• No results found

Vergroten van het bereik van preventieve opvoedondersteuning

Het antwoord van respondenten uit het preventieve veld op de vraag wat zij van de samenwerking met het informele circuit verwachten is vrijwel unaniem. De reden dat zij samenwerking zouden zoeken met informele werkers is dat zij hopen door hun bemiddeling ouders te bereiken die zij normaal niet bereiken. Deze ouders ervaren veel afstand naar het reguliere aanbod opvoedingsondersteuning of zijn hier niet mee bekend. Deze ouders, die ‘aan de marge’ van de samenleving leven, zijn juist het soort ouders die vaak door zelforganisaties bereikt worden. De geïnterviewden zijn van mening dat juist voor deze moeilijk bereikbare ouders, die hun weg niet vinden naar het OKC, preventieve opvoedingsonder-steuning van extra groot belang kan zijn.

Het vol krijgen van cursussen is het probleem niet. Het belangrijkste is dat we de mensen bereiken die het het hardste nodig hebben. Dat zij bij ons kunnen binnenlopen met al hun vragen, dat zij in een vroeg stadium advies kunnen krijgen, voordat de situatie uit de hand is gelopen. […] De zelforganisaties bereiken sommige groepen makkelijker. Zij genieten het respect en vertrouwen van hun gemeenschap. En vaak zijn er juist binnen hun groep ouders die worstelen met vragen, die onzeker zijn, die moeilijkheden ervaren. Deze ouders willen we graag ondersteunen.’

(Manager OKC, Nieuw-West)

Het vergroten van de diversiteit naar afkomst/sociaal milieu van de ouders die een cursus of activiteit volgen bij het OKC is een belangrijk streven, maar mensen ‘bereiken’ betekent voor de meeste respondenten niet alleen dat ouders naar de cursus komen. Mensen moeten vertrouwd raken met de opvoedadviseurs en terug durven komen wanneer zij advies nodig hebben. De professional moet een vanzelfsprekend aanspreekpunt worden en het OKC waarbinnen hij werkzaam is de eerste plek waar mensen naartoe gaan wanneer zij kleine of grote vragen hebben over opvoeding. Het OKC moet een laagdrempelig referentiepunt zijn, waar ouders makkelijk naar binnen lopen om ondersteuning en (lichte) hulp te vragen.

De ‘denkbeeldige drempel’ en de gewenste rol van vrijwilligers.

Juist aan deze laagdrempeligheid kunnen informele werkers aanzienlijk bijdragen. Van vrijwilligers wordt verwacht dat zij de (incorrecte) negatieve beeldvorming van reguliere opvoedondersteuning helpen corrigeren.

‘Het belangrijkste is dat sleutelfiguren vanuit zelforganisaties zelf overtuigd zijn dat de stap naar ons niet te groot is. En dat zij dit vertrouwen uitstralen. Als sleutelfiguren zelf denken dat de stap te groot is, dan blijft die stap ook te groot. Mensen denken dat de drempel zo hoog is... maar dat is helemaal niet zo. Er is niet eens een drempel. De drempel zit in de hoofden van mensen, wij zijn ontzettend laagdrempelig.’

(Manager welzijnsinstelling, Zuidoost)

Vooroordelen, taboes en negatieve beeldvorming van de opvoedhulp zijn volgens alle professionals uit het preventieve veld de primaire oorzaken van het feit dat ouders uit (sommige) migrantengemeen-schappen niet makkelijk naar preventieve ondersteuning stappen, ongeacht de feitelijke kwaliteit - en diversiteitgevoeligheid - ervan. Door deze negatieve beeldvorming worden zij pas veel te laat door de hulpverlening bereikt, vaak als de situatie al uit de hand is gelopen. Dit noemen we het standpunt van

‘de denkbeeldige drempel’. Professionals signaleren twee verschillende componenten van deze ‘denk-beeldige drempel’ –die wel een reële afstand tussen professional en migrantenouder in stand houdt.

De eerste component is het beeld dat ouders door advies te vragen aan een professional meteen

‘de draaimolen van de hulpverlening’ in stappen en dat dit kan leiden tot het verlies van controle op de eigen situatie. Dit is niet alleen een angst van migrantenouders, maar migrantenhouders kunnen zich volgens professionals nog kwetsbaarder voelen hierin. Zij hebben vaak minder vertrouwen in Nederlandse instituties in het algemeen. Ook dragen negatieve verhalen die de ronde doen in de gemeenschap hieraan bij, vooral het negatieve beeld van Bureau Jeugdzorg waar alle professionele aanbod rondom opvoeding (ook het preventieve aanbod) mee geassocieerd wordt. Daarnaast speelt ook het feit dat veel migrantenouders niet bekend waren met preventieve hulpverlening en advies in het land van herkomst een rol.

Een andere component is schaamte. Volgens sommige professionals zijn schaamtegevoelens bij opvoedvragen of problemen vaak sterker aanwezig bij migrantenouders dan bij autochtone ouders. Zij zien dit als een fenomeen dat verbonden is aan de cultuur van herkomst (mensen praat niet over problemen, en al helemaal niet over opvoedproblemen). Volgens andere professionals is dit een breder fenomeen, dat niet speciaal verbonden is aan het ‘migrant zijn’.

‘Die schaamte en het gevoel dat je zwak bent als je hulp vraagt... dat zie je bij autochtone ouders ook. Ouders denken dat als je een kind hebt, je het ook hoort te kunnen opvoeden en als je dat niet kunt, dat dat een zwakte is. Hulp vragen betekent dan dat je gefaald hebt. Je ziet dit bij laagopgeleide ouders iets vaker optreden.

Hoogopgeleiden hebben iets meer reflectievermogen om zich van deze gedachte los te maken.’

(Manager welzijnsinstelling, Zuidoost)

Wel kan het volgens een van de geïnterviewde OKC coördinatoren zijn, dat deze mentale barrières bij migrantenouders worden ‘verpakt’ in de tegenwerping dat het reguliere aanbod aan opvoedingsonder-steuning een exclusief autochtoon milieu is waar migranten niet thuis horen. Het beeld van het ‘witte bolwerk’ functioneert dan als een soort ‘excuus’ voor het ontwijken van hulp of advies.

‘Het is begrijpelijk dat ouders het moeilijk vinden om te accepteren dat zij advies nodig hebben. Dat is bij Nederlandse ouders ook zo. En het is gewoon zo fijn om munitie te hebben om op zoiets te schieten dat je eigenlijk niet wilt. Je wilt het niet, dus zoek je een excuus: ‘Dit zijn niet ons soort mensen’.’

(Manager OKC, Nieuw-West)

Volgens de respondent kunnen deze mentale barrières dan ook deels omgegooid worden door het aanstellen van opvoedadviseurs met dezelfde etnische achtergrond als de doelgroep. Het creëren van meer diversiteit in het personeelsbestand heeft volgens meerdere respondenten vooral symbolisch een grote toegevoegde waarde. Afgezien van de vraag of het delen van taal en culturele achtergrond tussen opvoedadviseur en ouder feitelijk bij kan dragen aan een kwalitatief betere ondersteuning, is het volgens de professionals in elk geval zo dat de aanwezigheid van een professional ‘uit de doel-groep’ fors bij kan dragen aan herkenbaarheid en vertrouwen ‘op het eerste zicht’, waardoor ouders sneller over de drempel te halen zijn. Dit standpunt noemen we: Diversiteit aan de oppervlakte.

Informele werkers zijn vaak het eerste aanspreekpunt bij vragen of problemen voor ouders uit de achterban. Hierdoor hebben zij zicht op wat er in gezinnen gebeurt en welke gezinnen baat zouden hebben bij ondersteuning of voorlichting. Professionals hopen dat informele werkers in deze gevallen mensen doorverwijzen naar het OKC of naar een instelling voor preventieve ondersteuning.

Samenwerking, in de visie van professionals, bestaat er dus idealiter voornamelijk uit dat informele werkers op de hoogte gebracht worden van het aanbod van de OKC’s en andere voorzieningen aan opvoedondersteuning, zodat zij hier adequaat naar kunnen doorverwijzen.35 Volgens sommige respon-denten kan dit uitmonden in beperkte vormen van deskundigheidsbevordering van informele werkers.

SO&T, een expertisecentrum voor opvoeden, heeft bijvoorbeeld in Zuidoost een aantal ‘uitgebreide lezingen’ gegeven over het opvoedprogramma Triple P aan sleutelfiguren van zelforganisaties. De bedoeling hiervan is nadrukkelijk niet dat zij zelf beter uitgerust zijn om mensen te ondersteunen op het gebied van opvoeding, maar dat de vrijwilligers beter op de hoogte zijn van wat het reguliere aanbod kan bieden, ouders kunnen wijzen op de mogelijkheden en eventueel hierop kunnen voorberei-den. Een van de professionals wijst op de gevaren die kleven aan dergelijke deskundigheidsbevordering van vrijwilligers.

‘Als ik een voorlichting geef aan een groep vrijwilligers, merk ik dat zij heel hongerig zijn naar inhoudelijke informatie over Triple P en over hoe je ouders daarmee begeleidt. Uit hun vragen zie je dat zij het liefste zelf getraind zouden willen worden in het zelf geven van advies [...]. Ik vind het zelf ontzettend moeilijk om die afweging te maken. Moet ik nu zeggen: Nee, dit is niet de bedoeling en het stadsdeel wil het ook niet, of moet ik

35 Slechts in één geval geeft een professional aan dat samenwerking gericht zou moeten zijn op dat vrijwilligers betere instrumenten zouden verkrijgen om ‘hun mensen te ondersteunen’. Deze professional toont zich verbaasd over de vraag wat het voordeel van samenwerking kan zijn voor de professional. Zij vindt dat potentiële samenwerking vooral in het voordeel zou moeten zijn van vrijwilligers.

hen die informatie wel geven omdat zij het anders toch doen [lees: ouders zelf opvoedadviezen geven], en op die manier ervoor zorgen dat ze tenminste geen onzin verkopen?’

(Manager instelling, Zuidoost)

Uit het bovenstaande citaat komt duidelijk een spanning naar voren waar alle professionals uit deze studie mee worstelen: het is een positief gegeven dat actieve burgers een rol willen spelen in het ondersteunen van ouders uit hun gemeenschap, maar het is belangrijk om te waken voor kwaliteit en professionaliteit in deze vrijwillige opvoedondersteuning. Vrijwilligers kunnen een rol spelen als vertrouwenspersoon, zij kunnen problemen signaleren en ouders toeleiden naar de reguliere voorzie-ningen, maar het is belangrijk dat zij de taken van professionals (ook op het gebied van voorlichting en preventie) niet overnemen. Het geven van voorlichting en lichte opvoedondersteuning is namelijk een vakspecialisme en dient te gebeuren op basis van wetenschappelijk verantwoorde (evidence-based) kennis. In die zin kan deskundigheidsbevordering van informele werkers ongunstig uitpakken, omdat het ongekwalificeerde vrijwilligers aan zou kunnen moedigen om het inhoudelijke werk over te nemen.

De visie van professionals komt hier neer op een bescherming van het beroepsmatige karakter van preventieve opvoedondersteuning. Dit standpunt noemen we de scheiding van expertise.

Aan de andere kant is het wel belangrijk dat vrijwilligers zoveel mogelijk kennis verwerven over het reguliere aanbod. Een aantal professionals geeft aan blij te zijn als zelforganisaties zouden bellen met vragen over het aanbod. Dit gebeurt echter bijna niet.

‘De harde waarheid’

Zoals we zagen in het vorige hoofdstuk zijn professionals overwegend negatief over de mate waarin vrijwilligers doorverwijzen. Bovendien vinden professionals dat veel zelforganisaties op zichzelf gericht zijn en zich niet erg geïnteresseerd tonen in samenwerking (zie hoofdstuk 2).

Het vertrouwen van professionals in vrijwilligers hangt nauw samen met de perceptie dat zij daadwerkelijk doorverwijzen. Verschillende professionals noemen het zichtbaar maken van doorver-wijzingen vanuit een zelforganisatie als het gewenste ‘startsignaal’ om in een samenwerking te investeren. Alle professionals hebben (zelf of hun organisatie) wel eens contact opgenomen met een zelforganisatie om het eigen aanbod te presenteren. Zij hebben informatie toegestuurd, hebben gebeld of zijn soms persoonlijk langsgegaan met de vraag of voortrekkers van de zelforganisaties moeders of vaders kennen die gebaat kunnen zijn bij een opvoedcursus. Deze toenaderingspogingen hebben meestal echter weinig succes.

Eigen activiteiten bij de zelforganisaties bieden

Ook wanneer professionals zelforganisaties cursussen op locatie aanbieden, wordt hier wisselend op gereageerd vanuit de zelforganisaties. Toch zijn hier ook enkele successen mee geboekt (zie de casus

‘OKC op locatie’, hoofdstuk 6). Professionals beschouwen deze vorm van samenwerking als een alterna-tieve manier om de achterban van de vrijwilligersorganisatie te bereiken. Het management ziet dit meestal als een optie die voor beperkte tijd mogelijk is. Het is immers de bedoeling dat ouders op termijn de weg vinden naar het OKC, het bieden van cursussen op locatie is een tussenstap die kan helpen het vertrouwen in opvoedadviseurs op te bouwen. Het aanbieden van cursussen en voorlichtin-gen op locatie wordt gezien als een tijdelijke plaatswisseling, die aan de essentie van het aanbod weinig verandert, maar wel kan helpen om de drempel die ‘in de hoofden van mensen’ bestaat te overkomen (dit noemen wij het standpunt van de tijdelijke handreiking).

Het bieden van cursussen op locatie brengt wel extra uitdagingen met zich mee. Een professional die hier ervaring mee heeft, zegt dat het moeilijker is om vast te houden aan het programma. Ouders die binnen een zelforganisatie activiteiten volgen zouden meer geneigd zijn ‘uit te weiden’ en minder bereid zijn een duidelijk programma te volgen. Ook waarschuwt een OKC-coördinator opvoedonder-steuning - die nog geen ervaring heeft met cursussen op locatie maar dit wel als een reële optie beschouwt - voor het risico om ‘te diep’ ingezogen te worden in de cultuur van de gemeenschap.

‘Ik kan mij voorstellen dat je moet waken om er niet te diep in te gaan zitten. Je moet bij je eigen business blijven, dat lijkt mij de uitdaging. Een zelforganisatie is natuurlijk erg binnen vier muren, heel binnenskamers. Je moet daar je weg in vinden... Hoe zal ik het zeggen? Dat je in die gemeenschap uitingen en opvoedpraktijken in perspectief kan brengen, mensen bewust maakt van hoe het bij ons gaat. Het risico lijkt mij dat je te erg blijft hangen in hun cultuur. Terwijl je wilt dat zij ook begrijpen hoe wij het doen. Mijn ervaring is namelijk, dat zie ik in bijeenkomsten met allochtone ouders, dat het voor hen aan het begin heel erg moeilijk is, maar uiteindelijk werkt het als zo’n eyeopener.’

(OKC-coördinator, Nieuw West)

Zoals uit dit citaat blijkt vinden professionals het over het algemeen belangrijk om de scheidingslijn te bewaken tussen de inhoud en vorm van hun aanbod en de sociaal-culturele dynamiek die zich voordoet binnen de gemeenschap. Uit de woorden van de OKC-coördinator blijkt de overtuiging dat de

opvoedadviseur die in een zelforganisatie komt, haar onderscheiden rol moet bewaken, de rol van de expert die kennis komt brengen waar anderen van kunnen leren. In het citaat wordt de kennis die de professional brengt, gekoppeld aan een zogenaamde ‘Nederlandse’ manier van opvoeden: de manier waarop ‘wij’ in Nederland vinden dat kinderen opgevoed zouden moeten worden (‘Hoe het bij ons gaat’, ‘Je wilt dat zij begrijpen hoe wij het doen’). Het idee dat de gezagspositie van de professional belangrijk is voor het behalen van de beoogde doeleinden – dat migrantenouders hun opvoedvaardig-heden verbeteren/vergroten - wordt ook door professionals gedeeld, die de eigen pedagogische expertise misschien niet in dergelijke culturalistische termen zouden beschrijven. Vooral uit de fieldnotes genomen op twee bijeenkomsten, waar de rol van de professional op locatie onderwerp van discussie was, blijkt dat professionals het belangrijk vinden dat hun expertpositie duidelijk onderschei-den blijft. Dit noemen we het standpunt van het gezag van de professional. Een andere spanning die tijdens de bijeenkomsten naar boven kwam, betreft de ‘professionele afstand’ tussen de professional en de groep die in de zelforganisatie gebruik maakt van zijn/haar diensten. Tijdens een workshop gaven professionals bijvoorbeeld aan dat het voor ouders duidelijk moet zijn dat wanneer de professio-nal die in de zelforganisatie actief is verontrustende sigprofessio-nalen opvangt, hij - anders dan de vertrouwens-persoon - vanwege zijn functie genoodzaakt zal zijn direct in te grijpen. Bijvoorbeeld door een collega van een relevante instelling in te schakelen.