• No results found

Wat sullen wy seggen, vrienden?

In document Klagende maeghden en raet voor de selve (pagina 103-111)

Voor kleyn genuchten, langhduerigh suchten.

Ick bidde, letter op.

GHy die*een gildt-os siet verciert met versche rosen. Met trommels, met gheraes, en let hoe korte posen,

Hoe licht vergaende vreugt syn gulle jonckheyt heeft, En wat de quade lust voor harde nepen geeft. VVat baet ons swerelts vreugt en al het dertel mallen? Dat nu verheven schyntsal haest ter neder vallen;

Ach datmen-vreugde noemt duert maer een korte wijl, Van voren schyntet spel, van achter is de byl.

* Een gildt-os, is een vet beest dat met trommelen en pijpen ghemeenlick om wert gheleyt,

gelijck men veel ontrent eenige feest-dagen placht te doen.

GEen saken of woorden, hoedanigh die zyn moogen, en moeten daerom een vryster niet beweghen om haer dierste pant haer te laten ontfutselen. Beloften, gheschriften, eeden, en moeten hier in niet gehoort werden, Brieven van lieven zyn met boter beseghelt, en zyn daerom ghewoon te smelten alsser warmte ontrent komt. Beloften van schippers, en eeden v an vryere, en syn maer wint als de noot over is. Hoort een vryster die hier op niet wel gelet en hadde klaghelick haer ghespreck doen, maer hoorter den lincker eens tegen, eu denckt dan hoe het vorder afliep.

De vryster spreeckt

HOe dan! sout ghy my verlaten,

Die ghy eertijts hebt demint? Hoe! sout ghy my konnen haten,

Die tot u soo ben ghesint? Neen, ick kan het niet ghelooven,

Ick en kan het niet verstaen, Dat ghy sout myn eere rooven,

En dan elders minnen gaen. Hebt ghy my niet menigh werven,

Even met een rijp beleyt, Op u leven, op u sterven,

Vaste liefde toegeseyt? Hebt ghy my niet trou ghesworen

Hooger als ick seggen kan? Heb ick u niet uytverkoren

Even tot mijn echte man?

Hebt ghy my niet schrift ghegeven, Dat ick als u weerde vrou, Dat ick al myn gansche leven

Aen u syde slape n sou? God en wil het niet ghehengen

Dat ghy soud meyn-eedigh syn Dat ghy my soud willen brengen

Van de blyschap in de pyn. Maer voor al moet u bewegen

Dese vrucht, u eygen kint, Dat heb ick van u ghekregen

Doen ghy tot my waert ghesint: Doen ghy my eens pleegt te stellen

By de schoonste van het lant: Doen ghy my eens pleegt te quellen

Om dit eygen minne-pant. Siet doch eens zijn geestigh wesen,

Siet eens hoe het op u kijckt,

Siet ghy zyter in te lefen, Siet eens hoe het u ghelijckt, VVel dan, mach ick yet verweven,

Eert, die ghy eens hebt ghemint? Anders moet ick hoere sterven,

En u vrucht een hoere-kint.

De vryer antwoort.

VVAt sal dese floor beginnen? Wat begeert de slechte duyf? Kint gaet elders, wilje minnen,

Ick u trouwen; wat een struyf! Heb ick met u liggen mallen,

Waert ghy voor een nacht mijn wijf, Dat en acht ick niet met allen,

Dat en is maer tijt-verdrijf. VVoorden die de vryvers spreken

Syn beleeft en honigh-soet,

Doch ten syn maer minne-treken Daermen noyt op achten moet, VVat de jonghmans oyt beloven

Op den auter van de min. Dat is metter daet verstoven,

Als zy hebben haren zin. Eeden die de minnaers sweeren

Midden in het sachte bedt, Syn veel lichter als de veren, Daer en dient niet op-gelet, Kint, die vliegen met de winden

Lichter als een lichte pluym, Daerom zynse niet te vinden,

VVant zy smelten, als het schuym. Heeft de penne wat gheschreven

T'hert en heeftet niet ghevoelt. Twort van't laken uytghewreven

Als men in het bedde woelt.

Mach ick bidden, hout het briefje, Want het u noch dienen kan: Gaet, eyjgaet toch, soete liefje,

Maeckter suycker-huysjens van; 'Tsuycker sal te passe komen,

Als ghy 'tkint zijn papjen koockt: En het briefjen dient ghenomen

Als ghy dan een viertjen stoockt. Die een kint by vrysters telen

Hebben voor haer moeyte niet, 'Tis een pop' om mee te spelen,

Voor een die haer maeghdom liet: 'Tis de soete maeght gheschoncken Voor haer maeghdelijcke bloem: Sy mach vry daer mede proncken, Sy mach draghen haren roem, Sy mach seggen, 'thaerder eeren,

En veitellent alle man,

Datse niet en hoeft te leeren, Datse nu het ambacht kan. Wech dan, Heyl, met al u klagen,

Wech met uwen mallen praet; Noyt en sal my t'kint behagen

Daer geen bruyloft voor en gaet. Eedt te sweeren op de pluymen, Dat en zijn maer minne-luymen.

THamar eens Konings dochter heeft dit ongemack niet konnen ontgaen, schoon sy oock tegen harē danck dē vryer was te wille geweest. Hoort haer klaeg-liet, soo het u gelieft, 'tis een van de gene die ten versoecke van de Haeghsche jonck-vrouwen zijn ghemaeckt.

Klaegh-liedt van Thamar, Conincklicke dochter, als sy van Ammon

In document Klagende maeghden en raet voor de selve (pagina 103-111)