• No results found

op de sociaal onwenselijke aspecten van hun gedrag. De informatie is bijgevoegd in de bijlage

Een tweede groep kreeg informatie aangeboden over de voordelen van alternatief vervoer naar het werk. In deze groep werd gepoogd hedonistische zelfrechtvaardiging op te wekken. De informatie werd duidelijk toegespitst op de persoonlijke voordelen van alternatief vervoer. De kem van de boodschap was dat het voor automobilisten persoonlijk onverstandig is om met de auto te gaan. In veel gevallen is dit moeilijk hard te maken, maar er zijn toch nog een groot aantal automobilisten die met de auto naar het werk gaan, terwijl ze met een alternatief vervoermiddel sneller af zouden zijn, bijvoorbeeld doordat ze elke dag voor langere tijd in de file staan of last

67

De nameting

hebben van parkeerproblemen. De boodschap bevatte informatie over de reistijd, veiligheid en schade voor de eigen gezondheid van de auto en alternatief vervoer. Om de kans te vergroten dat alternatieven voor de auto gunstig uit zouden vallen met betrekking tot de reistijd werd, zoals reeds werd vermeld in de methodesectie van de voormeting, gekozen voor een locatie bij Capelle aan de Ussel. De reistijd per openbaar vervoer werd voor iedere individuele respondent uit de hedonistische dissonantie conditie berekend aan de hand van de reistijdtabellen van het openbaar vervoer in de regio Rotterdam. Informatie over de veiligheid van een vervoermiddel werd verkregen uit rapporten van het CBS (1995). Daarnaast werd informatie verstrekt over de gevolgen voor de eigen gezondheid van het reizen met de auto. Zowel uit de informatie over de veiligheid als over de eigen gezondheid kwam naar voren dat de keuze om met de auto te reizen onverstandig is. Een voorbeeld van deze informatie is te vinden in de bijlage.

Respondenten uit de controleconditie kregen slechts de brief, waarin werd aangekondigd dat er een telefonisch interview werd gehouden. Deze groep kreeg verder geen informatie thuisgestuurd.

Respondenten

Eind november 1996 werd begonnen met de nameting. Respondenten werden 's avonds tussen 18.00 uur en 22.00 uur gebeld. Dit werd gedaan door drie verschillende enquêteurs6. Een aantal respondenten gaf aan liever op het werk overdag gebeld te worden. Het telefoonnummer van mensen die geen telefoonnummer hadden opgegeven in de vragenlijst, maar wel een adres, werd opgevraagd bij de PTT. Veruit de meeste respondenten waren bereid mee te werken aan het telefonische interview.

Van de 166 personen die een vragenlijst hadden ingezonden werden 134 personen opnieuw geënquêteerd. In totaal betekent dit een uitval van 32 respondenten (19%). Van 24 respondenten kon het telefoonnummer niet worden achterhaald en twee respondenten konden langdurig niet bereikt konden. Slechts zes respondenten (3%) waren niet bereid verder mee te werken aan het onderzoek. Vier hiervan waren respondenten uit de hedonistische-dissonantie conditie en twee

6Uit een MANOVA bleek dat er geen verschillen waren in scores tussen de enquêteurs onderling (Hotellings T2 = 4,64df=64;p=.75)

68

De nameting

kwamen uit de morele-dissonantie conditie. De redenen die hiervoor werden gegeven waren verschil-lend. Twee mensen gaven als reden op dat ze echt geen tijd hadden voor het interview, terwijl vier personen zich ergerden over het onderzoek.

Uitingsvormen van zelfrechtvaardiging

De manier waarop de waarderingen, overtuigingen en andere uitingsvormen van zelfrechtvaardiging werden gemeten was exact gelijk aan de wijze waarop een en ander gemeten was in de voormeting.

Voor de beschrijving hiervan wordt dan ook verwezen naar de methodesectie van de voormeting.

Veel vragen die in de voormeting werden gesteld, zoals algemene vragen over het woonwerkverkeer, personalia en metingen voor gewoonte, self-esteem, de wenselijkheid van autogebruik werden niet opnieuw gesteld in de telefonische nameting.

Manipulatiechecks

In de telefonische enquête waren een achttal manipulatiechecks opgenomen, om te bekijken of de respondenten wel de dissonantie ervoeren die we in dit onderzoek probeerden te manipuleren.

Hierbij moet worden opgemerkt dat het bij onderzoek naar zelfrechtvaardiging moeilijk is vast te stellen of een manipulatie geslaagd is. De dissonantie kan namelijk al in een vroeger stadium dan tijdens de vragenlijst zijn gereduceerd door zelfrechtvaardiging, waardoor de dissonantie niet meer naar voren komt bij de manipulatiechecks. Wanneer iemand na het lezen van informatie over de bijdrage die auto's leveren aan de milieuproblematiek bijvoorbeeld direct tegen zichzelf zegt dat hij toch écht niet zonder de auto kan (en daardoor de dissonantie oplost), dan is de dissonantie al niet meer meetbaar in de manipulatiechecks.

In de manipulatiechecks werd gevraagd naar de mate waarin de respondenten door de informa-tie het gevoel kregen dat hun autogebruik niet sociaal was en de mate waarin zij het gevoel kregen dat hun autogebruik niet verstandig is. Daarnaast waren twee items in de vragenlijst opgenomen die direct vroegen naar de mate waarin uit de informatie naar voren kwam dat de auto negatieve gevolgen heeft voor het milieu en de volksgezondheid en de mate waarin uit de informatie naar voren kwam dat alternatieven voor de auto lang niet zo onhandig zijn. Verder werd gevraagd naar de mate waarin de respondenten zich als gevolg van de informatie ongemakkelijk voelden, de mate waarin ze de informatie vervelend vonden om te lezen en de mate waarin de informatie duidelijk

69

De nameting

was.

Intentie

De laatste vragen van de telefonische interviews waren twee items voor het meten van de intentie.

Respondenten moesten aangeven op een 7-puntsschaal (gelabeld met zeer zeker wel - zeer zeker niet) in hoeverre ze van plan waren minder de auto te gebruiken om naar het werk te gaan en in hoeverre ze over het algemeen van plan waren de auto minder te gebruiken.

Confrontatie met dissonante cognities

Nadat de vragenlijst was afgenomen werd geprobeerd om dissonantie bij de respondenten op te roepen door respondenten te confronteren met tegenstrijdigheden die ze hadden gerapporteerd in de vragenlijst. Voor elke respondent apart werd uitgezocht op welke wijze dissonantiegevoelens met betrekking tot hun autogebruik het beste konden worden opgeroepen. Een voorbeeld hiervan is: "Inde vragenlijst die u ons heeft opgestuurd komt naar voren dat u bescherming van het milieu erg belangrijk vindt, daarnaast ziet u ook mogelijkheden om minder auto te rijden, waarom gaat u dan toch nog altijd met de auto naar uw werk? ". De bedoeling van deze confrontatie was om dissonantie bij de respondenten op te roepen, waardoor de respondenten op een spontane manier met vormen van zelfrechtvaardiging zouden komen. De antwoorden van de respondenten op deze confronterende vragen werden deels opgenomen op cassetteband en deels opgeschreven door de enquêteur. Vervolgens werden deze antwoorden geclassificeerd in de uitingsvormen zoals die in de inleiding beschreven zijn. Dit werd gedaan door twee onafhankelijke beoordelaars. Over 75 procent van de responsen was overeenstemming tussen de beoordelaars. Wanneer geen overeenstemming was over een respons op voorhand werd deze ingedeeld in een categorie aan de hand van de uitkomst van uitgebreid overleg tussen de beoordelaars.

Resultaten

In de analyses werden dezelfde respondenten opgenomen als bij de bespreking van de voormeting, 70

De nameting

namelijk degenen die regelmatig met de auto naar het werk gingen. Het aanbieden van informatie over de nadelen van de auto zal over het algemeen niet tot dissonantie leiden bij mensen die met een ander vervoermiddel naar het werk reizen. Er konden 121 respondenten gebruikt worden in de analyses.

Manipulatiechecks

Over het algemeen vond men de toegestuurde informatie duidelijk (M= 2,14, SD = 1,41). Uit een MANOVA bleek dat de gemiddelden van de manipulatiechecks tussen de verschillende experimentele condities significant van elkaar verschillen (Hotelings T2 = .28, p < .02). Uit univariate analyses bleek dat de condities voornamelijk verschilden in de items, waarbij werd gevraagd naar de mate waarin naar voren kwam dat de auto negatieve gevolgen had voor het milieu en de maatschappij (F= 4,31; p < .02), naar de mate waarin mensen zich ongemakkelijk voelden na het lezen van de informatie (F= 4,58; p < .02) en naar de mate waarin de informatie vervelend was om te lezen (F= 5,58; p < .01). Voor alle drie de items bleek de conditie waarin milieu-informatie werd aangeboden het laagst te scoren. Respondenten gaven in deze conditie aan dat in de informatie meer naar voren kwam dat de auto negatieve gevolgen heeft voor het milieu (M = 2.58, SD = l .53) dan in de conditie waarin reistijdinformatie werd aangeboden (M= 3.20, SD = 1.58) en in de controle-conditie (M = 3.55, SD =1.41). Tevens gaven respondenten in de milieu-informatie conditie meer aan dat ze zich ongemakkelijk voelden als gevolg van de informatie (M= 4.69, SD = l .75) dan respondenten in de conditie waarin reistijd informatie werd aangeboden (M= 5.32, SD = l .73) en respondenten in de controle-conditie (M = 5.79, SD = l .35). Tot slot gaven de respondenten uit de milieu-informatie conditie meer aan dat ze de informatie vervelend vonden om te lezen (M

= 5.09, SD = l .70) dan de respondenten uit de conditie waarin reistijd informatie werd aangeboden (M = 5.95, SD = l .46) en de respondenten uit de controle-conditie (M= 6.08, SD = l .09). De meeste dissonantie blijkt te zijn opgewekt in de conditie waarin milieu-informatie werd gepresenteerd.

Opvallend is dat mensen uit de reistijd-informatie niet meer aangaven dan de andere groepen dat men het idee kreeg dat de keuze voor de auto onverstandig is en dat zij ook niet sterker aangaven dat er in de informatie duidelijk naar voren kwam dat alternatieven lang zo onhandig niet zijn.

Wellicht is de manipulatie van hedonistische dissonantie niet goed geslaagd, wellicht ook hadden de respondenten de hedonistische dissonantie al opgelost voordat ze de manipulatiechecks invulden.

71

De nameting

Betrouwbaarheidsanalyses

Er werden schalen gemaakt voor de verschillende uitingsvormen van zelfrechtvaardiging. In Tabel 2 staan de verschillende schalen met de bijbehorende alpha's. Aangezien binnen uitingsvormen veel verschillende vormen kunnen bestaan (bijvoorbeeld afwenteling naar anderen of naar de overheid) zijn veel van de Cronbach's alfa's aan de lage kant. De verschillende items voor afwenteling blijken niet goed te passen in een schaal. Hetzelfde geldt voor de uitingsvorm 'deus ex machina'. De verschillende items hebben wel eenzelfde soort karakter, maar afwentelen naar de overheid blijkt toch iets anders dan afwenteling naar de industrie of naar andere automobilisten.

Daarom werden de items van deze uitingsvormen van zelfrechtvaardiging los meegenomen in de analyses. Hierdoor werden in de analyses drie verschillende vormen van afwenteling meegenomen, te weten afwenteling naar andere automobilisten, afwenteling naar de overheid en afwenteling naar andere sectoren (industrie, landbouw, vlieg- en vrachtverkeer) en ook drie verschillende vormen van deus ex machina, namelijk vertrouwen in de overheid, in de techniek en in de natuur. Ook de schaal voor hulpeloosheid heeft een zeer lage Cronbach's alfa. Daarom werden ook de drie verschillende items voor hulpeloosheid apart opgenomen in de verdere analyses.

72

De nameting

Tabel 2: Cronbach's o van de verschillende schalen van uitingsvormen van zelf-rechtvaardiging.

Opmerking: De alpha's zijn bepaald op basis van de voormeting. De alpha's op de nameting hadden een vergelijkbare waarde.

73

De nameting

Invloed op de intentie

Uit een ANOVA bleek dat het aanbieden van de informatie geen invloed heeft op de intentie om minder auto te gaan rijden (F (2,118) = 2.01, p = . 14) en op de intentie om minder met de auto naar het werk te gaan (F < 1).

Vaststellen van zelfrechtvaardiging

Om zelfrechtvaardiging vast te stellen bij de respondenten als gevolg van de aangeboden informatie werden de verschillende schalen van uitingsvormen van zelfrechtvaardiging beschouwd als afhankelijke variabelen in een 3 (type informatie) x 2 (tijd) herhaalde metingen MANOVA7. De laatste factor was een within-subjects factor. Deze multivariate analyse resulteerde in een significant hoofdeffect voor tijd (Hotellings t2 = .49, p < .001) en een marginaal significant effect voor de verwachte tweeweg interactie Type Informatie X Tijd (Hotellings T2 = .49, p <

. 10). Om bovenstaande effecten te interpreteren werden de univariate analyses van de effecten nader bekeken. Het hoofdeffect voor tijd bleek ten eerste naar voren te komen voor ontkenning, afwenteling naar anderen en afwenteling naar andere sectoren. Ongeacht de conditie bleken de respondenten de problematiek minder te ontkennen in de nameting (M = 4,41) dan tijdens de voormeting (M = 4,11; F (l,118) = 5.39, p< .05). Verder hadden respondenten in de nameting (M= 3.36) meer vertrouwen in een oplossing van de milieuproblematiek dan in de voormeting (M=2.67), wanneer de meeste mensen de auto zouden laten staan (F (l, 118) = 15.19, p <

.001). Respondenten waren in de nameting ook minder van mening dat ze zelf geen bijdrage

konden leveren aan de oplossing van de milieuproblematiek (M = 4.28) dan in de voormeting

(M = 3.62; F (l,118) = 14.18,;? < .001). Tevens werd er inde nameting (M = 5.43) meer afgewenteld naar andere automobilisten dan in de voormeting (M = 5.89; F (1,118) = 12.81, p < .002). Er werd echter minder afgewenteld naar andere sectoren in de nameting (M = 3.09) dan in de voormeting (M = 2.75; F (1,118) = 5.26, p < .024).

Uit de analyses van een 3 (conditie) X 2 (tijd) ANOVA bleken twee univariate effecten significant. Respondenten uit de hedonistische dissonantie conditie scoorden lager op de schaal

2 Om te controleren of er verschillen waren tussen de drie condities op de voormeting werd een MANOVA uitgevoerd met de veschillende schalen van uitingsvormen van zelfrechtvaardiging. Hieruit bleek dat er geen multivariate effecten waren op de voormeting (Hotellings T2 = .49, p = .17).

74

De nameting

' | controle voor 1 controle na

jj hedonistisch voor H hedonistisch na

4.5

afwenteling overheid kosten

Figuur 12: Een staafdiagram van de effecten van zelfrechtvaardiging. Hoe groter het getal des te kleiner is de zelfrechtvaardiging. Dus hoe lager het getal des te groter is de zelfrechtvaardiging.

'kosten' in de nameting dan in de voormeting, hetgeen wil zeggen dat zij in de nameting sterker aangaven dat ze geen belang hechten aan de kosten en de reistijden die het autorijden met zich meebrengt (zie Figuur 11). Daarentegen zijn de respondenten uit de morele dissonantie conditie in de nameting minder geneigd dan in de voormeting te zeggen dat zij geen belang hechten aan de negatieve aspecten van de auto. In de controleconditie treedt geen noemenswaardige verandering op van voor- naar nameting (F (2,118)= 3.25, p < .05).

Daarnaast werd een significant univariaat effect gevonden voor de mate van afwenteling naar de overheid (F(2,118)= 3.30, p = .04). Respondenten uit de morele dissonantie conditie zijn meer geneigd om de verantwoordelijkheid af te schuiven naar de overheid in de nameting dan in de voormeting (zie Figuur 11). Daarentegen zijn de respondenten uit de hedonistische dissonantie conditie juist geneigd minder af te wentelen naar de overheid op de nameting, terwijl de controlegroep nagenoeg onveranderd bleef.

Overeenkomstig de verwachtingen lijken respondenten waarbij morele dissonantie is opgewekt dus zelfrechtvaardigingsverschijnselen te vertonen. Zij maken daarbij gebruik van een sociaal-cognitieve zelfrechtvaardigingsuitingsvorm ('afwenteling'). Eveneens in

75

De nameting

overeenstemming met de verwachtingen vertonen ook de respondenten uit de hedonistische dissonantie conditie duidelijk tekenen van zelfrechtvaardigingsprocessen; zoals verwacht rechtvaardigen zij hun autogebruik echter door middel van een individueel-cognitieve uitingsvorm.