• No results found

Geohydrologische basis, ' ondoorlatend '

6.1 Rol van bufferzones en overgangszones 1 Definitie

6.2.4 CASUS: Buffer en randzones rondom het Fochteloërveen

Het Fochteloërveen is een restant van de grotendeels afgegraven Smildervenen die

oorspronkelijk een groot gebied rond de huidige provinciegrenzen van Drenthe en Friesland bedekten. Het veen groeide tot maximaal enkele meters boven de omgeving uit. Vanaf de zestiende eeuw werden de Smildervenen afgegraven. Hierdoor kwam het Fochteloerveen hoog in het landschap te liggen. Ook het omliggende gebied werd grotendeels ontwaterd ten behoeve van landbouwgronden en de bodembedekking werd vervangen door agrarische gewassen. Tegelijkertijd nam het grondwatergebruik voor o.a. de irrigatie van gewassen toe. Door het afgraven en de oxidatie van het veen zijn de accenten in het reliëf langs de grenzen van het natuurgebied toegenomen. Door deze ingrepen verliest het veengebied te snel grondwater door oppervlakte afvoer, drainage door de omgeving en wegzijging naar het eerste watervoerende pakket. Deze snelle waterverliezen vormen een belemmering voor het realiseren van de N2000-doelstellingen (Provincie Drenthe 2015).

De ondergrond van het Fochteloërveen bestaat uit een veenpakket (Formatie van Nieuwkoop) van maximaal 2 meter. De onderste 5 à 10 cm bestaat uit een zeer slecht waterdoorlatende gliedelaag bestaande uit amorfe humus. Lokaal kan de gliedelaag

ontbreken, maar daar komt dan een leemlaag van 10 à 20 cm dik voor. Onder de veenlaag bevindt zich een zeer dunne fijnzandige laag (Formatie van Boxtel) van 1 tot 3 m dik. Deze zandige laag wordt aan de onderkant afgesloten door keileem van maximaal 2 m dikte. Vervolgens 0-4 m fijn zand en daaronder de Peelo klei bestaande uit slecht doorlatende zwarte klei (potklei). Volgens Van der Gaast en Kiestra (2008) komen als gevolg van ondiepe keileem in een groot deel van het onderzoeksgebied komen, in natte perioden, ondiepe (schijn)grondwaterspiegels voor.

Sinds de jaren 1960 wordt gewerkt aan het vernatten van het Fochteloërveen, met als ultiem doel de ontwikkeling naar een zichzelf instandhoudend, levend hoogveen. Tot 2010 werd het vernatten aangepakt met interne maatregelen, zoals het plaatsen van damwanden en stuwen in het natuurgebied geplaatst om de afstroming van water naar de omgeving te vertragen. Ondertussen bestaat het natuurgebied uit tientallen compartimenten met elk een eigen streefpeil dat trapsgewijs toeneemt met het maaiveld (zie Figuur 6.4 ). Vanaf 2000 zijn ook maatregelen buiten het Fochteloërveen genomen. Zo is het Compagnonsveld ingericht en is in 2010 aan de westkant op 2 plaatsen een bufferzone aangelegd op voormalige landbouwpercelen (Figuur 6.2). In deze bufferzones zijn de volgende maatregelen genomen:

• kades aangelegd, • knijpstuwen geplaatst,

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 149 • wijken afgedamd,

• sloten gedempt, • slenken gegraven en • de waterpeilen zijn opgezet.

Figuur 6.2. Bufferzone aan de westzijde van het Fochteloërveen. Door middel van een stelsel van kades, stuwen en overstorten wordt stapsgewijs het verschil in waterstand overbrugd tussen het reservaat en de omgeving.

Figure 6.2. Buffer zone on the west side of the Fochteloërveen reserve. By means of a system of embankments and weirs the difference in watertable between the reserve and the

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 150 Figuur 6.3. Overzichtskaart van deelgebieden die zijn ingericht als buffer- en randzone tussen het Fochteloërveen en de omringende landbouwgebieden.

Figure 6.3. Overview of the areas shaped around the Fochteloërveen reserve to function as buffer and transitional zone between the bog remnant and the surrounding agricultural land.

In 2011 is aan de zuidzijde het slotenstelsel in het voormalig landbouwgebied gedempt en zijn petgaten gegraven. Van de Gaast en Kienstra (2008) verwachten dat door het

betrekkelijk geringe doorlaatvermogen van het eerste watervoerende pakket de ruimtelijke verbreiding van de grondwaterstandsverhoging als gevolg van het voorgenomen peilverschil relatief gering zal zijn. In het zuidwestelijk deel van het Esmeergebied is het na demping van de Veertigroewijk fors natter is geworden: het freatisch peil is een halve meter gestegen. In andere deelgebieden is geconstateerd dat de waterstand langer hoog blijft en de

zomeruitzakking geringer is (Boer et al. 2014).

Om natschade aan omliggende landbouwpercelen te voorkomen, zijn in het landbouwgebied grenzend aan de bufferzones maatregelen genomen. Deze maatregelen bestaan uit het opschonen en baggeren van de wijken en het aanleggen van buisdrainage. Daarmee wordt een deel van het effect van de bufferzone teniet gedaan.

Volgens Boer et al. (2014) heeft de herinrichting geleid tot een duidelijke vernatting van het gebied. Het dempen van de wijken en het plaatsen van de stuwen heeft geleid tot een plotseling geheel gewijzigd afvoerpatroon. In het eerste jaar na voltooiing van de inrichting zakken de waterstanden minder diep weg en ’s winters vindt inundatie van de laagste delen plaats. De afwatering werd overgenomen door het kommen- en slenkenstelstel in het gebied. Op enkele locaties in een stijging van de grondwaterstand met 50 cm waargenomen. Deze stijging wordt verklaard door het dempen van de Veertigroewijk. Het zal echter nog enkele jaren duren voordat de hydrologie zich heeft ingesteld op de gewijzigde situatie.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 151 Figuur 6.4. Compartimentering van het peilbeheer van het Fochteloërveen met houten damwanden kades en stuwen. Bron: Rijpkema et al. (2012).

Figure 6.4.Compartments for the water table management of the Fochteloërveen reserve with wooden sheet-pile walls, dams and weirs. Source:Rijpkema et al. (2012).

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 152 Figuur 6.5. Geohydrologisch dwarsprofiel van het Fochteloërveen (oriëntatie noordwest- zuidoost). Bron: Rijpkema et al. (2012).

Figure 6.5. Geohydrological cross section of the Fochteloërveen (orientation NW-SE). Source: Rijpkema et al. (2012).

Figuur 6.6. In de buffer- of randzones rondom het Fochteloërveen ontwikkelt afhankelijk van de lokale situatie heide, open water, moerasruigte of wilgenbos. Ook zijn er graslanden die gemaaid en beweid worden. In alle gevallen is een belangrijk doel de waterstand tegen het hoogveen aan te verhogen.

Figure 6.6. In the buffer and transitional zones around the Fochteloërveen heathland, open water, marsh brushwood or willow wood are developing, depending on the local situation. In addition, there are grasslands that are mowed and grazed. In all cases, a main goal is to increase the water table towards the bog.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 153

6.3 Biodiversiteit en beheer buffer- en

overgangszones