• No results found

Weten wat je aan elkaar kunt hebben

Het noemen van reguliere instellingen voor opvoedondersteuning en jeugdzorg roept bij informele werkers vaak allerlei negatieve beelden op (zie later). Deze beelden berusten deels op algemene vooroordelen die de ronde doen over jeugdzorginstellingen, deels zijn deze ontstaan uit eerdere oppervlakkige contacten tussen informele werkers met zulke voorzieningen. Hier zullen we in de paragraaf over de conditie ‘vertrouwen’ op ingaan. Duidelijk is wel dat het puur informeren van informele werkers over het bestaan van voorzieningen in veel gevallen niet voldoende zal zijn. Het gaat erom dat informele werkers leren zien hoe opvoedadviseurs en gezinsbegeleiders bij kunnen dragen aan het welzijn van gezinnen uit hun gemeenschap.

Omgekeerd is het ook zo dat veel professionals uit dit onderzoek zich moeilijk een voorstelling kunnen maken van wat een zelforganisaties precies is. Hoe gaat men daar tewerk, waarnaar wordt

20 http://www.gezond.amsterdam.nl/secundair-menu/sociale-kaart-amsterdam. Zowel informele als formele organisaties kunnen gemakkelijk worden gevonden door op een thematisch onderwerp te zoeken (bijvoorbeeld: ‘jeugd’ en daarbinnen:

‘opvoedingsondersteuning’); de zoekactie kan beperkt worden tot een of meerdere stadsdelen.

gestreefd en wat wordt hier bereikt? Er heerst veel onzekerheid omtrent deze zaken in het veld. Dit komt ook doordat veel van wat de zelforganisaties bereiken - volgens informele werkers zelf en volgens respondenten uit de ondersteunende organisaties - niet eenvoudig zichtbaar gemaakt kan worden in concrete geregistreerde resultaten.

‘Vrijwilligersorganisaties hebben vaak moeite met zichtbaar te maken wat zij allemaal bereiken. Zij kunnen hier niet veel investeren, juist omdat zij de prioriteit geven aan er voor de mensen zijn.’

(Informele werker, Nieuw-West)

‘Sommige dingen zouden de organisaties ook beter zichtbaar kunnen maken, als ze hierin ondersteund worden, enkele organisaties zijn hier ook mee bezig: hoeveel mensen bereiken we per week, hoeveel mensen komen naar onze activiteiten? Maar het punt is dat deze organisaties ook veel meer bereiken dan de activiteiten die ze organiseren: het gaat om het feit dat ze mensen activeren, hoop geven, veiligheid bieden, het gaat om de ontmoe-ting, om het menselijk contact. Hoe je mensen benadert, hoe je ze aanspreekt en aandacht geeft. Dit is wat professionals zouden moeten zien. Maar professionals zien dit vaak niet, omdat ze met een andere bril kijken.

Zij zeggen: dit is mijn expertise gebied, en tonen weinig interesse voor de dingen waar vertrouwenspersonen experts in zijn.’

(Medewerker ondersteunende organisatie)

De zaken die volgens informele werkers belangrijk zijn aan hun werk en die kansen bieden voor samenwerking met reguliere instellingen, betreffen juist vooral wat er om de georganiseerde activitei-ten heen gebeurt – en niet alleen tijdens de activiteit zelf. Een korte beschrijving van een zelforganisa-tie en haar activiteiten op een sociale kaart zal dan ook weinig informazelforganisa-tief zijn voor een professional die samenwerking zoekt in het informele veld. We zien uit het laatste citaat dat het verwerven van kennis van elkaar een proces is met meerdere lagen. Weten van elkaars bestaan is niet hetzelfde als zien wat je aan elkaar zou kunnen hebben. En dat laatste heeft niet alleen te maken met het verkrij-gen van informatie, maar ook met de visie die men heeft op de inhoudelijke richting van de beoogde samenwerking: Wat wil men bereiken? Welke kennis en expertise is daarvoor nodig? Er bestaan grote verschillen in deze visie onder actoren, zoals de volgende twee hoofdstukken duidelijk maken. Om deze reden zal het verkrijgen van het type kennis dat relevant is voor het ontstaan van een netwerk vaak een leerproces impliceren dat verder gaat dan droge informatiewinning aangaande het aanbod van de andere partij.

Ontmoeting

Ook is het zo dat er binnen de meeste informele organisaties ‘minder schriftelijk’ te werk gegaan wordt. Uit de observaties van respondenten uit de ‘ondersteunende organisaties’21 en van informele werkers zelf, blijkt dat de meest vruchtbare manier om verbinding te leggen is: het investeren in persoonlijk, informeel contact met informele werkers. ‘Wat erg goed werkt, is vaak langsgaan.

Gewoon langsgaan en met ze gaan praten: over wat zij doen, over wat jij doet’ (medewerker onder-steunende organisatie). Schriftelijke informatie - zoals informatiefolders en websites over regulier aanbod - landt minder goed bij veel zelforganisaties. Dit wordt ook bevestigd door professionals die ervaring hebben met zelforganisaties. Het investeren in structurele periodieke ontmoetingen tussen formele en informele organisaties zou volgens vrijwel alle respondenten een prioritaire opgave moeten

21 Deze organisaties onderhouden zelf veel contact met informele werkers en hebben hierdoor zicht op hun werkwijze.

zijn voor de lokale overheid. Dat zou de verbinding tussen formeel en informeel eerder op gang helpen dan het maken van sociale kaarten.

‘Eigenlijk zou je met instellingen en zelforganisaties bijeenkomsten moeten hebben zoals wij dat intern met de beroepskrachten hebben. Ik bedoel bijvoorbeeld de periodieke bijeenkomsten deskundigheidsbevordering over Triple P. Daar gaat het ook om verwijzen en samenwerken, maar in zo’n bijeenkomst raak je inhoudelijk met elkaar in gesprek. Dat is erg goed voor de verbinding. Zo leer je elkaar kennen, heb je een beetje een beeld van wat je kan verwachten. Dit zou je ook met zelforganisaties moeten doen, aan de hand van een thema. Niet Triple P dan, maar iets anders waar zij ook expertise in hebben.’

(Manager, Amsterdam Zuidoost)

Positieve geluiden kwamen in Zuidoost naar voren over de rol die een beleidsadviseur op zich nam om organisaties met elkaar in contact te brengen. De beleidsadviseur investeerde veel tijd in persoonlijke gesprekken met informele werkers. Ze gebruikte haar eigen kennis van de sociale kaart en haar netwerk om hen te adviseren over interessante potentiële partners uit het professionele en vrijwillige veld. Verschillende informele werkers waarderen dit werk en voelen zich hierdoor gestimuleerd om verbinding te zoeken met de door haar genoemde organisaties. Deze makelaarsfunctie werd ook zeer belangrijk geacht door respondenten uit ondersteunende organisaties. Deze organisaties hebben overigens de ambitie om zelf een soortgelijke rol op zich te nemen.

Bovendien zijn de formele vaardigheden en de beheersing van geschreven Nederlands van infor-mele werkers vaak onvoldoende voor een goede profilering. De geïnterviewde inforinfor-mele werkers erkennen dat dit een ‘zwakte’ is bij het netwerken en voor hun positie in het stadsdeel, maar zien hier geen directe oplossing voor. Twee informele werkers suggereren dat professionals en ambtenaren zelforganisaties zouden kunnen ondersteunen in ‘marketing-’ en communicatietaken. Dit zou volgens de informele werkers gezien kunnen worden als een ‘tegenprestatie’ voor de extra inspanning die informele werkers moeten leveren ten behoeve van samenwerking met het reguliere veld.

Duidelijk is dat het met de huidige stand van zaken al bij voorbaat een behoorlijke tijdsinvestering van formele organisaties vergt om een overzicht te verkrijgen van zelforganisaties en hun aanbod. De vraag is of deze partijen de investering ook de moeite waard vinden. Een professional merkt op dat er op dit moment vanuit professionele instellingen weinig structureel wordt geïnvesteerd in het verwer-ven van kennis over zelforganisaties, omdat er niet genoeg draagvlak zou zijn voor samenwerking.

‘Er wordt weinig geïnvesteerd in het opdoen van die kennis [kennis van informeel aanbod], om verschillende redenen: tijdsgebrek, weinig vaardigheden van zelforganisaties om zich goed te profileren... Het is te onduidelijk wat zij precies doen. Het kost te veel tijd om erachter te komen. En we weten nog te weinig wat het op gaat leveren. Er zijn ook allerlei dilemma’s ten aanzien van het gebruik van vrijwilligers, dus uiteindelijk laat je het maar zo.’

(Professional, Zuidoost)

Uit de verhalen van respondenten uit reguliere instellingen blijkt wel dat af en toe aan een medewer-ker die hier affiniteit mee heeft gevraagd wordt om verbinding te leggen met zelforganisaties. De

benodigde tijd en energie die dit vraagt worden hierbij echter vaak onderschat. Hiermee komen we op de volgende conditie: het bestaan van een breed verspreid gevoel van urgentie ten aanzien van samen-werking.

3.2 Conditie 2: Gedeeld gevoel van urgentie

Vanuit politiek, beleid en onderzoek wordt het belang van samenwerking tussen formele in informele partijen beklemtoond (in hoofdstuk 4 vertellen we daar meer over). Maar wordt de urgentie voor verbinding ook gevoeld in het veld?

Uit de inventarisatie van Distelbrink (2009) komt naar boven dat vooral ambtenaren in de Amster-damse stadsdelen geloven in de meerwaarde van samenwerking. Het beeld is dat in Amsterdam Noord onder professionals twijfels bestaan of samenwerking met zelforganisaties wel de beste weg zou zijn om migrantenouders te bereiken. In Amsterdam Nieuw-West blijkt een wisselende belangstelling vanuit professionals. Zowel in Noord als in Nieuw-West lijken meerdere migrantenorganisaties zich eveneens terughoudend op te stellen ten opzichte van samenwerking. Zij verklaren zich niet serieus genomen te voelen door professionele instellingen. Daarnaast lijkt er, zoals bij ouders, ook bij vertegenwoordigers van zelforganisaties weinig vertrouwen te zijn in reguliere instellingen en het OKC. In Amsterdam Zuidoost zou volgens Distelbrink meer openheid en belangstelling zijn voor samenwerking, al is concrete samenwerking ook in dat stadsdeel nog gering.

Vanuit het onderzoeksmateriaal dat aan deze studie ten grondslag ligt kunnen we inzoomen op dit beeld en het deels bevestigen, deels nuanceren, al is het moeilijk om dit op het niveau van aparte stadsdelen te doen.