‘Alleen snap ik niet... jij oreert nu wel prachtig tegen mij - maar hoe staan jij en
Lily tegenover mekaar? Feitelijk vind ik, dat jij die schoone principes eerst maar
eens in de huiselijke kring in toepassing moest brengen.’
‘Nu word je hatelijk B-Barbara.’
‘Kijk, om te beginnen, is het met Lily en mij wel eenigszins anders. Ik kan haar geven
wat ze wenscht. T-trouwens, die jaren heb jij ook gehad. M-maar als mijn
omstandigheden mochten veranderen, dan zou ik van haar eischen - l-let wel, niet
verwachten - dat ze zich daarin volkomen schikte. En dat ze me helpen zou!’
Babs dacht: ‘Nu, dat zou je ook leelijk tegenvallen.’ Ze nam Roetje. op haar knie.
‘Ga door Frederik.’
‘Weet je nog wel, v-verleden week bij ons, toen ik je vertelde, dat ik wel naar
Indië zou willen?’
‘Natuurlijk. Ik heb er niet van kunnen slapen.’
‘Nu, dat was niet alleen een uitvloeisel v-van een overspannen brein. Ik heb er
veel over nagedacht de laatste tijd... Jij weet natuurlijk niet, dat mijn werk hier me
mijlen de keel uithangt.’
‘Wel eens vermoed. Ik heb je nooit erg enthousiast gevonden.’
‘Ik ben niet geschikt v-voor de gewone samenleving geloof ik. 's Morgens negen
uur op kantoor, half een naar huis, t-twee uur weer naar het kantoor, zes uur naar
huis. En een enkele avond w-werken of...’
‘Of dansen,’ vulde Babs aan.
‘Ja helaas. K-kijk, ik zou twaalf uur, veertien uur willen werken. per dag, als het
maar werk was, w-wat me leek. Ik zou boer willen worden in Canada. Zoo midden
in de prairie zitten - een koning in je eigen rijk. Ja, maar d-dat zou ik Lily niet kunnen
aandoen,’ eindigde hij wat lamlendig. Hij keek verlegen naar Babs, zijn pijp was
uitgegaan, hij haalde zijn versleten tabakszak te voorschijn, strooide kwistiglijk. de
tabak om zich heen.
‘Ik kan me Lily tenminste niet voorstellen in die idylle van jou.’ Ze streelde Roetje,
die zijn kop hief, en zijn nagels in haar knie sloeg van opwinding.
‘M-mijn vader was net zoo,’ zei Fred. ‘'t Zit in het bloed. De ouwe heer was
koffiemakelaar. Veel verdiend. Op een goeie dag gaf hij er de brui aan, d-deed zijn
zaak van de hand en kocht een boerderij op de Veluwe. Hij had ternauwernood ooit
een koe gezien. Natuurlijk heeft hij hard moeten werken, tot nu toe, en er nooit zij
bijgesponnen. M-maar gelukkig is hij. D-dat is zeker.’
‘En je moeder?’
‘Ja, zie je Babs, moeder is altijd de kameraad geweest!’
‘Je zou je ook in die boerderij kunnen gaan interesseeren. Dan houden we jou
tenminste hier in het land.’
‘Nee, d-dat kan ik Lily niet aandoen,’ herhaalde Fred. ‘Maar weet je wel, dat ik
je laatst sprak van Dinges, die in Indië zat?’
‘Weet ik niets meer van.’
‘Die dat proces gewonnen heeft van Dinges, je weet wel.’
‘Geen idee.’
‘Nu, dat is nog een ouwe schoolkameraad. Die staat daar aan het hoofd van een
rubberplantage.’
‘Schitterend. Hij heeft me al eens gevraagd, of ik niet wil uitkomen. Hem assisteeren,
zie je. Toezicht houden, enne...’
‘Ja, ik snap je wel,’ zei Babs. ‘Ik begrijp alleen niet, hoe jij over Indië dùrft denken.
Jij, die op een gewone voorjaarsdag in Februari door de Leidschestraat liep te puffen,
alsof het hartje zomer was.’
‘M-maar dat was aan-stellerij Barbara. D-dat deed ik om jou aangenaam bezig te
houden.’
‘Zoo. Nu, mijn zegen heb je.’
‘Die had ik laatst niet, dunkt me.’
‘Och, je gaat toch niet,’ zei Babs.
‘Het plan neemt elke dag v-vastere vorm aan.’
‘Dan zou ik er maar eens met Lily over spreken.’
‘Dat zal ik ook doen.’
Babs keek naar Fred. Ze zag zijn vastberaden mond en zijn koppige kin. Het was
of ze die voor het eerst zag.
‘Ik weet wat je denkt B-Barbara.’
‘Zoo. Dat is pienter van je.’
‘Ja. Jij denkt, zoo'n prul van een kerel. Hij schikt zich maar overal in. En dan durft
hij nog zoo'n groote mond opzetten.’
‘Dat dacht ik werkelijk zoo ongeveer.’
‘Nu, laat ik je dan zeggen, d-dat ik me in kleine dingen schikken kan, omdat ze
me toch ten slotte de moeite van het verzet niet waard zijn. M-maar...’
‘Je voelt je natuurlijk een kei, als het op groote dingen aankomt.’
‘Inderdaad. En dat weet Lily ook.’
‘Wat is 't buitengewoon pleizierig, dat wij niet samen getrouwd zijn Frederik.
Hier, neem dat beest eens op je knie. Dat krabt me.’
‘Geef maar hier het z- het zwijnjak,’ zei Fred. ‘Dus je had niet mijn betere helft
willen zijn Barbara.’
‘Voor geen miljoen.’
‘Als ik ooit nog een restje verwaandheid in me ronddroeg, d-dan ben ik het nu
kwijt.’ Fred zuchtte. ‘Zeg, wat krabbelt dat beest.’ Roetje pootte zijn nagels in Freds
knie, keek hem daarbij trouwhartig aan. ‘Een echte vrouw zeg, of is 't een man, nu,
in elk geval een echte kat. Zie je die onschuldige oogen. Hoor je 't ondier spinnen?
Ze is tegelijkertijd bezig mijn k-knieschijf open te rijten.’
‘Je hebt er zeker nooit bij stilgestaan Frederik,’ zei Babs zoet, ‘dat er ook in Indië
gedanst wordt in smoking en met een hooge boord.’
‘Niet, waar ìk mijn tenten zal opslaan. Dat is twee uur met een auto van Medan.
Ik heb alles goed overwogen B-Barabra.’
Babs ging rechtop zitten. ‘Frederik, is dit alles ernst? Of ook fantastisch gekout
om me aangenaam bezig te houden.’
sterke hulp zou noodig hebben. En dan zou hij er niet zijn. Haar oogen knipten, ze
wendde haar hoofd wat af.
‘Kom,’ zei Fred, terwijl hij opstond, en met een grimas Roetje losmaakte van zijn
knie, ‘ik ga naar huis.’ Hij deed, alsof hij haar afgewende gezicht niet zag. Zijn pijp
klopte hij uit in de aschbak, langzaam, alsof dit al zijn aandacht had.
‘Nu Barbara, we zien je wel weer eens gauw bij ons nietwaar?’
Babs lichtte het haardbankje op met haar voet.
‘Dank je wel voor al je wijze lessen Frederik. Ik zal ze nog eens in de eenzaamheid
van mijn kamer overdenken.’
‘Prachtig.’
‘Alleen - als jij naar Indië gaat, zal ik wel gauw weer het goeie spoor bijster zijn.’
‘M-maar ik zal je in mijn brieven zulke harde waarheden zeggen. Kolossaal. Dan
d-durf ik nog beter. Nu intimideer je me nog te veel.’
‘Daar heb ik anders bitter weinig van gemerkt. Maar ik zal al jouw brieven bewaren
Frederik, en ik zal ze samenbinden met een rozerood zijden lint.’
‘Een oningewijde zou denken, d-dat je b-bezig bent mij een liefdesverklaring te
doen,’ zei Fred. ‘Dag Babs.’
Ze zette het haardbankje recht.
‘Dag Frederik.’
Alleengebleven liep ze door de kamer - heen en weer - de handen op haar rug.
Roetje, rechtopgezeten, keek haar na. Ze stampvoette eens. Ze leek wel Napoleon
met dat geijsbeer. Nu nog een hand op haar hart, dan was ze volmaakt. De voordeur
ging open, weer dicht, Harry.
Ze wachtte tot de kamerdeur geopend werd. Dan liep ze op hem toe, legde haar
In document
Cissy van Marxveldt, Kwikzilver · dbnl
(pagina 61-64)