• No results found

van zelfrechtvaardiging worden weersproken nieuwe krachtige maatregelen (bv. rekeningrijden,

nieuwe mogelijkheden met betrekking tot bedrijfsvervoer) extra kunnen ondersteunen. Juist wanneer door een maatregel mensen weer gaan nadenken over de keuze van een vervoermiddel, dus wanneer het gewoontegedrag tijdelijk is doorbroken (Aarts, 1996), zou het weerspreken van vormen van zelfrechtvaardiging het verschil kunnen uitmaken tussen gedragsverandering en zelfrechtvaardiging.

Dit ontkrachten kan op verschillende manieren. Ten eerste door het aanbieden van feitelijke informatie. Vaak hebben autogebruikers een onrealistische voorstelling van zaken over alternatief vervoer. Regelmatig worden wachttijden van het openbaar vervoer overschat (zo ook in dit onderzoek met betrekking tot de metro) en ook de kans op regen als men 's ochtends naar het werk gaat; het

90

Aanbevelingen

verstrekken van de werkelijke wachttijden of de werkelijke kans op regen maakt het moeilijker om het autogebruik te rechtvaardigen. Voor het beleid is het belangrijk dat voor het nemen van een bepaalde maatregel wordt bekeken welke misvattingen er plaatsvinden in de doelgroep. Door deze misvattingen te ontkrachten kan hierop worden ingespeeld.

Ten tweede kunnen autogebruikers bewust worden gemaakt van de vele zelfbeschermende vertekeningen. Een zelfbeschermende vertekening is bijvoorbeeld het false consensus effect, wat te maken heeft met de overschatting van het aantal mensen die hetzelfde gedrag vertonen. Zo werd in het onderzoek vrij sterk aangegeven dat in 'hun situatie iedereen met de auto naar het werk zou gaan.' Dit zou kunnen worden ontkracht door het geven van tegenvoorbeelden ('Veel managers gaan tegenwoordig regelmatig op de fiets naar het werk'). Een andere eigenschap van autoproblematiek die makkelijk tot zelfrechtvaardiging kan leiden is het sociaal dilemma. Het persoonlijk belang is in een sociaal dilemma tegenstrijdig aan het collectieve belang. Persoonlijk is het aantrekkelijk om auto te rijden (veel vrijheid), terwijl het collectieferbij gebaat is dat er gekozen wordt voor een alternatief vervoermiddel (vanwege de file- en milieuproblemen). Deze situatie leidt tot afwenteling van de problematiek. Een vorm hiervan kwam duidelijk naar voren in het huidige onderzoek, namelijk afwenteling naar de overheid. Aangezien er velen bijdragen aan de problematiek ontstaat er een diffusie van verantwoordelijkheid. Daarom is het van belang om de problematiek kleinschaliger te maken (de locale gevolgen van de autoproblematiek te benadrukken), zodat de effecten enigszins zichtbaar worden gemaakt ('zonder u kan de overheid ook niets beginnen'.). Wanneer al zelfrechtvaardiging op verschillende manieren wordt tegengegaan wordt de kans groter dat de genomen maatregelen effect sorteren.

Tot nu toe zijn de processen van zelfrechtvaardiging beschreven als iets wat moet worden voorkomen. Het is echter goed te benadrukken dat zelfrechtvaardiging ook in de goede richting kan werken en het selectief autogebruik kan bevorderen. Net zoals een automobilist probeert redenen te verzinnen voor zijn autogebruik kan iemand die met het openbaar vervoer reist zijn keuze gaan rechtvaardigen. Het is dus zaak om mensen ertoe te bewegen één keer de stap te zetten om met een alternatief vervoermiddel te reizen (bijvoorbeeld door het geven van een dienstfiets, of het verstrekken van strippenkaarten), waarna mensen hun keuze voor zichzelf recht zullen praten.

Het is dan wel van belang dat de eerste ervaringen met het alternatief vervoer positief zijn.

Alhoewel dit onderzoek inzicht geeft in welke vormen van zelfrechtvaardiging naar voren 91

Aanbevelingen

komen bij automobilisten en aannemelijk maakt dat zelfrechtvaardigingsprocessen autobeperkende maatregelen in belangrijke mate teniet doen moeten bovenstaande suggesties om zelfrechtvaardigings-processen tegen te gaan met enige voorzichtigheid worden benaderd! Verder onderzoek zal dus antwoord moeten geven op de vraag hoe effectief bovenstaande suggesties voor het tegengaan van zelfrechtvaardigingsprocessen daadwerkelijk zijn.

92

Referentielijst

Aarts, H. (1996). Habit and decision making: The case of travel mode choice. Dissertatie, Katholieke Universiteit Nijmegen.

Aronson, E. (1995). The social anima!. New York: W.H. Freeman and Company.

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a unifying theory of behavioral change. Psychological Review, 84, 191-215.

Bern, D.J. (1972). Self-perception theory. In L. Berkowitz (Ed.), Advances in experimental social psychology (Vol. 6, pp. 1-62).

Brehm, J.W. (1966). A theory ofpsychological reactance. San Diego, CA: Academie Press.

C.B.S. (1996). Statistiek van het personenvervoer 1995; Centraal Bureau voorde Statistiek, Divisie Handel, Transport en Dienstverlening, Sector Verkeer en Vervoer. Voorburg/Heerlen.

Cooper, J. & Fazio, R.H. (l 984). A new look at dissonance theory. In: L. Berkowitz (Ed.), Advances in experimental social psychology (vol. l, pp. 229-266). New York: Academie Press.

Dunning, D., Meyerowitz, J.A., & Holtzberg, A.D. (1989). Ambiguity and self-evaluation: The role of idiosyncratic trait definitions in self-serving assesments of ability. Journal of Personality and Social Psychology, 57, 1082-1090.

Eagly, A.H., & Chaiken, S. (1993). The Psychology of Attitudes. Orlando: Harcourt Brace Jovanovich, Inc.

Fazio, R.H., Zanna, M.P., & Cooper, J. (1977). Dissonance and self-perception: an integrative view of each theory's proper domain of application. Journal of Experimental Social Psycho-logy, 13, 464-479.

Fazio, R.H., Zanna, M.P. (1981). Direct experience and attitude-behavior consistency. In L. Berkowitz

(Ed.), Advances in Experimental Social Psychology (vol 14, pp. 161-202). New York:

Academie Press.

Festinger, L. (1957). A theory ofcognitive dissonance. Evanstone, IL: Row, Peterson.

Fishbein, M., & Ajzen, I. (1975). Belief, attitude, intention, and behavior: An introduction to theory and research. Reading, MA: Addison-Wesley.

Fiske, S.T., & Taylor, S.E. (1991). Social cognition (2nd ed.). New York: McGraw-Hill.

Golob, T.F., Horowitz, A.D., & Wachs, M. (1979). Attitude-behavior relationships in travel-demand modelling. In D.A. Hensher & P.R. Stopher (Eds.), Behavior travel modelling. London:

93

Referentielijst

Croom Helm.

Holland, R. W., Meertens, R.M., & Vugt, M. van (1996). Zelfrechtvaardiging bij automobilisten.

Een rapportage van een literatuurstudie, literatuuronderzoek Rotterdam: AW.

Heider, F. (1958). The psychology of interpersonal relations. New York: Wiley.

Kantola, S.J., Syne, G.J., & Campbell, N.A. (1984). Cognitive dissonance and energy conservation.

Journal ofApplied Social Psychology, 69, 416-421.

Keiman, H.C., & Baron, R.M. (1974). Moral and hedonic dissonance: A functional analysis of the relationship between discrepant action and attitude change. In S. Himmelfarb & A.H.

Eagly (Eds.), Readings in attitude change (pp. 558-575). New York: Wiley.

Knippenberg, D.L. van & Knippenberg, C.W.F, van (1990). Beïnvloeding van vervoermiddelkeuze in het woon-werkverkeer door middel van een tijdelijke gedragsverandering. Intern rapport.

Haren: Verkeerskundig Studiecentrum.

Meertens, R.M. (1991). Wenselijkheid en geloofwaardigheid: De invloed van de sociale context op oorzakelijke verklaringen voor succes en falen. Academisch proefschrift, Katholieke Universiteit Nijmegen.

Rosenberg, M. J. (1968). Hedonism, inauthenticity, and other goads toward expansion of aconsistency theory. In R.P. Abelson, E. Aronson, W.J. McGuire, T.M. Newcomb, M.J. Rosenberg,

& P.H. Tannenbaum (Eds.), Theories ofconsistency among attitude components (pp. 73-111).

Chigago: Rand McNally.

Schan, J., Dinger, J., & Bohnner, G. (1995). Rationalisierungen und Neutralisationen als Rechtfertigungsstrategien: Ein vergleich zwischen Umwelt- und Delinquenzbereich. Zeitschrift für Differentiële und Diagnostische Psychologie, 16,177-194.

Schlenker, B .R. (1980). Impression management: the self-concept, social identity and interpersonal relations. Belmont, Calif.: Brooks/Cole.

Steele, C.M. (1988). The psychology of self-affirmation: Sustaining the integrity of the self. In L. Berkowitz (ed.), Advances in Experimental Social Psychology: Vol. 21 (pp. 261-302).

San Diego, CA: Academie Press.

Steg, E.M. (1996). Gedragsverandering ter -vermindering van het autogebruik Theoretische analyse en empirische studie over probleembesef, verminderingsbereidheid en beoordeling van beleidsmaatregelen. Dissertatie, Rijksuniversiteit Groningen.

94

Referentielijst

Sykes, G.M., & Matza, D. (1957). Techniques of neutralization: A theory of delinquency. American Sociological Review, 43, 643-656.

Tedeschi, J.T., & Rosenfeld, P. (1981). Impression management theory and the forced compliance situation. In J.T. Tedeschi (Ed.), Impression management and socialpsychological research (pp. 147-177). San Diego, CA: Academie Press.

Tertoolen, G. (1994). Uit eigen beweging... ?! Een veldexperiment over beivloedingspogingen van het autogebruik en de daardoor opgeroepen psychologische weerstanden. Dissertatie, Rijksuniversiteit Utrecht.

Tertoolen, G. & Kreveld, D. Van (1995). De schadelijke bijwerkingen van voorlichting.

Overheidscampagnes ter discussie. Beleid en Maatschappij, 5, 296-303.

Van Lange, P.A.M. (1991). Being better but not smarter than others: The Muhammad Ali effect at work in interpersonal situations. Personality and Social Psychology Bulletin, 17,690-694.

Vugt, M. Van(1996). Social dilemmas and transportation dedsions. Dissertatie, Rijksuniversiteit Limburg.

Van Vugt, M., Van Lange, P.A.M., Meertens, R.M. & Joireman, J. A. (1996). Why structural solutions to social dilemmas may fail: A field experiment on the first carpool lane in Europe. Social Psychology Quarterfy, 59, 364-374.

95