• No results found

EENIGE KANTTEEKENINGEN BIJ DE INDISCHE 1859/1863 gemiddeld ƒ 30.567.000

1864/1866 „ „ 20.730.000

Dit staatje vonden de vorenaangehaalde leden nu wel mooi, doch ten eerste kwam het voornamelijk aan op een vergelijking van het overschot van 1867 met dat van 1865 en 1866 en overigens bleek toch maar, dat niettegenstaande een prijsverhooging van het voor-naamste product, de koffie, de Indische overschotten trapsgewijze verminderd waren; zij bleven een grooter heil zien in verbetering van het belastingstelsel dan in de onzekere winsten van het cultuurstelsel.

Als het cultuurstelsel de juiste heffing van de landrenten niet tegen-werkte, zou b.v. de opbrengst van de laatste belasting in 1863 volgens hun berekening niet ƒ 13 millioen doch ƒ 23 millioen hebben bedragen.

De Minister kon echter niet inzien, dat het cultuurstelsel een hinderpaal was voor de richtige heffing van landrente, daar hij vooropstelde, dat de bevolking nooit haar landrente zou kunnen voldoen als zij niet de verdiensten uit de gouvernementscultures zou hebben. Het is eigenaardig te bemerken, dat de minister de be-staansmogelijkheid van een particuliere cultuur gedreven door de inheetnschen, zonder dat het gouvernement als ondernemer er bij te pas kwam, geheel negeerde, en met een aanhaling uit een advies van den Raad van Nederlandsch-Indië meende te moeten argumen-teeren: „daar waar noch gouvernements- noch particuliere cultuur bestaat, kan de Javaan maar zeer weinig aan landrente opbrengen".

De begraotingscijfers.

Komend tot een beschouwing van de eindcijfers der geheele be-grootimg was de raming der uitgaven gesteld:

in Nederland op ƒ 32.701.102.48 in Indië op „ 92.169.029.06 of te zamen op ƒ 124.870.131.54 terwijl de middelen tot dekking 'dezer uitgaven waren gesteld:

in Nederland op ƒ 62.477.747.54 in Indië op „ 62.392.384.00 of te zamen op ƒ 124.870.131.54 Was in de oude begrooting onder de ontvangsten alléén het

BEGROOTING VAN 1867 17 nefto-bedrag van de opbrengst der producten in Nederland opge-nomen, bij deze begrooting werd voor het eerst het strenge stelsel van scheiding der ontvangsten en uitgaven (art. 35 der toenmalige I- C. W.) doorgevoerd, zoodat hierbij in uitgaaf werden gesteld de kosten van vervoer, bewaring, verkoop en aflevering van pro-ducten tot een bedrag van ƒ 10.004.666.08, en daarnaast voor het eerst onder de inkomsten werd opgenomen de onzuivere opbrengst der producten in Nederland, welke was gesteld op ƒ 62.302.858.

De specificatie der uitgaven.

Het eindcijfer van de uitgaven in Nederland was, zooals boven vermeld, geraamd op ƒ 32.701.102.48

Hiervan was uitgetrokken voor:

a. vervoerkosten van

gou-vernementsproducten ... ƒ 10.004.666.08 b. idem van Billiton-tin ... „ 2.914.78 c uitgaven, welke vroeger

ten laste van de Staats-begrooting waren

ge-raamd „ 674.529.255 d. rente voorschot

Neder-landsche

Handelmaat-schappij „ 350.000.—

e. kosten op de uitzending

van specie „ 310.000.—

ƒ. uitkeering aan de mid-delen tot dekking van

's Rijks uitgaven „ 12.995.279.115

ƒ 24.337.389.23, en ten slotte voor uitzending van verschillende goederen en, benoo-digdheden alsmede diverse koloniale uitgaven het restant ad ƒ 8.363.713.25.

Deze laatste uitgaven waren in vorige jaren steeds begroot op f 8.700.000, zoodat het eerste cijfer nu wel, volgens de met eenige voldoening gemaakte opmerking in de memorie van toelichting,

„aanschouwelijk (maakt), dat het hiervoor geraamde vrij is van

Kol. Studiën. 2

18 EENIGE KANTTEEKENINGEN BIJ DE INDISCHE

overdrijving ,en dat hetzelfde mag worden gezegd ten opzigte der nu aangevraagde sommen voor uitzending van verschillende goederen".

De kasten der Zee- en Landmacht.

Onder de uitgaven in Indië komen die voor Oorlog inclusief militaire pensioen- en overtochtskosten voor met ƒ 17.953.233.06, terwijl Marine met ƒ 6.182.154.— fungeert. Daar in Nederland nog resp ƒ 2.886.079.30 en ƒ 975.431.— was geraamd, bedroegen zij in totaal-bruto onderscheidenlijk ƒ 20.839.312.36 en ƒ 7.157.585.—.

Zij maken van de bruto uitgaven derhalve resp. 16.7% en 5.7%

uit Bij de raming van de uitgaven van de Marine deelde de Regee-ring mede, dat die denkbeelden, omtrent de splitsing der marine-uitgaven in Nederland en in Indië nog niet „tot genoegzame ont-wikkeling waren gekomen, om daarop een uitgewerkte begrootings-staat te doen rusten", zoodat de kosten voor 1867 „in algemeene cijfers werden voorgedragen". Daarom was zoowel voor personeele als materieele uitgaven op dezelfde bedragen gerekend als in 1865 en voor uitgaven aan personeel der zeemacht rond ƒ 3.000.000 in Indië uitgetrokken, zoomede voor materieel rond ƒ 1.400.000, waarvan men echter geen specificatie Vond.

Ten aanzien van de cijfers van deze beide departementen deden meerdere leden van hun bezorgdheid over de voortdurende opdtij-ving dezer uitgaven blijken, waarbij zij berekenden, dat de kosten van het Marine-departement in Indië in 12 jaar driemaal zoo groot waren geworden en die van oorlog verdubbeld. Zij haalden daarbij aan, dat bijvoorbeeld door de militaire genie op Java in de laatste 29 jaar ƒ 29 millioen voor buitengewone werken waren verbruikt, die „naar het oordeel van deskundigen hoegenaamd geen resultaten opleverden". Men meende van die zijde dan ook de vrij-heid te hebben „om een Minister, die zoo voor spaarzaam beheer ijvert, met klem in bedenking te geven, om hier vooral bezuinigingen te beproeven, zoo mogelijk zelfs nog op de begrooting voor 1867".

Andere leden verklaarden, dat de uitbreiding van het departe-ment van Oorlog voornamelijk samenhing met de uitbreiding van ons gezag in de buitenbezittingen en de daar gevoerde oorlogen

(Boni, Bandjermasin, Indragiri en Siak enz.).

Zij vroegen zich af, of het, bij het nagaan van deze cijfers, niet raadzaam zou zijn enkele dier bezittingen, die toch geen voordeel

BEGROOTING VAN 1867 19 opleveren, „geheel te laten varen" en zich tot de belangrijkste te bepalen. Hiertegen kwam echter het meerendeel der leden met klem

°P, zeggende dat „het honend voor de nagedachtenis der Vaderen (was) van bezittingen afstand te doen, door hun beleid en door hunnen moed aan ons gezag ondierworpen". De verschillende be-schouwingen omtrent besparingen in de buitengewesten, waaronder er zelfs één voorkwam betreffende meerdere autonomie, kunnen hier verder buiten bespreking blijven.

De Minister van Koloniën behield zich hier een besliste uitspraak op de vraag, of het budget voor Oorlog voor beduidende besnoeiing vatbaar zou zijn en „in hoeverre aan de strijdmagt in Nederlandsch-Indië te groote uitbreiding is gegeven" voor, doch voelde iets voor beperking der geniewerken.

Pensioenen enz.

Het bedrag voor burgerlijke pensioenen, verlofsbezoldigingen, non-activiteitstractementen enz. werd onder één afdeeling samenge-bracht en niet bij elke begrootingsafdeeling afzonderlijk, omdat men de uit 's Lands dienst ontslagen gepensionneerden niet meer kon achten onder een bepaalden tak van dienst te behooren, en de ver-lofgangers werden losgemaakt uit hun laatste betrekking zonder dat zij bij terugkeer in Indië zekerheid hadden om bij denzelfden tak van dienst, waartoe zij vroeger behoorden, herplaatst te wor-den. Ook de transportkosten naar en van Indië behooren onder deze soort uitgaven van algemeenen aard, met uitzondering van die der militairen, die onder „Oorlog" konden blijven geplaatst.

De ramingen waren voor:

Pensioenen Ie hoofdst. ƒ 1.754.000

pensioenen He of wel verscheidene tonnen hooger dan in 1865. Hierin zagen

>> ,,