• No results found

De werkloosheid in Nederlandsch-Indië in het tweede halfjaar 1931,

door

Mr. A. G. VREEDE.

§ 1. De crisis, waarvan de oorzaken in de beide vorige artikelen1) over de werkloosheid reeds werden aangestipt — oorzaken, welke behalve het steeds verhoogen der productie van export-producten geheel buiten Nederlandsch-Indië liggen — werkte in de tweede helft van 1931 geweldig door. Werd in het vorige artikel gesproken over een verdere inzinking der productenprijzen en over een nieuwen plotselingen koersenval op alle effectenbeurzen aan het einde der maand Mei, wat het tweede halfjaar ten deze te zien gaf, liet al het vroeger geschiede ver achter zich. Zoowel de maand September, toen Enge-land — daarin spoedig gevolgd door Japan en verschillende Europeesche en Zuid-Amerikaansche landen — zich genoopt zag den gouden standaard prijs te geven, als de groote inzinking van het vertrouwen in den internationalen financieelen toestand in de maand December 1931 deden dalingen zien, waar-door de laagste koersen en prijzen van Mei thans onbereikbare bergtoppen schijnen!

Het prijsverloop van de voornaamste export-producten vertoont het vol-gende beeld: 1) „Koloniale Studiën" van April en October 1931.

DE WERKLOOSHEID IN NEDERLANDSCH-INDIË

De gemiddelde koersen der voornaamste Indische Fondsen verliepen als volgt:

Van de suikeroogst 1931 groot 2.845.620 ton (van 1000 K-G.) was op 1 December 1931 nog slechts 711.554 ton verkocht. Een stopzetten van een belangrijk aantal fabrieken en een belangrijke inkrimping van het geheele areaal is aanstaande.

De rubbercultuur gaat steeds dieper gebukt onder de verlies opleverende prijzen. Blijkens een op 25 November 1931 afgesloten opgave van het Centraal Kantoor voor de Statistiek zijn op Java 5 rubberondernemingen geheel of practisch verlaten (2829 H.A. beplant waarvan productief 1197 H.A.) ter wijl op 79 rubberondernemingen (27898 H.A. beplant waarvan productief 11936 H .A de tap is stopgezet doch het onderhoud wordt voortgezet. Het is duidelijk, dat binnenkort dit verschijnsel zich op veel grooter schaal zal voordoen.

Deze en vele ten aanzien van andere cultures en bedrijven in dezelfde rich-ting wijzende symptomen kenschetsen den huidigen, dieptreurigen toestand in de bedrijven. Een ieder vraagt zich af of het laagte-punt van de crisis nu nog niet is bereikt en of het eenmaal komende herstel nog niet nadert. De enkele factoren, welke in de richting van een herstel zouden kunnen werken — opduikende vraag, organisatie der productie, financieele stabiliseering — worden echter telkens weder teniet gedaan door politieke storingen en de alom steeds hooger opgetrokken wordende tol-muren. Aldus is er thans een apathische afwachting op het laagst bereikte punt

Dat onder deze omstandigheden de werkloosheid in het laatste halfjaar 1931 opnieuw toenam spreekt wel van zelf. Toch zal blijken, dat het aantal Europeesche werkloozen in mindere mate is toegenomen dan de hier geschetste omstandigheden en de bedrijfstoestanden deden verwachten. In de Inheem-sche wereld ging de economiInheem-sche draagkracht zeer ernstig achteruit.

§ 2. Het karakter der werkloosheid. De toeneming van den omvang der werkloosheid heeft de karakteriseering daarvan, gegeven in het artikel, ver-schenen in Aprilnummer 1931, ten volle bevestigd.

IN HET TWEEDE HALFJAAR 1931 185 Het werkloosheidsprobleem teekent zich hier te lande op tweeërlei, scherp van elkander onderscheidene wijze af. In de eerste plaats treffen wij de i n d i-v i d u e e l e w e r k l o o s h e i d aan, zooals die zich in Westersche landen voordoet, waar het individu als de werkgelegenheid ophoudt en hij daardoor geen loon meer ontvangt, zich in een strakke individualistische samenleving voor geldgebrek en absolute misère ziet geplaatst, zoodat hij en zijn gezin ten onder zouden gaan, indien steun in eenigerlei vorm achterwege blijft.

Daarnaast vertoont zich hier echter de c o l l e c t i e v e w e l v a a r t s -v e r m i n d e r i n g , speciaal eigen aan Oostersche landen, waar de desabe-woners groote groepen vormen, welker leden elkaar onderling ondersteunen, terwijl zij allen zooveel dichter bij de voortbrengende natuur staan dat bij vermindering van werkgelegenheid geheele of gedeeltelijke oogstmislukking een desa- of zelfs gehuchtsgewijze vermindering van welstand veroorzaakt welke, werd niet tijdig ingegrepen, zou leiden tot voedselschaarste, voedsel-gebrek en ten slotte uiteindelijk tot collectieven localen hongersnood.

Daartusschen in heeft zich in de laatste maanden een belangrijke tusschen-groep vertoond, de I n h e e m s c h e w e r k l o o z e n , personen die wegens specialisatie van beroep losgeraakt zijn van de desa, van den landbouw en van de collectieve levenswijze en die bij langdurige werkloosheid de moeilijkheden van de eerste groep ondervindt, zij het immer gemitigeerd door hun familie-relaties, derzelver gastvrijheid en de vele hulpmiddelen van een in wezen agrarisch volk. De bovenste laag van deze tusschengroep wordt gevormd door de ambtenaren en beambten, boekhouders en kantoorbedienden, de hoofd-werkers; dezen naderen de eerste groep — de individueele werkloozen van Westersch model — het meeste, terwijl de onderlaag van dezen tusschengroep gevormd wordt door de gespecialiseerde werklieden, de ontslagen toekangs der stadsf abrieken, die het verband met hun desa's hebben verloren of in de stad geboren zijn, zoomede de teruggekeerde contractkoelies voorzoover die niet door de desa zijn geresorbeerd. Indien deze werklooze toekangs en koelies de relatie met hun desa hebben aangehouden door grond- of erfbezit of familie-relaties plegen zij bij werkloosheid in het verband der collectiviteit terug te vallen; degenen echter, die dit verband hebben verloren en naar de steden zijn getrokken, komen wanneer zij zich daar niet langer door diverse werkzaam-heden, hetzij in de kampong, hetzij voor de Europeesche samenleving weten nuttig te maken of door werkzaamheden hunner vrouwen zich voedsel en onderdak kunnen verschaffen, in een hulpeloozen toestand omdat in de steden uiteraard het onderling hulpbetoon minder levendig is. Aldus vallen ook zij ten slotte in de eerste categorie der individueele werkloozen, zij het dan dat hunne geringe behoeften aanmerkelijk gemakkelijker kunnen worden bevredigd.

Op deze fundamenteele onderscheiding tusschen den i n d i v i d u e e l e n en den c o l l e c t i e v e n nood is de organisatie van de zorg voor de werk-loosheid hier te lande gebaseerd. De zorg voor de eerste categorie waaronder begrepen de Inheemsche werkloozen berust bij het Kantoor van Arbeid, waar bij de afdeeling Centrale Arbeidsbeurs de uitvoering dier zorg thans is gecen-traliseerd. De zorg voor de tweede categorie berust uiteraard in de allereerste

HB

Igg DE WERKLOOSHEID IN NEDERLANDSCH-INDIË

plaats bij het Binnenlandsch Bestuur; het algemeene toezicht op den stand van het voedselvraagstuk berust echter bij de Kleine Welvaartscommissie in samenwerking met het Centraal Kantoor voor de Statistiek, terplaatse voorts bijgestaan door de ambtenaren van den Landbouwvoorlichtingsdienst en van de Arbeidsinspectie voor Java. Voortdurend hebben aldus enquêtes en onderzoekingen plaats en overal waar, gezien den stand van den oogst, de voedselvoorraden en de werkgelegenheid blijkt, dat er gevaar zou kunnen dreigen, daar wordt onmiddellijk het Bestuur gewaarschuwd en hetzij door relief-works van grooter of van kleiner omvang hetzij door goedkoope of geheel gratis voedselverstrekking met fondsen uit openbare kassen een even-tueel gevaar voor voedselgebrek, dat zich intusschen nog slechts sporadisch voordeed, afgewend.

De Economische' Commissie heeft voorts enkele commissies ingesteld om haar voor te lichten, het terrein te verkennen en na overleg met betrokken diensten of particuliere organisaties ook initiatief-voorstellen op het gebied der crisisgevolgen aan haar te doen. De eerste Sub-commissie, voor de coör-dinatie der welvaartsdiensten in de desa, staat onder leiding van het Lid van den Raad van Ned.-Indië den heer R. A. A. DJAJADININGRAT, de tweede, tot nagaan van de maatregelen tot leniging van de gevolgen der werkloosheid, wordt voorgezeten door het Hoofd van het Kantoor van Arbeid, de derde nopens werkverschaffing staat onder presidium van Ir. WELLENSTEIN.

Ten aanzien van de individueele werkloozen heeft de Regeering het prin-cipieele standpunt ingenomen, dat van Overheidswege geen rechtstreeksche steun —• geen uitkeeringen direct uit 's Lands kas — worden gegeven zoolang dit ook maar eenigermate te vermijden zal zijn. Maatregelen worden voort-durend overwogen en voorgesteld door de Sub-commissie voor de werkloos-heid en door het Kantoor van Arbeid, terwijl de financieele steunverleening is gecentraliseerd in het Centrale Comité tot steun bij werkloosheid onder voorzitterschap van het Lid van den Raad van Ned.-Indië den heer

VAN SANDICK. Op de door dit Comité zelf — of middels de locale comité's — ingezamelde gelden heeft het Gouvernement over 1931 een bijslag van 50%

gegeven tot een totaal bedrag van / 71.000.—.

Op elke plaats van eenige beteekenis is thans een locaal comité gevestigd, dat de toestand van de personen, die om steun verzoeken, nagaat en naar door het Centraal Comité vastgestelde en gepubliceerde Richtlijnen de ondersteu-ning regelt. Er zijn thans 19 van zulke locale comité's, die alle zijn aangesloten bij het Centrale Steuncomité. Waar geen locale comité's gevestigd zijn, kun-nen werkloozen of namens hen het Binkun-nenlandsch Bestuur zich rechtstreeks tot het Centrale Steuncomité te Batavia wenden. Naast deze comité's zijn natuurlijk nog de armenzorg-organisaties werkzaam zoomede lichamen, die hetzij voor hun leden hetzij in het algemeen den nood der werkloozen lenigen.

Waar bijna al de personen van de locale comité's en van even bedoelde organisaties dit belangrijke en in omvang steeds toenemende ondersteunings-werk naast hun dagelijksche bezigheden moeten verrichten en nog vele