‘Ik ben het, mijn engel,’ vleide Babs. ‘We hebben voor vanavond een wufte invitatie
van de Dissellieden om met hen naar de schouwburg te gaan als hun gasten. Voel je
daar wat voor?’
‘Bitter weinig. Maar kunnen we er ons aan onttrekken?’
‘Jongen, dat gaat moeilijk.’
‘'t Is bijzonder vriendelijk van ze. Och, neem het maar aan. 't Zou eigenlijk heel
onhartelijk van ons zijn.’
‘Ja, zoo voel ik het ook. Nu, dat is dan in orde. Druk Harry?’
‘Gaat nogal. Ik vind het lief, dat je 't mij eerst gevraagd hebt hoor!’
Och, van zoo'n bovenaardsche liefheid ben ik niet, dacht ze, terwijl ze op haar hak
ronddraaide. Maar er was een warm gevoel in haar hart, toen ze het saaie brievenboek
weer naar zich toehaalde, en braaf verder stenografeerde. En Bobbie, och ja, die
kleine kerel had ze de laatste tijd wel veel aan zichzelf overgelaten - ze kon nog best
straks een uurtje met hem naar het Park - o, daar had je die lamme afkorting weer,
die ze niet onthouden kon. Leelijk geknoei. Kom, daar zat weer wat op, dacht ze
kwajongensachtig, terwijl ze even in een makkelijke stoel neerplofte, en het eene
been over het andere kruiste. Maar een oogenblik daarna sprong ze weer overeind,
en met een zichzelf onverklaarbare moed stenografeerde ze verder: ‘zoodat het ons
tot onze spijt onmogelijk is aan Uw verzoek te voldoen...
- Toen ze 's avonds de loge binnenkwamen van de schouwburg - Leida, wat
onwennig, was al tegen eenige stoelen aangebonsd, en over een opstapje gestruikeld
- kwam er een gevoel van opwinding over Babs. Het gegons van de stemmen, de
vele lichten, de kleurige avondtoiletten - zoo moest een paard zich voelen, dat meeliep
in de Derby. Ze had haar avondmantel nog los omhangen, zwaaide haar binocle heen
en weer.
‘Ga je niet zitten,’ fluisterde Leida. ‘Je staat daar zoo opzichtig.’
‘Ik kijk uit naar kennissen. Daar zit de blonde Venus plus echtgenoot. Ja, ik lach
al tegen jullie. Zoet maar. Leida, trek me niet aan mijn valsche sleepje asjeblieft.’
‘Maar ga dan ook zitten. Iedereen kijkt naar ons.’
‘O, dat verbeeld je je. Trouwens de mannen staan ook nog achter ons.’
‘Ja, maar die zijn niet zoo opvallend.’
‘Ben ik dan soms opvallend? Ik voel me de eenvoud in persoon. Wat een heerlijke
volle zaal.’
‘Daar is iemand middenin de zaal bezig om je aldoor maar te begroeten,’ fluisterde
Leida. ‘Ja, dat komt er nu van.’
‘Waar?’ zei Babs gretig. ‘Ik zie niets.’
‘Ja, dat zeg ik haar ook al.’ Nu was Leida's stem werkelijk wat ongeduldig.
‘Kijk, daar groet die persoon weer naar je. Toe vooruit, knik nu maar, dan ben je
eraf.’
‘Hè Leida, wat klinkt dat luguber, die persoòn,’ zei Babs. Ze beet op haar onderlip.
Want halfweg van zijn stoel verrees, gekleed in een blauw pak met een helgeel
overhemd, de vatenkwast. Hij boog zijn bovenlijf voorover in haar richting. Ze knikte
terug, liet haar avondmantel vallen. Het was alsof ze het opzettelijk deed. Maar ze
verwarde zich in haar sleepje, terwijl ze zitten ging, en de binocle glipte bijna uit
haar handen.
‘Wie is dat Babs?’ vroeg Harry.
‘O, iemand die ik ken.’ Ze lachte op naar hem.
‘Ja, dat merk ik. Maar wie is 't?’
‘Een meneer de Jong, jij kent hem niet. Hij is mijn nieuwe groenman,’ verzon ze
vlug.
‘Ik vind, dat je nogal op een vriendschappelijke voet met die groenman schijnt te
staan,’ zei Harry.
‘Och ja, waarom niet. 't Is een keurige baas. En zoo beleefd. En hij bedient me
uitstekend,’ fantaseerde ze nu door. ‘Waarom zou ik dan niet vriendelijk tegen hem
zijn.’
‘Ik dacht, dat jij je groenman niet eens kende,’ ontdekte Leida. ‘Dat valt me
werkelijk van je mee.’
‘Je hebt geen idee van mijn capaciteiten, Leida. Ik ken zelfs zijn voornaam’ - nu
werd ze overmoedig - ‘hij heet Bert - Bert de Jong.’
Harry tikte haar op de schouder. ‘Vandaar dat we gisteren zulke beroerde bloemkool
hebben gehad zeker.’
‘De beste kan falen,’ zuchtte Babs. ‘Leida, vertel me door over Adèle asjeblieft.
En kijk niet aldoor groenmanwaarts. Dat is niet zooals het hoort Leida.’
‘Ja, maar hij kijkt ook aldoor onze kant uit. Ik vind het erg vreemd. Jij hèbt hem
nu toch gegroet.’
‘Och, wat hindert dat. Hij zal jou interessant vinden Leida. Misschien ziet hij in
jou een nieuwe klant.’
‘Nee, dank je wel. Ik ben best tevreden met Grader. Ik kan me alleen niet
voorstellen, dat Grader in zijn blauwe boezeroen en manchester beenen hier in de
schouwburg zou zitten en mij fixeeren. Dat is zoo absurd mogelijk.’
Babs zuchtte. ‘Maar Leida, jouw Grader is niet mijn de Jong. Wind je niet zoo op.
Vertel van Duitsche Adèle.’
‘Adèle is mijn wanhoop,’ zei Leida, nu eindelijk afgeleid. ‘Eergistermorgen, ja,
stel je voor, ik was nog niet eens beneden, kwam ze me al waarschuwen, dat er ein
Herr was om me te spreken. Ein alter Herr. Ik vond het erg gek, want die komen
meestal niet zoo vroeg in de morgen. Nu, ik haastte me toch om klaar te komen. En
zeg, aan mijn ontbijttafel zat in Gerards stoel zoo'n man met postpapier en knoopen.
Die was niet weg te slaan gewoonweg. Ik heb allemaal dingen moeten koopen, die
ik niet noodig had. Hoe vind je dat?’
‘O heerlijk. Ik had je gezicht wel eens willen zien.’ Babs proestte.
‘Ja, maar dat is nog niet het ergste. Ik zei toen natuurlijk tegen Adèle, dat ze
niemand meer mocht binnenlaten of ze moest precies
Hij boog zijn bovenlijf voorover in haar richting.
weten, wie of wat hij is. Logisch nietwaar? Nu bestelde ik gistermorgen een nieuw
element in de electrische haard. Ze beloofden me stellig, dat ik het gistermiddag,
uiterlijk vanmorgen, zou krijgen. En vanmiddag was 't er nog niet. Toen heb ik gelijk
met jou opgebeld. Raad nu eens, wat ze daar zeiden?’
‘Ik weet niet. Misschien moest het element nog uit Amerika komen.’
‘Onzin zeg. Nee, moet je hooren.’ - ‘O mevrouw,’ zeiden ze, ‘het is absoluut
onmogelijk om bij U binnen te komen. We hebben al vier
maal een knecht naar U toegestuurd, en dan komt er een hoofd voor 't luikje van de
deur, en dat schreeuwt maar: ‘Nein, nein, gehen Sie weg, gehen Sie weg.’ - ‘Nee
maar, hoe vind je?’
‘Ik zou haar aanbidden,’ lachte Babs.
‘Nu, ik niet. Ik zei er de grap niet van in.’ - Leida had haar wenkbrauwen gefronst.
Maar nu glimlachte ze toch even. ‘Ze is heel klein, en ze moet op haar teenen staan
om door het luikje te kijken. Vandaag heb ik haar vanuit de keuken bespied. Nee
zeg, 't was geen gezicht. Ze trok zich zoo'n beetje aan de deurspijlen op. En ze
krijschte - ze heeft zoo'n schelle stem - “Herr, Sie wünschen?” Toen was 't de bakker.’
‘Ik kom haar morgen kijken,’ beloofde Babs. ‘Als ze tegen mij gilt door 't luikje:
“Frau, Sie wünschen?” Dan brul ik terug: “Ich wünsche Frau Disselman.” Kun je
goed Duitsch met haar parlevinken?’
‘Ja, dat gaat best.’
‘H.B.S. Duitsch? Zoo van: Geben Sie mir die Keetsel an und die grosse Leepfel?’
‘Nee, 't gaat werkelijk heel behoorlijk. O, daar gaan de lichten uit.’ Leida ging
gemakkelijker zitten. ‘Toch gezellig hè, zoo met z'n viertjes uit.’
Babs legde haar avondmantel beter over de ballustrade.
‘Ja, 't is bar gezellig,’ beaamde ze.
Maar terwijl ze aandachtig naar het tooneel leek te kijken, en lachte, wanneer er
In document
Cissy van Marxveldt, Kwikzilver · dbnl
(pagina 79-82)