• No results found

veen Minerale

3. Herstel van hoogveenlandschappen (macroschaal): In de oorspronkelijke Nederlandse hoogveenlandschappen was een veelheid aan gradiënten aanwezig: van voedselarm naar

3.2.2 Ierse hoogvenen

De samenstelling van de vegetatie langs de gradiënten in hoogvenen zijn in meerdere buitenlandse hoogvenen onderzocht. De studie van Kelly (1993; zie ook in Schouten 2002) geeft een goed overzicht over de samenstelling van de vegetatie van twee levende Ierse hoogvenen in midden Ierland: Clara Bog en Raheenmore Bog. In dit onderzoek werd een duidelijke relatie gevonden tussen de samenstelling van de vegetatie en de abiotische terreincondities die sterk samenhangen met 1.) de helling van het hoogveenlichaam en 2.) de beschikbaarheid van voedingsstoffen en invloed van basenrijker grondwater. Vanwege de praktische hanteerbaarheid bij de vegetatiekartering werden een kleiner aantal

gemeenschapscomplexen (32 ‘community complexes’) onderscheiden, waarbij zo’n complex bestaat uit een homogene mozaïek van enkele gemeenschappen. Deze complexen bleken te zijn geassocieerd met specifieke diktes van de acrotelm. Deze complexen werden voor het ontwikkelen van praktische beheerstrategieën verder geïntegreerd: gemeenschapscomplexen met vergelijkbare vegetatiesamenstelling, acrotelmdikte en hydrologische en

hydrochemische kenmerken werden samengenomen in ecotopen. 3.2.3 Historische beschrijving hoogveengradiënt

Jonas (1932a) beschrijft in De Levende Natuur een wandeling vanaf een duinrug naar de meerstal “Kromme meer” in het Aschendorfer Obermoor ten zuiden van Papenburg. Daarbij wordt een overgangszone gepasseerd. “…. Eindelijk houdt het sombere dennenbosch op en staan we op de laatste, met hei begroeide heuvels, dicht bij het hoogveen. Aan onze voeten ligt een ondiepe heiplas, die door de brandende Juli-zon op een dun laagje water na is uitgedroogd. Een kenmerkend, éénvormig plantendek groeit op den bodem. Het is een verwarde massa van groene schijfjes, de blaadjes van den waternavel (Hydrocotyle), roode draden, de liggende stengels van de moerasrusch (Juncus supinus) en de rechtopstaande groene halmen van de water bies (Scirpus paluster), waartusschen overal veel mos, Drepanocladus fluitans, is te vinden. Samen vormen die planten een zwart slik op den bodem, waarin de wind voortdurend

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 66 fijne zanddeeltjes van de duinen blaast. Zoo ontstaat de onderste laag van het hoogveen (Zweedsch: gyttja), die de Duitschers het „Schmierlager" noemen, wat we met slijkbezinksel zouden kunnen vertalen. Tusschen de moskussens van Hypnum vinden we hier onze tweede veenmossoort, Sphagnum cuspidatum, want in het vochtige duinzand hebben we al een andere, S. acutifolium, aangetroffen. We komen in de natte randveenzone, op het overzichtskaartje met N.R. aangeduid, die vroeger het levende, zich steeds uitbreidende hoogveen als een gordel omgaf. Hier werd het door den duinrug tot staan gebracht, ginds schoof het verder vooruit, noordwaarts over de vlakke heide tot aan het Papenburger veenkanaal, waar intusschen het veen al sinds lang weer is afgegraven. Nu is de natte randzone grootendeels ontwaterd; slechts hier en daar bleef een klein stukje tot op heden bewaard. De breedbladige lischdodde, waterbies en Hypnum bewijzen, dat het hoogveen met zijn schrale, oligotrophe, plantendek hier de overwinning nog niet heeft behaald. Het regenwater spoelt steeds nieuwe voedingszouten uit de duinen, zoodat plaatselijk riet en liesgras (Glyceria aquatica Wahl.) kunnen groeien. Ook vindt men hier nog uitgestrekte velden van de snavelzegge, Carex rostrata, en overal vestigt zich de berk. Zoo geeft de randzone een veel bonter geheel te zien dan de hoogveenvlakte, waar het snel ).

Wat de terreinhelling of positie op de hoogveenkern betreft, werden 4 ecotopen

onderscheiden: central, sub-central, sub-marginal en marginal (Figuur 3.12). Wat betreft de gemeenschappen die gerelateerd zijn aan een hogere beschikbaarheid van voedingsstoffen of invloed van basenrijker grondwater, zijn de zogenaamde ‘soaks’ (in het Nederlands: meerstal), ‘flushes’ (afvoerlaagten) en de lagg. In het geval van veenafgraving en/of versterkte drainage van de rand van de veenkern zijn er nog de ecotopen van de ‘facebank’ en de ‘cut-away’. Afgezien van effecten van veenafgravingen en drainage, zijn de patronen in de vegetatie gerelateerd aan de waterstand ten opzichte van het maaiveld, de fluctuatie van de waterstand gedurende het jaar, de beschikbaarheid van voedingsstoffen en de invloed van grondwater (minerotrofie). Dit laatste is het geval in de lagg (en cut-away) en in delen van de ‘soak’-ecotoop. De vegetatie in andere onderdelen van de soak-ecotoop

vertoont weliswaar kenmerken van hogere beschikbaarheid van voedingsstoffen

(aanwezigheid van o.a. Snavelzegge, Waterdrieblad en Wateraardbei), maar die zijn een gevolg van sterke toe- en doorstroming van water door de bovenste veenlaag (acrotelm), wat aangeduid wordt met de term rheotrofie.

Bosgemeenschappen (hogere bomen en struweel) komen in de Ierse hoogvenen in de kern alleen voor in de lagg en in de hoogveenkern alleen langs veenbeken en rond de soaks, dus de locaties waar de waterstand sterker kan fluctueren en/of waar de beschikbaarheid van voedingsstoffen hoger is door minerotrofie of rheotrofie.

Zie paragraaf 8.6.5 voor toepassing van de ecotoopbenadering bij de vegetatiemonitoring van Ierse venen.

Figuur 3.12. Schematische weergave van de positie van de belangrijkste ecotopen, die door Kelly (1993) in Ierse hoogvenen zijn onderscheiden (Overgenomen uit: Streefkerk et al. 2012).

Figure 3.12. Schematic representation of the position of the main ecotopes distinguished in Irish bogs by Kelly (1993) (From: Streefkerk et al. 2012).

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 67 Tabel 3.1. Karakteristieken van de ecotopen die beschreven zijn voor Ierse hoogvenen (Kelly 1993; Kelly & Schouten 2002; overgenomen uit Streefkerk et al. 2012).

Table 3.1. Characteristics of the ecotopes described for irish raised bogs (Kelly 1993; Kelly & Schouten 2002; From: Streefkerk et al. 2012).

Ecotoop Karakteristieken Verdroogde veenrand

(Facebank)

Abiotisch: geen bulten en slenken, geen acrotelm

Biotisch: geen veenvomende plantengemeenschappen, vegetatie gedomineerd door Struikhei

Marginaal (Marginal)

Abiotisch: geen bulten en slenken, acrotelm meestal afwezig of slecht ontwikkeld (< 5 cm)

Biotisch: (bijna) geen veenvomende plantengemeenschappen, vegetatie gedomineerd door Struikhei en Veenbies

Sub-marginaal (Sub marginal)

Abiotisch: enig onderscheid tussen bulten en slenken, slenken gedurende korte periode per jaar geïnundeerd, acrotelm afwezig of dun (< 5 cm)

Biotisch: slenken gedomineerd door Beenbreek en Zacht veenmos Sub-centraal

(Sub central)

Abiotisch: een microtopgrafie van bulten, slenken en vlakten (lawns) (geen poelen). De vlakten zijn dominant. Acrotelm dikte variabel van 10 cm tot lokaal goed ontwikkeld tot 40 cm

Biotisch: vlakten gedomineerd door Hoogveen-veenmos Centraal

(Central)

Abiotisch: een microtopgrafie van bulten, slenken en poelen. Acrotelm redelijk tot goed ontwikkeld, dikte tot 50 cm

Biotisch: poelen en slenken gedomineerd door Waterveenmos Meerstal/afvoerlaagte

(Soak/Active flush)

Abiotisch: over het algemeen nat tot zeer nat, in de natste delen vlakten, in sommige delen poelen, slenken en platte bulten, Acrotelm goed ontwikkeld (> 40 cm)

Biotisch: vlakten met Waterveenmos, Slank veenmos en Snavelzegge, op drogere locaties Wilde gagel en Zachte berk struweel/bos met in sommige delen bulten van Gewoon veenmos en Pijpenstrootje