• No results found

Historiek algemeen

In document BEHEERPLAN VOOR 7 ANB-GEBIEDEN (pagina 61-101)

5 BEKENDMAKING CONSULTATIE

6.1.1 Historiek algemeen

J Historiek algemeen Komgronden van Lampernisse

De bewoningsmogelijkheden in de Romeinse periode moeten in Lampernisse voornamelijk gezocht worden op de hoog opgeslibde oeverwalafzettingen van de diverse geulen. Deze sporen kwamen, voor zover ze niet werden opgeruimd door de nieuwe geulen, tijdens de post-Romeinse overstromingen onder een pakket klei en zand terecht. Ze kunnen derhalve enkel bij diepgaande ingrepen bereikt worden. De Romeinse sporen die tot nog toe slechts sporadisch tijdens opgravingen en graafwerken werden aangesneden, laten vermoeden dat deze bewoning vrij dens was. Naast veeteelt was er een niet onbelangrijke artisanale activiteit (zoutwinning?) en kwam er ook al veenwinning voor (Strobbe 1992).

Geschreven bronnen vernoemen de schapenweiden van Lampernisse voor het eerst in 857. Archeologische sporen gaan mogelijk nog verder terug. Wellicht zijn er al sporen van 7de of de 8ste eeuwse bewoning, maar het onderzoek naar die tijdsperiode is nog volop be-zig (mondelinge mededelingen Dries Tys en Frans Verhaeghe). De keramiekresten van het Leenhof Ter Wissche moeten in die context zeker opnieuw bestudeerd worden. In de 10de eeuw begonnen abdijen de Oudlandpolders te ontginnen. In de 10de of 11de eeuw werd de Oude Zeedijk aangelegd om de westelijke kustvlakte te beschermen tegen overstromingen van de IJzer. Deze dijk liep vanaf de duinen (die toen en ook nu nog altijd belangrijk zijn in de natuurlijke zeewering) in Oostduinkerke, via Avekapelle, Zoutenaaie, Lampernisse, Oudekapelle en Nieuwkapelle tot aan de hoger gelegen en dus veiliger zandleemstreek van Lo. De aanleg van de Oude Zeedijk kan misschien een antwoord geweest zijn op de enorme stormvloeden van 28 september 1014 en 2 november 1042. Dat weten we echter niet precies. Dijken zijn archeologisch heel moeilijk te dateren en ook bij deze dijk is er meer speculatie dan vaststaande feiten. Een andere middeleeuwse dijk die door de kom-gronden van Lampernisse loopt is de Reningheer Dijk (Kruisestraat en Zadelstraat).

In de weilandcomplexen van de komgronden is de middeleeuwse percelering onder vorm van het slotenpatroon behouden. Typisch zijn de zeer talrijke sporen van voormalige mid-deleeuwse bewoning. Het gaat om de walgrachtrestanten van hoeves die meestal verlaten werden op het einde van de 14de eeuw. In de 14de eeuw braken er onlusten uit tegen graaf Lodewijk II van Nevers. Die waren vooral gericht tegen de wijze waarop grafelijke belastin-gen werden geïnd. Tientallen boeren uit Lampernisse sneuvelden samen met opstandelin-genleider Nicolaas Zannekin uit Lampernisse en duizenden anderen bij de slag in Kassel (1328). Als extra straf werden vele hoeves van gesneuvelde ‘Kerels van Vlaanderen’ door de Franse bezetter verbeurd verklaard. In dezelfde eeuw zaaide de pest dood en vernieling in de streek en veegde ze verschillende dorpen compleet van de kaart.

Het Leenhof Ter Wissche (Visserstraat) is de belangrijkste site met walgracht. Bossu &

Zwaenepoel (2016) schetsen de laatste bevindingen over het Leenhof Ter Wissche, geba-seerd op een interview met historicus Prof. Emeritus Frans Verhaeghe. Het Leenhof Ter Wissche is mogelijk de naamgever van de gemeente ‘Lampernisse’. Het eerste gedeelte van de benaming slaat op lammeren; het tweede gedeelte van de naam: nisse of nesse betekent een uitspringend gedeelte. Vergelijk bijvoorbeeld met Cap Blanc Nez dat van Blankenesse afgeleid is. Op een digitaal hoogtemodel is mooi te zien dat het Leenhof Ter Wissche op een zandtong ligt, die in de schorren insprong. Deze nesse takt af van een geul die helemaal parallel loopt met de Vissersstraat. Door inversie van het landschap is deze

voormalige, zandige geul hoger komen te liggen dan het landschap. In de scherven van het Leenhof Ter Wissche zijn exemplaren teruggevonden die dateren van de vroege Mid-deleeuwen (7de-8ste eeuw?) en dat betekent wellicht de oudste bewoning van Lampernisse, alhoewel van een gebouw zelf uit die tijd geen sporen meer (of nog niet) aangetroffen zijn.

In het doctoraat van Prof. Frans Verhaeghe (afgerond in 1976) zijn de scherven nog als 12de-eeuws beschreven. Op dat moment waren er nog geen keramiekreferenties die toelie-ten ouder middeleeuws schervenmateriaal te dateren. In een mondelinge toelichting wijst Frans Verhaeghe, anno 2015, op de laatste bevindingen. Het schervenmateriaal is vluchtig opnieuw bekeken en werd veel ouder bevonden. Een gedetailleerd onderzoek dringt zich op voor een exacte leeftijdsbepaling.

Een meer gedetailleerd onderzoek dringt zich trouwens op voor de hele site. Prof. Ver-haeghe wijst op de gebrekkige financiële middelen tijdens zijn onderzoek. Oppervlakte-prospectie, handboringen tot maximum drie-vier meter diep, twee proefsleuven, dwars op elkaar, een kraan die voor twee dagen kon gefinancierd worden, waren zowat de middelen waarmee hij zich moest beredderen. De proefsleuven werden gestopt wanneer er geen geld meer was… Ze werden in drie fasen van telkens ongeveer anderhalve maand onder-zocht. Over het gebrekkige referentiemateriaal om de keramiek te dateren hadden we het hierboven al.

Het Leenhof Ter Wissche is zeker geen homogene eenheid uit één bepaalde tijdsperiode.

Er is een opper- en neerhofstructuur, omgeven door een achtvormige omwalling, die nog eens omgeven is door een eivormige omwallingsstructuur. De omwallingen zijn via kleine verbindingen gelinkt aan grotere slootstructuren, die wellicht voor het nodige water moes-ten zorgen. Van de oorspronkelijke gebouwen is zo goed als niets over. Van het opperhof werd enkel nog een bakstenen haardvloertje teruggevonden. De rest is later waarschijnlijk integraal gerecupereerd in een ander gebouw op een andere plaats. Op het neerhof is nog minder materiaal bewaard. Graafsporen wijzen er op dat hier funderingen voorkwamen, maar ook hier is waarschijnlijk quasi alle bouwmateriaal elders gerecupereerd. Gebouwen werden immers niet als vastgoed beschouwd! Bij de afbraak gebeurde de recuperatie zo grondig dat zelfs de bakstenen van de (ondiepe) fundamenten hergebruikt werden. De omwallingen horen niet bij de oudste aanleg van de site. De achtvormige omwalling dateert waarschijnlijk van na de 12de eeuw. In de buitenste omwalling zijn helemaal geen sporen aangetroffen die een datering toelaten.

De binnenste, achtvormige omwalling was en is veel breder dan de buitenste, eivormige omwalling. Frans Verhaeghe concludeert dat de achtvorm op zijn smalste punt 15 m en op zijn breedste punt 22 m breed was. De eivormige omwalling was waarschijnlijk slechts zo’n 5 m breed. Dat patroon van een bredere binnenste en smallere buitenste omwalling komt ook op andere plaatsen voor. Het lijkt een vast stramien. De breedte van de omwal-lingen overtreft deze van gelijkaardige sites met omwalling in de Zandstreek of de Zand-leemstreek. Dat is vrij logisch, omdat de komgronden van Lampernisse vol met waterlopen lagen. Om het onderscheid met de andere waterlopen te maken, moesten de omwallingen dus flink wat breder zijn.

Foto. Binnenste achtvormige en buitenste eivormige omwalling van het Leenhof Ter Wissche. Foto Arnout Zwaenepoel, maart 2015.

De diepte van de omwallingen was gering, waarschijnlijk niet meer dan 1,2 m. Ook de hoogte van de walheuvels was trouwens gering. De Graaf van Vlaanderen duldde geen walheuvels en omwallingen die een militaire defensie konden betekenen. Ze hadden een symbolische functie als uiting van prestige, maar geen militaire functie. De diepte van de omwallingen is te beschrijven vanuit de vorm van een soepbord. De randen van het soepbord lagen net onder het bovenste van de veenlaag onder de klei. In het centrum van het soepbord was de veenlaag helemaal weggegraven. Op die plaats zorgde grondwater voor een permanente watertoevoer. Waar er nog een veenlaagje aanwezig was, kwam het grondwater niet zo maar aan de oppervlakte. Degenen die de omwalling moesten ruimen wisten heel goed dat ze dat veenlaagje nodig hadden om op te staan bij het ruimen. Frans Verhaeghe ondervond dat ook nog eens zelf bij het boren en graven van proefsleuven.

Behalve voor het prestige werden de omwallingen waarschijnlijk ook wel gebruikt om in te vissen. Er zijn netverzwaringselementen gevonden om de netten onder water te houden.

Over de functie van de buitenste omwalling tast men eigenlijk nogal in het duister. Prestige is de meest aannemelijke verklaring. Mogelijk werd het terrein tussen de eivormige buiten-ste omwalling en de achtvormige binnenbuiten-ste omwalling destijds beplant met gebruikshout of fruitbomen. Die konden de site accentueren en leverden meteen ook gebruikshout en fruit op. Dit zijn echter louter hypotheses, die evenwel gesterkt worden door gelijkaardige voorbeelden elders.

Foto. Een deel van de achtvormige omwalling rond het Leenhof Ter Wissche. Foto Arnout Zwaenepoel, maart 2015.

Tussen de twee walheuvels van opper- en neerhof ligt nu een aarden dam. Die lag er destijds niet. Bij boringen ontdekte Frans Verhaeghe slib tussen beide walheuvels en drie eiken balken, waarvan één gerecupereerd was van een dakgebinte. De beide walheuvels waren dus gescheiden door de wal en verbonden door een brug. De balken zijn jammer genoeg niet dendrochronologisch onderzocht.

In Lampernisse zijn in totaal zo’ 54 sites met walgracht aangetroffen. Het Leenhof Ter Wissche is de grootste en belangrijkste van allemaal. De opper- en neerhofstructuur, de dubbele omwalling en de grootte van de site wijzen op het belangrijke karakter. De grootte van de site staat in rechtstreeks verband met de grond die bij een dergelijke site hoorde.

Van de 13de eeuw kent men de precieze grootte van de bedrijven niet. In de latere om-melopers van de 15de eeuw wordt de grootte van de leenhoven vaak wel vermeld en kan men de relatie leggen met de grootte van de woonsites. In de polders waren de bezittingen op dat moment vaak 25 tot 40 hectare groot. Dat is veel groter dan in de of Zand-leemstreek. Dat betekent ook dat de sites met walgracht in de Polders verder uiteen lagen.

Het Leenhof Ter Wissche is omgeven door waterlopen allerlei. Er is een duidelijke onder-scheid in de zeer onregelmatige waterlopen die waarschijnlijk relicten van de schorrentijd zijn en de meer rechtlijnige waterlopen die later gegraven werden. In de Vroege Middeleeu-wen (7de eeuw) tot ongeveer de 10de eeuw werden er nog geen waterlopen gegraven. De meer rechtlijnige sloten zijn het werk van de 11de eeuw of later.

De leenhoven in Lampernisse en omgeving hingen allemaal af van de Burg van Veurne.

Het Leenhof Ter Wissche is waarschijnlijk verlaten in de 14de eeuw. Op dat moment was er hongersnood in het land en was er een sterk demografische terugval. Ook de landbouw-bedrijven in Lampernisse kregen het moeilijk en heel wat werden verlaten. Stenen en hout werden steevast gerecupereerd in andere gebouwen en lieten dus heel weinig sporen na. De grond van die bedrijven werd natuurlijk wél verder gebruikt. In wiens handen de verlaten bedrijven overgingen is echter nog niet opgehelderd. De bedrijven die in de 16de

eeuw nog op de ommelopers voorkomen (Kleine Fokkewerve bijvoorbeeld), zijn degene die overschoten. Waarschijnlijk palmden zij de grond in van de verlaten bedrijven.

In geheel Lampernisse zijn in totaal zo’ 54 sites met walgracht aangetroffen.

In de onmiddellijke omgeving van Het Leenhof Ter Wissche en binnen de ANB-eigendom-men liggen nog verschillende andere voormalige bewoningssites. Langs de Visserstraat liggen er nog twee vlakbij. Eén site (net buiten ANB-gebied, bij de runderstal langs de Vissersstraat) is niet opgehoogd en heeft geen omwallingen, een tweede (in perceel C40) wél. Ze liggen op amper honderd meter van elkaar. Mogelijk is de site zonder ophoging en walgrachten de oorspronkelijke site die later verplaatst werd naar een meer prestigieuze site met walgracht. De site met walgracht is min of meer rechthoekig. De omwalling is dui-delijk zichtbaar maar bevat geen water meer. Het digitaal hoogtemodel toont duidui-delijk een ophoging op de vlak ernaast gelegen verzande kreekgeul. Waarschijnlijk is een deel van het materiaal uit de omwalling gebruikt voor de aanleg van de walheuvel en is de rest op de kreekgeul gegooid. De verhoging is geen dijkrestant! Op basis van uit molshopen ver-zameld keramiek is de site met walgracht laatmiddeleeuws te bestempelen. De site zonder ophoging was bewoond in de 11de en 12de eeuw. Ze is gebouwd op zandig materiaal en niet op klei of veen. Bij de site met walgracht is een zeer oude drinkput bewaard. Die ligt op de kreekgeul, de plaats bij uitstek om aan zoet water te geraken.

Foto. Site met walgracht in perceel C40 in de komgronden van Lampernisse, langs de Vissers-straat. Foto Arnout Zwaenepoel, augustus 2015.

Figuur 7. Digitaal hoogtemodel van de Komgronden van Lampernisse. De sites Leenhof Ter Wis-sche en de site in perceel C40 komen zeer duidelijk in beeld. Ook de ligging van de Vissersstraat op een kreekrug is zeer goed waarneembaar. Bron: VLM.

In perceel C14, eveneens langs de Vissersstraat en in de Kwadejongenshoek, ligt nog een site die vermoedelijk 14de-eeuws is. Ook deze woning werd waarschijnlijk al vóór het einde van de middeleeuwen verlaten (Verhaeghe 1977).

In de Kleine Kripshoek II, in perceel G10, toont overvloedig vondstenmateriaal een bewo-ning uit de 14de en 15de eeuw aan. Mogelijk was de site ook nog korte tijd in de 16de eeuw bewoond (Verhaeghe 1977).

Vlakbij, net buiten perceel G9, was een vierkante site met walgracht aanwezig. De site was zeker bewoond vanaf de 11de en/of 12de eeuw en werd verlaten vóór het einde van de 14de eeuw. Er zijn nogal wat gelijkenissen met het Leenhof Ter Wissche; verder onderzoek dringt zich hier op (Verhaeghe 1977).

In de Noordhoek, tussen de Grote Beverdijkvaart en het Eieleed, in perceel H17, bevinden zich restanten van een bewoning uit de late middeleeuwen, die wellicht nog vóór het einde van die periode ook al weer verlaten was (Verhaeghe 1977).

Ook de site ’t Abeelke is al sinds de 13de eeuw bewoond. Dat bewijst het laat- en post-middeleeuwse schervenmateriaal dat onderzocht werd door Frans Verhaeghe in 1980 en ook nog later door Johan Termote en Marc Dewilde. Het betreft een site van het zeldzame type zonder walgracht, die gebouwd werd vlak naast het uiteinde van dezelfde kreekrug waarop ook de Vissersstraat werd aangelegd. De voetwegel vanaf de Vissersstraat naar

’t Abeelken staat duidelijk op de Ferrariskaart (1777) weergegeven. Het huidige gebouw dateert van 1922, een heropbouw na de Eerste Wereldoorlog. De onafgebroken bewoning sinds de 13de eeuw heeft veel te maken met het feit dat er eeuwenlang weidewachters op het hoevetje woonden (Becuwe 2005: zie bijlage 12).

Figuur 8. Verspreidingskaart van de middeleeuwse bewoningssporen in het komgrondegebied van Lampernisse. Bron: Verhaeghe (1977).

De kaart van Ferraris, uit 1777 (kaart 20) tot de 19de eeuwse kaart van het Primitief kadas-ter vertonen quasi uitsluitend grasland rond Het Leenhof Ter Wissche en trouwens in de hele eivorm van de komgronden van Lampernisse. De enige uitzonderingen waren enkele langwerpige kleine akkertjes op de zandige kreekgeul die naast de Vissersstraat loopt. (De Visserstraat is overigens een vervorming van een oudere naam: Wisschestraat, die zon-der veel twijfel verband hield met Het Leenhof Ter Wissche). Waarschijnlijk kwam op het neerhof wél een aanzienlijke moestuin voor. Vermeldenswaardig is ook nog dat de kavel-beplanting rondom de akkers en thuisweiden gelegen op de zandige oeverwallen enkel op Figuur 7. Digitaal hoogtemodel van de Komgronden van Lampernisse. De sites Leenhof Ter

Wis-sche en de site in perceel C40 komen zeer duidelijk in beeld. Ook de ligging van de Vissersstraat op een kreekrug is zeer goed waarneembaar. Bron: VLM.

In perceel C14, eveneens langs de Vissersstraat en in de Kwadejongenshoek, ligt nog een site die vermoedelijk 14de-eeuws is. Ook deze woning werd waarschijnlijk al vóór het einde van de middeleeuwen verlaten (Verhaeghe 1977).

In de Kleine Kripshoek II, in perceel G10, toont overvloedig vondstenmateriaal een bewo-ning uit de 14de en 15de eeuw aan. Mogelijk was de site ook nog korte tijd in de 16de eeuw bewoond (Verhaeghe 1977).

Vlakbij, net buiten perceel G9, was een vierkante site met walgracht aanwezig. De site was zeker bewoond vanaf de 11de en/of 12de eeuw en werd verlaten vóór het einde van de 14de eeuw. Er zijn nogal wat gelijkenissen met het Leenhof Ter Wissche; verder onderzoek dringt zich hier op (Verhaeghe 1977).

In de Noordhoek, tussen de Grote Beverdijkvaart en het Eieleed, in perceel H17, bevinden zich restanten van een bewoning uit de late middeleeuwen, die wellicht nog vóór het einde van die periode ook al weer verlaten was (Verhaeghe 1977).

Ook de site ’t Abeelke is al sinds de 13de eeuw bewoond. Dat bewijst het laat- en post-middeleeuwse schervenmateriaal dat onderzocht werd door Frans Verhaeghe in 1980 en ook nog later door Johan Termote en Marc Dewilde. Het betreft een site van het zeldzame type zonder walgracht, die gebouwd werd vlak naast het uiteinde van dezelfde kreekrug waarop ook de Vissersstraat werd aangelegd. De voetwegel vanaf de Vissersstraat naar

’t Abeelken staat duidelijk op de Ferrariskaart (1777) weergegeven. Het huidige gebouw dateert van 1922, een heropbouw na de Eerste Wereldoorlog. De onafgebroken bewoning sinds de 13de eeuw heeft veel te maken met het feit dat er eeuwenlang weidewachters op het hoevetje woonden (Becuwe 2005: zie bijlage 12).

de Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden (de Ferraris 1777) worden weergegeven.

Dit beeldbepalende landschapselement vindt men op de latere kaarten niet meer terug.

Het komgrondengebied van Lampernisse maakte tijdens de Eerste Wereldoorlog deel uit van de zogenaamde derde verdedigingslinie achter de IJzer. Hiervan getuigen een 6-tal bunkers en twee artillerieposten (Leenhof Ter Wissche en een kunstmatige ophoging in de Kripshoek). De sporen van loopgraven op de heuvel van het Leenhof ter Wissche zijn nog altijd zichtbaar. De toegang tot de bunker aan de Grote Beverdijkvaart is uitgewerkt met een hoefijzerboog en bevat bovenaan islamitische opschriften. Deze unieke resttekens getuigen van de aanwezigheid van Noord-Afrikaanse koloniale troepen in het Franse leger.

De hoeve Groigne was tijdens de oorlog in gebruik als veldhospitaal.

De kleine dorpskern van Lampernisse is waardevol omwille van zijn culturele, historische en esthetische eigenheid, die nauw verband houdt met het beheer van de graslanden in het studiegebied. Het dorp was gespecialiseerd in het vetten en verkopen van runderen, die op de ‘vetteweiden’ graasden.

De Komgronden van Lampernisse lagen slechts gedeeltelijk binnen de perimeter van de ruilverkaveling Fortem, maar werden voor de gehele oppervlakte opgenomen in inrichtings-plan ‘Kom van Lampernisse’. Enkele belangrijke data in heel dit proces worden hieronder opgesomd. In 1983 startte het onderzoek naar het nut van de ruilverkaveling Fortem. In 1986 werd de blokgrens goedgekeurd. In 1995 werd het richtplan van het landinrichtings-project De Westhoek goedgekeurd. Op 25 oktober 2002 keurde de minister het definitieve inrichtingsplan Kom van Lampernisse goed. Behalve het ruilverkavelingsproject voerde het ruilverkavelingscomité ook een groot deel van de maatregelen van het inrichtingsplan Kom van Lampernisse en van het inrichtingsplan Polderwaterlopen deel 1 uit. Zo zorgde het ruilverkavelingscomité o.m. voor de infrastructuur voor de waterpeilaanpassing voor 340 ha komgronden die gelegen waren in en buiten het ruilverkavelingsblok (zie figuur 9).

In de Zuid-Kripshoek werd het streefpeil in de winter verhoogd. In deze zone van 340 ha kwam het streefpeil in de winter op 2.10 m TAW te liggen, terwijl het voorheen 1.80 m was.

De aanpassing creëert in de winter in de laagst gelegen percelen een plas-drassituatie.

Om het peil te realiseren werden stuwtjes en gronddammen op de kleine waterlopen aan-gelegd. In totaal werden 7 stuwen voorzien: 4 op de Zaadgracht, 2 op de Kleine IJzerbeek en 1 op het Eieleed. Op de kleine waterlopen werd een gronddam voorzien, die belette dat het water uit het gebied wegliep. Er werd een protocol gesloten tussen het

Om het peil te realiseren werden stuwtjes en gronddammen op de kleine waterlopen aan-gelegd. In totaal werden 7 stuwen voorzien: 4 op de Zaadgracht, 2 op de Kleine IJzerbeek en 1 op het Eieleed. Op de kleine waterlopen werd een gronddam voorzien, die belette dat het water uit het gebied wegliep. Er werd een protocol gesloten tussen het

In document BEHEERPLAN VOOR 7 ANB-GEBIEDEN (pagina 61-101)