• No results found

Diversiteitsgevoelig aanbod vanuit professionele organisaties

De Kenniswerkplaats Tienplus is in het leven geroepen vanuit het actieprogramma Diversiteit in het Jeugdbeleid dat in 2008 vanuit de ministeries van Jeugd en Gezin en Wonen, Wijken en Integratie werd opgesteld. Het actieprogramma heeft tot doel het bereik en de effectiviteit van de zorg voor alloch-tone jeugd te vergroten. ‘Deze jongeren en hun ouders worden nu vaak nog te laat door de hulpverle-ning bereikt en vaak niet effectief geholpen’ (Beleidsnota Alle Kansen voor Alle Kinderen, geciteerd in Pels, Distelbrink & Tan, 2009). De uiteindelijke doelstelling van het programma is dat migrantenkinde-ren en hun ouders even goed bereikt worden door algemene voorzieningen en dat zowel migrantenou-ders als professionals leren om problemen in de opvoeding en ontwikkeling eerder te signaleren en aan te pakken. In de Kenniswerkplaats Tienplus ligt het accent vooral op de toegankelijkheid van algemene voorzieningen voor gezinnen met een migrantenachtergrond, in het bijzonder ouders van tieners.

Uit recent onderzoek blijkt dat migrantengezinnen minder gebruikmaken van preventieve

opvoedondersteuning, terwijl migrantenjongeren oververtegenwoordigd zijn in zwaardere vormen van jeugdzorg (Pels et al., 2009a; Kalthoff, 2009; Van den Broek et al., 2010). Vooral ouders van Turkse en Marokkaanse afkomst maken weinig gebruik van reguliere voorzieningen aan opvoedondersteuning, en dan in het bijzonder de eerstelijnshulp. Dit terwijl zij juist meer onzekerheid beleven in het opvoeden (Pels et al., 2009a) en hun kinderen meer psychosociale problematiek vertonen (van den Broek et al., 2009). De relatief lage mate waarin deze ouders een beroep doen op formele opvoedondersteuning is niet in verhouding tot wat verwacht wordt op basis van hun kenmerken. Dit duidt op ondergebruik.

Voor andere groepen (Antillianen, Surinamers) geldt dat zij meer gebruikmaken van tweedelijns en minder van eerstelijns ondersteuning. Zij worden door het reguliere aanbod pas bereikt in een stadium waar de problemen al ver gevorderd zijn (de Jong et al., 2010).

Middels het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid wordt dus gestreefd naar het dichten van de

‘kloof’ tussen het (preventieve) reguliere aanbod en migrantengezinnen. Deze kloof kan op basis van verschillende factoren verklaard worden. In de studie van het CPB (van den Broek et al., 2010) wordt het ondergebruik van voorzieningen door Marokkaanse en Turkse ouders in verband gebracht met twee clusters aan factoren:

1. De houding van ouders ten aanzien van opvoedondersteuning

Ouders met een migrantenachtergrond blijken niet altijd de noodzaak van ondersteuning en hulp te zien. De belemmeringen die onder deze noemer zijn opgesomd worden in verband gebracht met de culturele achtergrond van de migrantengroepen. Het gaat erom dat problemen die te maken hebben met opvoeding niet (h)erkend worden door ouders of niet ernstig genoeg geacht; dat ouders een andere opvatting hebben over hun rol als opvoeders (bij problemen hebben ze niet het gevoel dat ze hier zelf iets aan kunnen doen); dat er taboes rusten op het zoeken van hulp.

2. De mate van toegang tot de voorzieningen

Toegankelijkheidsbarrières aan de vraagkant. Ouders zijn vaak onbekend met het aanbod; er heerst wantrouwen naar de instellingen en professionals die de ondersteuning bieden en angst voor (ver-gaande) consequenties bij het zoeken van hulp; ook praktische belemmeringen blijken een rol te spelen (wanneer het aanbod niet direct binnen bereik is); verder is er soms sprake van weerstand.

Toegankelijkheidsbarrières aan de aanbodkant.

Hierbij gaat het om gebrek aan diversiteitsgevoeligheid bij de voorzieningen. Anders dan het woord

‘toegankelijkheidsbarrières’ laat vermoeden gaat het hierbij niet alleen om het bereik, maar ook om de inhoud, vorm en kwaliteit van het aanbod. Waargenomen barrières zijn: een gebrek aan cultuursen-sitiviteit in houding, kennis en vaardigheden van professionals. Het feit dat het initiatief om hulp te zoeken bij de ouder wordt gelaten; het feit dat het aanbod inhoudelijk onvoldoende aansluit op de vraag van migrantenouders.

Uit onderzoek blijkt ook dat migrantenouders vragen hebben waar het huidige aanbod onvoldoende op aansluit. Zo blijkt dat veel migrantenouders vragen hebben omtrent gezagsverhoudingen en de opvoe-ding van pubers (Pels et al., 2009a; Uitvoeringsplan Kenniswerkplaats, 2009). Deze vragen, die niet specifiek zijn voor migrantenouders, kunnen wel ingewikkelder zijn bij veel migrantenouders. De reden hiervan is dat de ontwikkeling naar nieuwe opvoedstijlen binnen deze gezinnen sneller kan gaan en dat binnenshuis en buitenshuis vaak andere regels en opvattingen gelden (Naber et al., 2009; Pels et al., 2009a). Daarnaast hebben ouders vaak vragen omtrent discriminatie en stigmatisering; over morele en religieuze opvoeding; en over het rijmen van de eigen normen en waarden met de in Nederland geldende normen en waarden (Ibid.).

Welke veranderingen moeten uit het oogpunt van diversiteit plaatsvinden in het aanbod? Het ZonMw-programma omvat de volgende programmalijnen:

Interculturele Kennis - Weet waar je het over hebt - Effectief in kunnen spelen op de culturele achtergrond van de cliënt vraagt al lereerst om kennis. Die kennis moet benut worden voor het verbeteren van bestaande aanpakken, alsook voor het beschikbaar krijgen van nieuwe op migrantendoelgroepen toegespitste effectieve aanpakken.

Intercultureel Vakmanschap - Professioneel omgaan met culturele verschillen -Diversiteit vraagt ook om scholing en vakmanschap. Uiteindelijk moet iedere jeugdprofessional goed weten om te gaan met cliënten met verschillende (culturele) achtergronden. Tevens moet ruimte bestaan voor specialisatie naar doelgroepen met specifieke problematiek. Kennis uit wetenschappelijk onder-zoek en uit de praktijk moet worden benut voor verdere professionalisering

Versterking Jeugdvoorzieningen - Effectief aanpakken in de praktijk. Het beter en tijdig bereiken van vooral de moeilijkste groepen door de eerstelijns jeugdvoorzieningen kan niet zonder inzet van deze groepen zelf. Er zijn gelukkig ook al vele initiatieven vanuit migrantenge-meenschappen en –organisaties, die goed werk verrichten. Echter, nog te weinig wordt vanuit deze initiatieven de brug geslagen naar de reguliere jeugdvoorzieningen. Met de programmalijn versterking jeugdvoorzieningen wordt gewerkt aan het beschikbaar krijgen van ‘effectieve bereikstrategieën’ en deze te zijner tijd via het Nji landelijk te ontsluiten.

Uit: ZonMw-programma ‘Diversiteit in het Jeugdbeleid’.

De eerste twee punten doelen duidelijk op een verandering aan de kant van de beroepskrachten en van de beschikbare interventies. Evidence-based interventies worden meestal niet beoordeeld op hun diversiteitsgevoeligheid. Er kunnen instrumenten ontwikkeld worden om de effectiviteit van interven-ties op verschillende doelgroepen te meten (Pels et al., 2009b). Ook hebben professionals nieuwe kennis en nieuwe vaardigheden nodig om migrantendoelgroepen adequaat te kunnen ondersteunen.

Het gaat om (enige) kennis van de culturele achtergrond, kennis van specifieke problemen waar de onderscheiden groepen mee kampen en om vaardigheden die nodig zijn voor interculturele communi-catie (‘intercultureel vakmanschap’). Hierbij zou gedacht kunnen worden aan de vaardigheden van de

‘reflective practitioner’ van Shön, 1983 (zie hoofdstuk 1). De eerste twee punten zijn dus gericht op de kwaliteit van de zorg ten opzichte van de diversiteit van de doelgroep. Bij het derde punt gaat het om het bereik: maken migrantenouders wel gebruik van dit (beoogd kwalitatief en diversiteitsgevoelig) aanbod? Juist opvoedingsondersteuning en jeugdzorg maken deel uit van ‘gevoelige’ gebieden (zoals ook geestelijke gezondheidszorg) die onderhevig lijken aan taboes, vooroordelen en angst bij veel migranten - factoren die de afstand naar professionals vergroten. De vraag is dan hoe dit bestreden kan worden. Het verbeteren van het aanbod op diversiteitsgevoeligheid heeft weinig zin als ‘ingebak-ken’ wantrouwen binnen migrantengemeenschappen de toegang naar hulp alsnog verspert. Hier komen de zelforganisaties in beeld. Migrantenorganisaties kunnen een rol spelen in het dichten van gaten in de zorg (de Gruijter et al., 2009). Dankzij het vertrouwen dat veel zelforganisaties genieten bij migrantendoelgroepen, kunnen zij een belangrijke rol spelen in het vergroten van het bereik van het reguliere aanbod. Het gaat hier hoofdzakelijk om de laatste stap in het proces van het ‘dichten van de kloof’: elkaar daadwerkelijk vinden. De eerste stappen moeten door het professionele veld genomen worden (ontwikkelen van diversiteitsgevoelig aanbod). Bij de laatste stap in het proces wordt een bijzondere oproep gedaan naar die leden van de migrantengroepen die een overbruggende rol kunnen spelen, en wel de voortrekkers van migrantenorganisaties. Zij kunnen deze overbruggende rol spelen door het vertrouwen in het reguliere aanbod uit te stralen en te inspireren, of door de eigen ‘effec-tieve bereikstrategieën’ inzichtelijk te maken en aan het professionele veld beschikbaar te stellen.

Wanneer men vanuit deze probleemstelling kijkt naar mogelijke samenwerking tussen professionals en informele werkers, zal de focus liggen op bepaalde aspecten van het werk of de positie van infor-mele werkers. Namelijk die aspecten, die als ‘hulpbronnen’ gezien kunnen worden om het reguliere aanbod te versterken.

Het narratief van de toegankelijkheid

Het kader dat zojuist uiteen is gezet leidt tot een specifiek perspectief op de vraag over de verbinding tussen formele en informele zorg. Een perspectief dat in het bijzonder dominant lijkt te zijn wanneer het gaat om de zorg voor migrantengroepen. Het startpunt van de beschouwing is ondergebruik van voorzieningen door migrantenouders. Waar men naartoe wil is een gericht diversiteitbeleid binnen de jeugdzorg dat tot een evenwichtiger situatie leidt: autochtone en allochtone gezinnen maken op gelijkwaardige manier gebruik van de beschikbare voorzieningen. De verzameling betogen waarin vanuit deze invalshoek wordt gekeken naar de maatschappelijke rol van informele zorg noemen we het narratief van de toegankelijkheid.

Binnen dit narratief wordt de verbinding tussen vrijwilligers uit migrantenorganisaties en de

reguliere zorg benaderd als een mogelijke oplossing voor het probleem dat pedagogische voorzieningen te weinig voet aan de grond hebben bij gezinnen met een migrantenachtergrond. Het narratief van de toegankelijkheid heeft als centrale focus: het versterken, verbeteren en uitbreiden van bestaande institutionele structuren op het gebied van opvoedondersteuning en jeugdzorg met behulp van de

inzet van zelforganisaties. Hier hangt een duidelijke scheiding van rollen mee samen: het bieden van ondersteuning en hulp aan gezinnen rondom opvoeding en jeugdproblematiek is en blijft de verant-woordelijkheid van professionele instellingen. Ten opzichte van migrantendoelgroepen wordt de inzet van informele werkers gevraagd voor het ‘dichten van de gaten’ in de zorg.

De belangrijkste rol in de samenwerking die vanuit dit perspectief van de informele werker ver-wacht wordt is die van de toeleider, die het bereik van het reguliere aanbod vergroot en ervoor zorgt dat mensen bij de juiste hulp terechtkomen. Daarnaast wordt ook de vraag gesteld of informele werkers wellicht over andere hulpbronnen beschikken die de potentie hebben de reguliere jeugdzorg en opvoedingsondersteuning te versterken, zoals zelfontwikkelde methodieken en strategieën om migrantenouders te bereiken. Een mogelijke rol voor de informele werker kan dus ook die zijn van de pionier (zie later in dit hoofdstuk, paragraaf ‘Samenwerking tussen formeel en informeel vanuit de twee narratieven’)

Lokaal beleid

Het narratief van de toegankelijkheid domineert bijvoorbeeld het diversiteitsbeleid in Amsterdam Zuidoost. In 2009 is een nieuwe visie op diversiteit ontwikkeld (visienota De verbindende kracht van diversiteit). Het diversiteitsbeleid verschuift hiermee naar lokaal sociaal beleid (thema’s uit het sociale beleid vormen de kapstok voor het diversiteitsbeleid). Het speerpunt van het nieuwe diversiteitsbeleid is werken aan nieuwe vormen van inclusief sociaal beleid dat ‘aansluit bij de behoefte van alle burgers in Zuidoost en waarvan alle burgers gebruik kunnen maken’. Hierin staat de samenwerking tussen overheid, professionele organisaties en zelforganisaties centraal:

de samenwerkingsdriehoek. Het stadsdeel zoekt momenteel naar concrete manieren om deze samenwerking vorm te geven en aan te sturen. Het stadsdeel stelt zich ten doel het ontstaan van samenwerkingsnetwerken rondom de thema’s van het sociaal beleid te stimuleren en te onder-steunen, waarbij verbinding tussen lokale zelforganisaties en professionele instellingen (reguliere zorg) centraal staat. Het stadsdeel verwacht hierbij van zelforganisaties dat zij de uitvoering van het sociaal beleid ondersteunen door te helpen moeilijk bereikbare burgers te bereiken. Zij vormen de schakel tussen de (kwetsbare/moeilijk bereikbare) burger en reguliere voorzienin-gen.29

29