• No results found

Onder de waterpartijen worden de grote en kleine gracht met hun taluds begrepen. Deze paragraaf wenst een duurzaam beheer van de waterlichamen en de oeverzones te beschrijven. Ook het be-heer van de watergebonden fauna krijgt hierin een plaats.

5.6.1 Beheer

Meer informatie over beheer van waterlichamen kan worden gevonden in het Technisch Vademe-cum Water van de uitgave van het Harmonisch Park- en Groenbeheer (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2004).

5.6.1.1 Slibruiming

De huidige problematiek van de kleine gracht is de dichtslibbing of het verregaande verlandings-proces. Het voorkomen van grote hoeveelheden slib maakt dat de waterpartijen zeer soortenarm

zijn. Dit zowel op het gebied van fauna als flora. Om het slib tegen te houden aan de uiteinden van de gracht werd de kleine gracht in het verleden gecompartimenteerd d.m.v. een gaasdoek met wapeningsnetten. Deze schutting is in slechte staat en niet effectief. De schutting dient daarom verwijderd te worden.

Voor de kleine gracht is een slibruiming een belangrijke maatregel. Vooraleer kan overgegaan worden tot slibruiming dient er een milieuhygiënische kwaliteitsanalyse van het slib en een raming van de hoeveelheid slib te worden gedaan. De milieuhygiënische kwaliteitsanalyse van het slib in de grachten (zie paragraaf 3.1.3.2) wees anno 2007 uit dat de ruimingsspecie gedeponeerd kon worden op de oevers. Dit milieuhygiënisch onderzoek is echter gedateerd en dient alvorens de slibruiming geüpdate te worden.

De eigenlijke slibruiming wordt bijvoorkeur uitgevoerd in droge omstandigheden. Hiervoor dient de kleine gracht drooggelegd te worden waarbij het water verpompt kan worden naar de grote gracht.

Dit gebeurt best op het einde van zomer (lage grondwaterstand), waarna de afgraving van het vol-ledige het slibpakket tijdens augustus - september kan gebeuren. Indien drooglegging niet mogelijk is, kan geopteerd worden voor een natte slibruiming.

Alvorens de slibruiming gebeurt, moet een afvissing uitgevoerd worden.

Na een ruiming kan het beheer van de slibhoeveelheid bestaan uit periodiek tijdelijke drooglegging van de vijvers waardoor, door versnelde mineralisatie en verharding van de slibmassa, de water-biotopen helder en soortenrijk blijven.

Om een toevoer van nutriënten te beperken, dienen overstorten die lozen op grachten op termijn verwijderd te worden. Het ‘zwart’ en ‘grijs’ water dient bij voorkeur aangesloten te worden op het rioleringsnetwerk van de omliggende straten. Dit valt echter niet onder de bevoegdheid van de beheerder van Fort 4. Indien het om technische redenen niet mogelijk om het afvalwater afkomstig van het reduit aan te sluiten op de riolering, dient er een IBA voorzien te worden alvorens het water in de kleine gracht geloosd wordt.

Een slibruiming van de grote gracht wordt niet nodig geacht.

5.6.1.2 Oeverinrichting

De oevers van de kleine gracht hebben een geleidelijk profiel en dienen bijgevolg niet voorzien te worden van een oeverversteviging. Het is wel aangewezen om bij het beheer van de oevers de voorkeur te geven aan boom- en struiksoorten met een sterk vertakt wortelstelsel. Deze zorgen voor het vastleggen van de hellingen. Ook soorten met een goed afbreekbaar bladstrooisel genie-ten de voorkeur aangezien dit de humificatie en de ontwikkeling van een kruidenvegetatie bevor-derd. Op die manier worden de oevers beschermd tegen erosie.

De oevers van de grote gracht kennen een steil profiel. Lokaal zijn ze al verstevigd met een houten profiel. Op andere plaatsen is de oever sterk onderhevig aan erosie. Op Figuur 5-3 zijn de oevers aangeduid waar dringend herstelmaatregelen genomen dienen te worden. In Figuur 5-4 zijn 2 mo-gelijke types van oeverversterving aangeduid. Waar mogelijk kan ook geopteerd worden voor een min of meer glooiende (natuurlijkere) oeverstructuur zoals in de geel aangeduide zone op Figuur 5-3.

Monitoring en evaluatie van de andere oevers is aangewezen om na te gaan wanneer maatregelen

kleine gracht te herstellen.

Net zoals bij de kleine gracht, dienen de oevers van de grote gracht beplant te worden met boom- en struiksoorten met een sterk vertakt wortelstelsel of met een goed afbreekbaar bladstrooisel.

Figuur 5-3: Aanbevelingen oeverherstel

Figuur 5-4: Mogelijke types van oeverversteving

Door het aanbrengen van oeververstevigingen op bepaalde plaatsen van de oever en de ruimte tussen de oeverwand en de houten oeverversteviging aan te vullen met ruimingslib (conform de voorwaarden) en aarde ontstaan er plas dras situaties waar oeverbegroeiing zich kan vestigen. Dit moet mee helpen het pad op talud te vrijwaren van ondergraving door de peilschommelingen. De-ze oevervegetaties zullen nestgelegenheid voor diersoorten met zich mee brengen

5.6.1.3 Watergebonden fauna

Het beheer van probleemsoorten is essentieel om de waterpartijen en de hieraan gebonden fauna en flora van een duurzaam voortbestaan te verzekeren. Het beheer van de probleemsoorten is soortgebonden en geen eenvoudige zaak. Er wordt hieronder een onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten of soortengroepen om het beheer te beschrijven.

Watervogels.

Onder deze groep zijn de meest gekende probleemsoorten de Soepeend, Canadese gans en de Nijlgans. Wegvangen is geen sinecure en gebeurt best na of voor het sluitingsuur van het park aangezien dit meestal door het publiek als onaanvaardbaar wordt beschouwd. Het wegvangen gebeurt het best overdag, nabij de voederplaats. Men gebruikt hiervoor een net met verzwaarde randen dat over de dieren wordt gegooid. De beste periode om dit te doen is tijdens de rui (meestal de maande juni, juli). Indien niet gekozen wordt voor wegvangen is het noodzakelijk de eieren ste-vig te schudden met handschoenen en terug in het nest te leggen. Gezien de omvang van het park en de vaak lange broedperiode met meerdere legsels (van bijvoorbeeld bastaard van Wilde een-den) is deze laatste maatregel niet steeds succesvol.

Brul- of stierkikker

Eens deze soort aanwezig is en tot voortplanting is gekomen is het een zeer moeilijke zaak er te-rug vanaf te geraken. Momenteel is zijn aanwezigheid in Fort 4 niet bekend dus het komt erop neer zijn mogelijke immigratie nauwlettend in de gaten te houden en zeer snel op te treden (onmiddellij-ke verwijdering). Wegvangen bij slibruimingen is vaak de enige optie.

Rat

Onder deze groep worden de Bruine rat, de Muskusrat en de Beverrat begrepen. De kans op het

en kan best gebeuren door het verminderen van het voedselaanbod (aanwezigheid van brood voor watervogels, voeder voor vissen).

Visstand

Alvorens de kleine gracht wordt droog gelegd, dient een afvissing te gebeuren. Deze afvissing biedt de mogelijkheid om exoten te bestrijden.

Voor de grote gracht worden geen aanbevelingen gemaakt aangezien er geen gegevens zijn over de visstand in deze gracht.

Meer informatie over de methode en het belang van visstandbeheer is te vinden in het Technisch Vademecum Water (Afdeling Bos & Groen (huidige ANB), 2004).

Schildpadden

Hieronder vallen de Roodwangschildpad en zijn verwante de Geelwangschildpad. Deze soorten worden (bij de slibruiming volledig) weggevangen en naar een opvangcentrum gebracht.

5.6.2 Herstel van de grachtenstructuur

Vanuit historisch perspectief kan geopteerd worden voor een herstel van de oorspronkelijke grach-tenstructuur. Dit herstel kan gebeuren door (een deel van) de vestinggracht terug uit te graven.

Gezien de kostprijs hiervan en de hoeveelheid grondverzet die hierbij gepaard gaat, kan ook geko-zen voor een symbolisch herstel van de grachtenstructuur. Dit kan bijvoorbeeld door het voorzien van enkel een visuele verbinding tussen de kleine en grote gracht, onder de vorm van een dreef of een verharde zone tussen de grachtdelen. Er kan ook gekozen worden om de zone slechts ondiep uit te graven en aan te planten met een moerasvegetatie.