• No results found

veen Minerale

3. Herstel van hoogveenlandschappen (macroschaal): In de oorspronkelijke Nederlandse hoogveenlandschappen was een veelheid aan gradiënten aanwezig: van voedselarm naar

3.2.4 Historische beschrijving hoogveengradiënt

Jonas (1932a) beschrijft in De Levende Natuur een wandeling vanaf een duinrug naar de meerstal “Kromme meer” in het Aschendorfer Obermoor ten zuiden van Papenburg. Daarbij wordt een overgangszone gepasseerd. “…. Eindelijk houdt het sombere dennenbosch op en staan we op de laatste, met hei begroeide heuvels, dicht bij het hoogveen. Aan onze voeten ligt een ondiepe heiplas, die door de brandende Juli-zon op een dun laagje water na is uitgedroogd. Een kenmerkend, éénvormig plantendek groeit op den bodem. Het is een verwarde massa van groene schijfjes, de blaadjes van den waternavel (Hydrocotyle), roode draden, de liggende stengels van de moerasrusch (Juncus supinus) en de rechtopstaande groene halmen van de water bies (Scirpus paluster), waartusschen overal veel mos, Drepanocladus fluitans, is te vinden. Samen vormen die planten een zwart slik op den bodem, waarin de wind voortdurend fijne zanddeeltjes van de duinen blaast. Zoo ontstaat de onderste laag van het hoogveen (Zweedsch: gyttja), die de Duitschers het „Schmierlager" noemen, wat we met slijkbezinksel zouden kunnen vertalen. Tusschen de moskussens van Hypnum vinden we hier onze tweede veenmossoort, Sphagnum cuspidatum, want in het vochtige duinzand hebben we al een andere, S. acutifolium, aangetroffen. We komen in de natte randveenzone, op het overzichtskaartje met N.R. aangeduid, die vroeger het levende, zich steeds uitbreidende hoogveen als een gordel omgaf. Hier werd het door den duinrug tot staan gebracht, ginds schoof het verder vooruit, noordwaarts over de vlakke heide tot aan het Papenburger veenkanaal, waar intusschen het veen al sinds lang weer is afgegraven. Nu is de natte randzone grootendeels ontwaterd; slechts hier en daar bleef een klein stukje tot op heden bewaard. De breedbladige lischdodde, waterbies en Hypnum bewijzen, dat het hoogveen met zijn schrale, oligotrophe, plantendek hier de

overwinning nog niet heeft behaald. Het regenwater spoelt steeds nieuwe voedingszouten uit de duinen, zoodat plaatselijk riet en liesgras (Glyceria aquatica Wahl.) kunnen groeien. Ook vindt

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 68 men hier nog uitgestrekte velden van de snavelzegge, Carex rostrata, en overal vestigt zich de berk. Zoo geeft de randzone een veel bonter geheel te zien dan de hoogveenvlakte, waar het snel groeiende veenmos de groei van de meeste planten verhindert. De Sphagnumsoorten, die hier in hoofdzaak groeien, S. fimbriatum en S. cymbifolium nemen nog niet zoo'n belangrijke plaats in. We gaan verder naar het Zuiden, om een weg te vinden, die ons bij het Kromme Meer zal brengen. Het laatste huis van de nederzetting ligt al achter ons en een lijnrechte weg loopt het hoogveen in, langs diepe veenputten met een onder water groeiende Sphagnumsoort, S. cuspidatum, vooral in de variëteit plumosum, naar de randhelling van het veen. Breede zwarte erosiegeulen kronkelen de helling af naar de natte randzone. Als het geregend heeft spoelt het water hierlangs snel de helling af, die zoodoende altijd droog blijft. Vandaar dat hier reusachtige zoden van Molinia, de pijpestrootjes, en Calluna groeien en geen spoor van veenmos is te vinden. Tegen de Molinia-zoden aan zitten dwergmosjes (Dicranella cerviculata, Webera nutans) en levermosjes (Cephalozia connivens), overigens zijn de geulen dood en onbegroeid; eerst meer naar beneden, waar ze in plassen uitloopen, die het water verzamelen, is weer plantengroei te vinden. Op andere plaatsen, waar grootere geulen, met R. (Rulle) op het kaartje aangeduid, in de hellingsnijden, staan ook berken- en wilgenboschjes (Salix aurita). Daarachter pas strekt zich het eigenlijke hoogveen uit. Slootjes en greppels zijn de laatste sporen van de sinds lang opgegeven boekweitverbouw. Veenmossoorten, S. compactum, S. molle, S. medium en S. papillosum, hebben de vlakte heroverd en vormen platte natte kussens op den vroeger afgebranden grond. Over geulen springend en door diepe moslagen wadend naderen we geleidelijk de plaats, waar het Kromme Meer moet liggen. De zon brandt onbarmhartig en de lucht is door de sterke verdamping zoo vochtig als in een broeikas. De horizon schijnt op en neer te golven: „de veenkatten springen", zooals de herders zeggen. Geen mensch, geen boom, geen huis is in de verste verte te zien, veenbiespollen, Scirpus caespitosus, staan stijf en strak om ons heen, wollegrasstengels wiegelen met hun witte pluimen heen en weer en overal kronkelen dunne bruine veenbesstengels in en op het weeke veenmos. Slechts hier en daar steekt een eenzame Leucobryum-mosbult boven het overigens geheel vlakke terrein uit. Daar schittert eindelijk een streep water vóór ons in de zon, we zijn bij het Kromme Meer

aangekomen. Haastig gaan we langs de diepe geulen naar den rand toe, die door zachte

veenmoskussens is omgeven. De heele westrand is aan het verlanden, alleen aan den overkant, waar de golfslag een steile wand in de turf heeft uitgevreten, is het water open. Maar het is intusschen laat geworden, de zon nadert den horizon en laat haar roode stralen in het bruine water terugkaatsen, wat een gouden weerschijn geeft. Slechts noode kunnen we besluiten, den langen terugweg te aanvaarden.”

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 69

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 71 De figuren op deze en de voorgaande pagina’s zijn overgenomen uit Jonas (1932a).

The figures on this and previous pages reprinted from Jonas (1932a).

In een tweede artikel gaat Jonas (1932b) verder in op de plantengroei van het Kromme Meer en is de bovenstaande tekening van de vegetatie van deze meerstal opgenomen.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 72

3.3 Laggs in gradiënttypen actief hoogveen (PAS)

3.3.1 Typering lagg Nederlandse hoogvenen

Omdat laggs als functioneel deel van het hoogveensysteem in ons land vrijwel zijn

verdwenen, is in het kader van de PAS herstelstrategieën een beschrijving gemaakt van de gradiënten tussen hoogvenen en hun omgeving op basis van diverse landschapsecologische studies en kennis van vegetatietypen en gebieden (Everts et al. 2014). Op basis van de mineralogie van de omgeving worden door Everts et al. (2014) twee varianten

onderscheiden (zie ook paragraaf 3.1.2): actief hoogveen in een basenarme omgeving (variant 1a; Figuur 3.3) en in een basenrijke omgeving (variant 1b; Figuur 3.4). 3.3.2 Vegetatie gradiënten actief hoogveen

Het overgrote deel van de gradiënt actief hoogveen wordt gerekend tot het subhabitattype Actief hoogveen (hoogveenlandschap; H7110A; Figuur 3.3 en Figuur 3.4) met de

kenmerkende bulten (Associatie van Gewone dophei en Veenmos) en slenken (Associatie van Veenmos en Snavelbies). In de randzone waar de waterstanden wat verder wegzakken gaan soorten van vochtige heiden en ook Eenarig wollegras op de voorgrond treden en vormen zich Hoogveenbossen (H91D0; Everts et al. 2014)

Indien de lagg door enerzijds basenarm grondwater (lokaal en/of bovenlokaal) en anderzijds door veenwater (oppervlakkig dan wel vanuit de diepere veenlagen) wordt gevoed (variant 1a; Figuur 3.3) bestaat de gradiënt vanzelfsprekend uit (relatief) zuurminnende

plantengemeenschappen. Vanuit de hoogveenkern gezien, nemen eerst soorten van zeer zwak gebufferd en een iets minder voedselarm milieu toe zoals Veenbloembies,

Veenmoszegge, Draadzegge, Waterdrieblad, Zompzegge en Wateraardbei (Everts et al. 2014). Daarna volgt een zone die onder invloed staat van zwak gebufferd en wat

voedselrijker grondwater uit de diepere veenlagen of uit de omringende minerale gronden. Op de wat drogere plaatsen komen Hoogveenbossen (H91D0) voor en op nattere plaatsen bestaat de vegetatie uit relatief zuurminnende begroeiingen van de Overgangs- en trilvenen (H7140A). Kleine open wateren worden veelal gedomineerd door begroeiingen van zwak gebufferde wateren (H3130). In de randzone van het hoogveen kunnen rullen (veenbeken) ontspringen. Deze draineren hun omgeving enigszins waardoor ze worden begeleid door het habitattype Hoogveenbossen.

De gradiënt waarin de lagg enerzijds wordt gevoed door basenrijk, sterk gebufferd grondwater en anderzijds door veenwater (oppervlakkig dan wel vanuit de diepere veenlagen) (variant 1b; Figuur 3.4) wijkt sterk af van de voorgaande. De overgang van hoogveen naar veen dat door basenrijk grondwater wordt gevoed verloopt geleidelijk. Aan de hoge zijde van de gradiënt wordt de invloed van lateraal bewegend grondwater merkbaar, maar dit water is nog tamelijk zuur. Er ontwikkelt zich dan bijvoorbeeld veenmosrijke natte heide (H4010A) of Gagelstruweel. Verder de laagte in bereikt het basenrijke grondwater de wortelzone en bestaat de vegetatie uit Galigaanmoerassen (H7210), Alkalisch laagveen (H7230) en Overgangs- en trilvenen (trilvenen; H7140A) (Everts et al. 2014). Op de overgang van zand naar grondwater gevoed veen kunnen Elzenbroeken (Vochtige alluviale bossen, beekbegeleidend; H91E0C). Verder helling opwaarts is op de overgang naar minerale bodems Hoogveenbos (H91D0) aanwezig. De chemische samenstelling van het grondwater en de mate van uittreden worden gestuurd door de plaatselijke geologische opbouw, waardoor gedifferentieerde overgangen van het zure hoogveen naar door basenrijk grondwater gevoedde vegetaties ontstaan (Everts et al. 2014).