• No results found

WERKPLAN INVENTARISATIE

In document BEHEERPLAN VOOR 7 ANB-GEBIEDEN (pagina 56-60)

4.1 Wat moest er geïnventariseerd worden?

De inventarisatie gebeurde gebiedsdekkend en werd beschreven per deelgebied.

De inventarisatie werd vooral toegespitst op een vegetatiekartering. Er werd gestreefd naar minstens één vegetatieopname per perceel. De meest waardevolle vegetatie kreeg in principe voorrang, maar er werd ook gezorgd voor voldoende vegetatieopnamen van ge-degradeerde vegetaties, omdat die vaak het grootste oppervlak uitmaken en omdat ook de voorziene werken of beheermaatregelen gericht zijn op een verbetering van die situaties.

De vegetatie-opnamen worden in Exceltabellen verwerkt per physiognomische eenheid.

De vegetatietabellen worden per physiognomische groep herschikt naar syntaxonomische verwantschap.

De faunistische inventarisaties waren volgens het bestek te beperken. Er waren heel wat inventarisaties aanwezig uit de periode van de ruilverkavelingen. Daarnaast bood de web-site www.waarnemingen.be van Natuurpunt heel wat aanvullende informatie.

Zoogdieren werden niet als hele groep in detail bekeken, maar vleermuizen werden wél in detail onderzocht door Bob Vandendriessche, Marc Vandesijpe en Diederik D’Hert van de vleermuizenwerkgroep van Natuurpunt, omwille van de relatieve onbekendheid van de groep en het Europees belang van vleermuizen. Er werd gewerkt met batdetectors en met geluidsopnames. De locaties werden bezocht in overleg met Arnout Zwaenepoel, waarbij in het bijzonder gelet werd op mogelijkheden voor inrichting van leegstaande bunkers.

Verder werden vooral de waterlopen bemonsterd. Er werden zowel zomer- als winterbe-zoeken gepland. In Lampernisse werd ook een bezoek gebracht aan enkele gebouwen op aanwijzen van Peter Bossu, waar eerder al vleermuizen werden waargenomen (kerk, pastorie, …). Meer details over de bemonstering worden gegeven bij de bespreking van de resultaten door de onderzoekers zelf.

Vogels werden niet expliciet bemonsterd voor dit beheerplan, maar Koen Devos en Marc Becuwe assisteerden wél bij het verzamelen van allerlei historische gegevens over de avifauna van de verschillende gebieden, met de nadruk op de Viconia-kleiputten en de komgronden van Lampernisse.

Voor de avifauna van Lampernisse konden we gebruik maken van de jarenlange waarne-mingen van Marc Becuwe, die eveneens jarenlang in het gebied woonde (’t Abeelke). Hij schreef ook een overzichtsartikel over de avifauna (tijdschrift De Bron). Een echte broed-vogelkartering heeft Marc Becuwe echter nooit uitgevoerd. In het voorjaar van 2001 werd een broedvogelkartering uitgevoerd in het kader van de ruilverkaveling, weergegeven in Econnection (2001). In de winter van 2001-2002 werd een wintergasteninventarisatie uit-gevoerd, in het kader van de ruilverkaveling, beschreven in Econnection (2002). In 2006 werden beide karteringen nog eens overgedaan, eveneens door Econnection.

Voor wat de Viconia-kleiputten betreft maakten we vooral gebruik van de bestaande in-ventarisaties van Koen Devos (INBO). Koen woont naast de kleiputten en heeft waarne-mingen van jaren ver verzameld, zowel in beroeps- als vrije tijdsbezigheid. Verder zijn er twee goede, maar al vrij oude overzichtsartikel van de avifauna van hetzelfde gebied (Espeel 1980 en Debruyne et al. 1981). Marc Becuwe kent het gebied al van in de jaren 1960. Verder beschikt ANB over heel wat waarnemingen van diverse waarnemers, die hun gegevens bezorgden.

De overige gebieden zijn veel minder in detail bemonsterd. Hier maakten we vooral gebruik van het aanwijzingsdossier en beheerplan voor de Cardinaelshoeve en de Rode Poort van Slabbaert (2002) en eigen waarnemingen tijdens het botanisch terreinwerk en van waar-nemingen.be, met de beperking dat de gebieden Palinghoek, Paaiplaats Waesbrug en Paaiplaats Kalkoenhof niet als aparte eenheden te onderscheiden zijn.

Amfibieën. Oudere gegevens over amfibieën in de Viconia-kleiputten waren onder meer aanwezig door waarnemingen van Marc Espeel (1980) en Boudewijn Godderis (1991).

Voor de recente stand van zaken qua amfibieën maakten we gebruik van een amfibieën-bemonstering uitgevoerd door Peter Bossu in 2014 in Lampernisse. Daarbij werden circa 20 poelen en sloten bemonsterd met fuiken. In 2015 bemonsterde Arnout Zwaenepoel alle poelen van het studiegebied eenmalig in het voorjaar met schepnet. Verder werden de beschikbare literatuur en waarnemingen.be gebruikt als aanvullende bronnen.

Vissen. Op het moment van het terreinwerk was de visserijbioloog van ANB niet beschik-baar, waardoor het elektrisch afvissen van de twee paaiplaatsen niet tot de mogelijkheden behoorde. In Lampernisse vroeg Peter Bossu de gegevens op van enkele bevriende vis-sers. Er werd ook een dag uitgetrokken om met schepnet de Grote IJzerbeek, de Kleine IJzerbeek en de Zaadgracht te bemonsteren met schepnet. Ook de bij de amfibieënbe-monstering waargenomen vissen werden uiteraard genoteerd.

Dagvlinders. Alle soorten die gezien werden tijdens het botanisch terreinwerk werden ge-noteerd. Verder werden de beschikbare literatuur en waarnemingen.be gebruikt als aan-vullende bronnen.

Nachtvlinders. Voor de nachtvlinders werden drie avonden uitgetrokken waarbij met een lichtval (UV-lamp) dieren gevangen, gedetermineerd en geteld werden. We planden een zomerse avond in Lampernisse, in de Viconia-kleiputten en in de Cardinaelshoeve. Voor de Viconia-kleiputten beschikten we al over een reeks waarnemingen die in vorige jaren gevangen werden in de tuin van Koen Devos, vlak naast de Viconia-kleiputten (waarnemin-gen Arnout Zwaenepoel, 18 juni 2005 en 24 augustus 2013). Tijdens het botanische ter-reinwerk werden ook dagactieve nachtvlinders genoteerd. Verder werden de beschikbare literatuur en waarnemingen.be gebruikt als aanvullende bronnen.

Foto. Grote beer, nachtvlinderbemonstering Komgronden van Lampernisse. Foto Arnout Zwaenepoel, juni 2015.

Loopkevers. Het loopkeveronderzoek met bodemvallen uit de offerte werd niet weerhou-den. Bij de amfibieën- en visbemonsteringen werden zoveel mogelijk de waterkevers gedetermineerd. Ook de waargenomen kevers tijdens het botanisch terreinwerk werden zoveel mogelijk genoteerd. Verder werden de beschikbare literatuur en waarnemingen.be gebruikt als aanvullende bronnen. De licentiaatsverhandeling van Vlamynck (1982) bevat waterkeverdeteminaties voor de komgronden van Lampernisse. Espeel (1980) beschreef de waterkevers van de Viconia-kleiputten.

Spinnen. Het spinnenonderzoek met bodemvallen uit de offerte werd niet weerhouden. De beschikbare literatuur en waarnemingen.be werden gebruikt als enige bronnen.

Waterwantsen. Bij de amfibieën- en visbemonsteringen werden zoveel mogelijk de water-wantsen gedetermineerd. Verder werden de beschikbare literatuur (Espeel 1980, Vlamyn-ck 1982) en wraarnemingen.be gebruikt als aanvullende bronnen.

Libellen werden niet expliciet bemonsterd. We maakten gebruik van de waarnemingen tijdens het botanisch terreinonderzoek (Arnout Zwaenepoel) en van de mondelinge ge-gevens van Marc Becuwe en Koen Devos. Verder werden de beschikbare literatuur en waarnemingen.be gebruikt als aanvullende bronnen.

Sprinkhanen werden niet expliciet bemonsterd. De beschikbare literatuur en waarnemin-gen.be werden gebruikt als enige bronnen.

Vliesvleugeligen werden niet expliciet bemonsterd. De waarnemingen tijdens het botani-sche terreinwerk, beschikbare literatuur en waarnemingen.be werden gebruikt als enige bronnen.

Vliegen en muggen werden niet expliciet bemonsterd. De waarnemingen tijdens het bo-tanische terreinwerk, de beschikbare literatuur en waarnemingen.be werden gebruikt als enige bronnen.

Kreeftachtigen. Bij de interviews met oudere bewoners polsten we naar kreeftachtigen als Chinese wolhandkrab of Amerikaanse rivierkreeft. Bij de amfibieën- en visbemonsteringen werden zoveel mogelijk ook de kleinere kreeftachtigen (zoetwatergarnaal, …) gedetermi-neerd. Verder werden de beschikbare literatuur en waarnemingen.be gebruikt als aanvul-lende bronnen.

Weekdieren. De weekdierenbemonstering uit de offerte werd niet weerhouden. Bij de bo-tanische en amfibieën bemonsteringen werd gelet op het voorkomen van Poelslak, Post-hoornslak, Tuinslak, Zwanenmossel, … Verder werden de beschikbare literatuur (Vlamyn-ck 1982) en waarnemingen.be gebruikt als aanvullende bronnen.

Waarnemingen.be onderscheidt de Komgronden van Lampernisse, De Viconia-kleiputten, Pervijze-Cardinaelshoeve en Steenkerke-Rode Poort als aparte entiteiten, wat toelaat deze databank in detail te gebruiken voor deze vier gebieden. De drie overige deelgebie-den zijn slechts kleine entiteiten in veel grotere gebiedeelgebie-den in waarnemingen.be , zodat de databank voor deze drie gebieden veel minder bruikbaar is.

Qua abiotiek werden er geen expliciete bemonsteringen uitgevoerd in het kader van het beheerplan zelf, maar er werd wél gebruik gemaakt van de pas afgewerkte rapporten van Leo Vanhecke en Marc Becuwe, die onder meer de dikte van de sliblagen in de sloten van de komgronden van Lampernisse systematisch bemonsterden. Ook voor de daaraan ge-koppelde beheeraanbevelingen werd van die rapporten gebruik gemaakt.

Daarnaast werd ook de infrastructuur bemonsterd (afsluitingen, onthaalpanelen, kijkhut-ten) alsook de recreatieve ontsluitingsmogelijkheden.

Uiteraard werden de inventarisaties zo goed mogelijk aangevuld met literatuurgegevens.

Aanvullend op het literatuuronderzoek werden ook enkele interviews afgenomen met ou-dere bewoners. De interviews werden toegespitst op Lampernisse en werden afgenomen door Arnout Zwaenepoel en Peter Bossu. De interviews zijn integraal weergegeven in de bijlagen 4 tot 9.

De verzamelde gegevens dienden geïntegreerd te worden, resulterend in het formuleren van potenties, knelpunten en onderbouwde opties voor de inrichting en het beheer van het gebied.

4.2 Indeling in beheereenheden

De indeling in beheereenheden ligt aan de basis van de vierdelige hiërarchische opbouw die hierboven (1.3.1) al toegelicht werd. Bij de aanvang van het beheerplan werd een nieuwe perceelsnummering afgesproken.

Het vierde hiërarchische niveau, de percelen komen meestal overeen met de gebruiksper-celen. Er is geen 100% overeenstemming in perceelsnummers en gebruikspercelen, want beheer kan nu eenmaal evolueren. Vooral in het geval er externen (landbouwers) inge-schakeld worden bij het beheer, kunnen praktische regelingen soms meespelen in plaats van uitsluitend op theoretische basis gebaseerde natuurdoelen. Daarom zijn de perceels-nummers vaak ook op fysische grenzen gebaseerd en niet alleen op beheer.

Voor de Komgronden van Lampernisse gebruiken we de bestaande pobw-nummering die verschillende kadastrale percelen met eenzelfde beheer groepeert.

Voor de Viconia-kleiputten wordt een nieuwe nummering voorgesteld met 28 percelen.

Voor de Cardinaalshoeve wordt eveneens een nieuwe nummering voorgeteld met 22 percelen.

Voor de Rode Poort wordt een nieuwe nummering voorgesteld met 16 percelen.

Voor de Palinghoek wordt een nieuwe perceelsindeling voorgesteld met twee percelen.

Voor de Paaiplaats Waesbrug wordt een nieuwe perceelsindeling voorgesteld met 6 percelen.

Voor de Paaiplaats Kalkoenhof wordt een nieuwe perceelsindeling voorgesteld met 4 percelen.

Kaart 5 geeft de begrenzingen van domeinen, deelgebieden en blokken weer.

Kaart 6 toont de percelen met hun nummering.

In document BEHEERPLAN VOOR 7 ANB-GEBIEDEN (pagina 56-60)