drijftilontwikkeling.

In 2015 is gestart met het dempen van een deel van de Schaaphokswijk, een aantal

zijwijken en het restant van de 40-Roe-wijk (deelproject van Wijk naar Dijk). Ter plaatse van 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 0 5 10 15 20 25 CH 4 -p ro duc tie mo l g -1 DW da g -1) P-totaal (µmol g-1DW) 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 3,0 3,5 4,0 4,5 5,0 5,5 6,0 CH 4 -p ro duc tie mo l g -1 DW da g -1) pH Schaaphokswijk

Referentielocatie (vak 14A)

0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 0,00 0,05 0,10 0,15 0,20 CH 4 -p ro du ct ie (µmo l g -1 D W da g -1) pH/soortelijke massa-ratio 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 0 5 10 15 20 25 30 CH 4 -p ro du ct ie (µmo l g -1D W da g -1) K (µmol g-1DW)

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 175 de demping zijn waterkerende kades (van leemrijk zand) aangelegd waardoor een

compartimentering met verschillende waterpeilen ontstaat. Daarnaast is de bestaande zode in de laagte (ca. 50 ha groot) op circa 20 à 25 centimeter diep te los gestoken/los gesneden. Hopelijk zal als gevolg van het langzaam stijgende waterpeil de zode inclusief de

Pijpenstrootje pollen gaan drijven zodat het een geschikt substraat voor veenmossen kan vormen tot ontwikkeling kan komen (Figuur 7.8). In het voorjaar van 2016 zijn de

werkzaamheden afgerond en de komende jaren zal duidelijk worden of er drijftilvorming zal optreden in de laagte. De peilverhoging zal in ieder geval gunstig zijn voor het hoger gelegen veen in de omgeving van de Schaaphokswijk. Naast deze interne maatregelen zal in de toekomst een hydrologische bufferzone aan de zuidzijde van de Schaaphokswijk, in de polder Zeven Blokken, worden ingericht.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 176

8 Monitoring van kwaliteitsindicatoren

8.1 Visie op monitoring en kwaliteit, in relatie tot