• No results found

velen „een ontrustend verschijnsel, en meenden dientengevolge op-nieuw op regeling der Indische pensioenen bij de wet te moeten aandringen". Men opperde in een der afdeelingen tevens de vraag, of het cijfer van het pensioen zich niet zou kunnen regelen naar de omstandigheid, of men in Indië bleef dan wel naar Holland terug-keerde. „Vestigt hij zich in Europa, dan heeft de onevenredigheid van zijn pensioen, tegenover dat van dien in 's Lands dienst afge-sloofden Nederlandschen ambtenaar wel iets stuitends". Aandere leden verklaarden zich tegen dit denkbeeld, aangezien dit zou in-druischen tegen het in Nederland aangenomen vrijgevige beginsel

„volgens hetwelk de gepensionneerde zijn pensioen verteren kan waar hij wil. Bovendien moest men bij de klagt over het hooge cijfer van vele der Indische burgerlijke pensioenen niet uit het oog verliezen, dat zij het loon zijn van noesten arbeid, onder een af-mattend klimaat verrigt en dat menig Indisch ambtenaar, die den besten tijd zijns levens onder de keerkringen heeft doorgebragt, inderdaad niet te benijden is, al geniet hij hier te lande een betrek-kelijk hoog jaargeld ". De Minister deed naar aanleiding van deze discussie de toezegging, dat de verschillende suggesties ter zijner tijd, wanneer een herziening van de Indische pensioenbepa-lino-en aan de orde zou treden, zouden worden overwogen, daar „in sommige opzichten wel verbetering noodig was".

In het eindverslag drukte m,en daarna den wensch uit de her-ziening der Indische pensioenbepalingen spoedig aan de orde te doen treden, Sommige leden vroegen of het in de bedoeling lag deze te regelen bij de wet, doch de Minister antwoordde slechts, dat een wijziging van zijn meening, dat dit niet bij de wet behoorde te geschieden, nader zou kunnen overwogen worden.

Verlof sb ezoldigingen.

Bij de ramingen der verlofstractementen klaagde men eveneens over het hooge bedrag, dat hiervoor was uitgetrokken, en gebruikte men zelfs de qualificatie van „aan verspilling grenzende vrijgevig-heid", waartegen gewaakt moest worden. De Regeering,verklaarde hierop, dat door de groei van het ambtenaren-corps een hooger bedrag voor deze kosten ipso facto moest worden verwacht en zeker niet van verspilling of te groote vrijgevigheid sprake kon zijn.

„Bedoelt men" zoo zeide Zij verder, „wijziging der reglementen in

BEGROOTING VAN 1867 21 dien zin, dat aan het bekomen van verloven voortaan bezwarender voorwaarden zouden worden verbondten, men zij er dan op be-dacht, óf daardoor het beoogde voordeel voor den Staat wel zou worden bereikt. Het vooruitzigt toch van moeijelijkheden, die aan het verkrijgen van een eventueel verlof in den weg kunnen staan, zou weinig geschikt zijn om de niet te ligt te achten bezwaren, aan een verbintenis voor den Indischen dienst onafscheidelijk, te doen overwinnen; en bovendien worde niet uit het oog verloren, dat de herstellende invloed van de gematigde luchtstreek tot langdu-riger verblijf in Indië stemt en in staat stelt".

Nog enkele grepen mogen worden gedaan uit de bonte verschei-denheid van belangstellingwekkende posten.

Instelling van gemeenten.

Bij den post van ƒ 66.030 voor „straatverlichting te Batavia"

werd de opmerking gemaakt, dat het beter ware, dat deze zuiver plaatselijke uitgaaf niet uit de algemeene kas, „maar uit de beursen der daarbij meer onmiddellijk belanghebbende ingezetenen moest worden gekweten", doch dat dit niet wel mogelijk was „zoolang alle gemeente-instellingen op Java ontbreken, en dus zelfs Batavia, Semarang en Soerabaja die niet bezitten. Maar werd het niet tijd, daarmede althans die drie hoofdsteden te begiftigen en deze dan ook door eigen middelen in de plaatselijke behoeften te doen voor-zien?" Zoo vroeg men zich af. De Minister deelde hieromtrent mede, dat het hem tot dusverre aan tijd had ontbroken om zijn meening te bepalen omtrent de vraag, of Java met gemeente-instellingen moest worden begiftigd, doch dat het onderwerp de aandacht bezig hield, zooals kon blijken uit de omstandigheid, „dat bij Indisch besluit aan een commissie van hooge ambtenaren en particulieren werd opgedragen, een uitgewerkt plan voor de instelling en wer-king van gemeente-besturen op de hoofdplaatsen van Nederlandsch-Indië te ontwerpen".

De verwezenlijking van dit plan moest tot 1905 wachten.

De positie win den Raad van Nederlandsch-Indië.

Bij de bespreking van den post voor den Raad van Nederlandsch-Indië werd voorgesteld „om een aanmerkelijken tred op den weg

If I

22 EENIGE KANTTEEKENINGEN BIJ DE INDISCHE

van vereenvoudiging en dus ook van bezuiniging" te doen door de Raad van Nederlandsch-Indië uit de directeuren samen te stellen, zoodat elk lid van den Raad aan het hoofd zou staan van een de-partement van algemeen bestuur. Een suggestie, welke nog meer-malen op papier zou worden gezet, doch waarmede de Minister zich reeds toen niet kon vereenigen.

Scheepvaartverbinding met het Moederland.

Bij de subsidiepost, waarbij ƒ 200.000 werd toegestaan voor de totstandkoming van een „stoomgemeenschap" tusschen Java en Australië werd de vraag gesteld „of door den Minister alle denk-beeld was opgegeven, om tot vestiging van een stoompakketvaart tusschen de Oost-Indische bezittingen en het moederland mede te werken?" Vastgeroest in de denkbeelden van monopolie en consig-natiestelsel e.t.q. zeide de Minister daartoe gaarne te willen mede-werken „voor zoover geen bijzondere offers daartoe werden ge-vraagd of geen andere belangen daardoor worden gekrenkt. Van dat standpunt zal dan ook worden uitgegaan bij de overweging van eene onlangs bij het Departement van Koloniën ingekomen aan-vrage, tot ondersteuning eener door particuliere krachten tot stand te brengen pakketvaart op Oost-Indië". Voorwaar nog niet dadelijk een zeer bemoedigend antwoord.

De middelen.

Zooals boven reeds vermeld maakte de verkoop van producten den hoofdschotel uit van de middelen in Nederland. Voor het eerst kwam thans in de begrooting de onzuivere opbrengst voor, terwijl de kosten afzonderlijk ten laste van het 1ste hoofdstuk waren geraamd. De opbrengst, die voor de middelen in Indië was geraamd op slechts ƒ 14.800.000, bedroeg in Nederland alleen reeds van koffie ƒ 39,6 millioen, suiker ƒ 15,8 millioen, tin ƒ 6,6 millioen (waarbij de tin per picol was geraamd op ƒ 82,25 of ƒ 130 per quintaal) en. noten, foelie en nagelen 3*4 ton.

Onder de middelen, welke in Indië werden ontvangen, waren de inkomsten uit „de amfioenpacht" geraamd op ƒ 11.000.000 bij een totale raming van alle pachten (waaronder b.v. ook nog de pacht op het „slagten van rundvee, buffels, schapen en geiten" viel) van roncl ƒ13.400.000; de „inkomende en uitgaande regten,

pakhuis-BEGROOTING VAN 1867 23 huur, zoomede ontvangsten ter zake van toezigt en andere werkelijk bewezen diensten" op ƒ 6,8 millioen, zoutverkoop, dat reeds toen een monopolie was, op ƒ 6,5 millioen, welke beide laatsten vielen onder de op rond ƒ 17.650.000 geraamde belastingen en inkomsten van onderscheiden aard. Ten aanzien van het opiummididel oor-deelden enkele ledien, dat „het eenige middel om het amfioenschui-ven eenigermate tegen te gaan het opdrijamfioenschui-ven van den verkoopsprijs"

zou zijn en dat zoodoende „een hooge inkomst uit dit middel geens-zins te wraken" was.

Afgescheiden van deze groepen was de raming van de ontvang-sten uit de landelijke inkomontvang-sten en cultures gesteld op ƒ 13.000.000.

Aan de zorgvuldige toelichting bij sommige inkomsten valt wei-nig af te dingen. Zoo werd bij de inkomende- en uitgaande rechten eerst de uitkomst van de jaren 1862, 1863 en 1864 medegedeeld, de stijging in het jaar 1865 berekend aan de hand van de uitkom-sten over de eerste elf maanden, de nadeelige invloed van de nieuwe tariefwet over 1866 geschat en géén verder accres aangenomen, zoo-dat men ten slotte kwam tot het hiervoor medegedeelde bedrag van ƒ 6,8 millioen.

Het tinmiddel.

Desondanks waren, zooals vrijwel bij elke begrooting van 1867 af, „verscheidene leden van oordeel, dat de middelen te ruim ge-raamd" waren, waarbij zij, ten deele althans, gelijk zullen hebben gekregen. „Vooral ook de tin" zoo luidde het „bereikt in verre na den prijs van ƒ 70.— per 60 Ned. ponden (neerkomend op ƒ 82,25 per picol) niet meer, die hier wordt geraamd. Dit metaal heeft reeds ƒ 49.— a ƒ 49,50, ja zelfs ƒ 46,50 gegolden. Er bestaat, volgens deskundigen, voor de prijsvermindering der tin eene algemeene oorzaak. Het vervoer daarvan naar Noord-Amerika is sterk afge-nomen, omdat men daar minder bouwt, minder welvaart geniet dan vroeger", waarop de Minister antwoordde, dat „buitengewone omstandigheden op dit oogenblik de onzekerheid (vermeerderen) omtrent de verkoopprijzen, voor de Gouvernementsproducten te behalen, maar juist omdat wel niemand in staat zal zijn de vraag te beantwoorden, wanneer de ongunstige staat van zaken in

u r oPa een beteren keer zal nemen en derhalve geen betere

24 EENIGE KANTTEEKENINGEN BIJ DE INDISCHE ENZ.

gegevens voorhanden zijn, waarop een berekening der in 1867 te verkrijgen prijzen kan worden gegrond, schijnt een raming naar de gemiddelde uitkomst der tien laatste jaren als regel te moeten worden gehandhaafd".

„Intusschen moet die regel uitzondering lijden ten aanzien van de verkoopprijzen der tin, aangezien bij de voortgaande daling dier waarde van dit metaal eene berekening, op het tienjarig gemiddelde gegrond, gewis niet door de uitkomst zou worden bevestigd. Te laat (het mag niet verzwegen worden) is bemerkt, dat ook in de raming van 1866 van het tienjarig gemiddelde is afgeweken. De ondergeteekende heeft nu de tin geraamd op ƒ 50 de 50 Nederland-sche ponden, dat is nagenoeg den laatst verkregen prijs".

De uitkomst over dat jaar bleek gemiddeld ƒ 55 te bedragen.

pillU|piUI||||!lllllll|||

Een algemeene wetsbepaling tegen de juridische