Zacht zei Puck: ‘Ze schijnt het plotseling op mij voorzien te hebben. Zie je wel, hoe
aanbiddend ze naar me kijkt?’
‘Geen wonder,’ vond Babs.
‘Ik kruip dadelijk achter je weg.’
‘Ik geloof, dat een olifant zich nog beter achter een veldmuis zou kunnen
verstoppen.’
‘Je overdrijft wel lichtelijk.’ Puck trok zijn wenkbrauwen op. ‘Lieve deugd, ze
komt gedecideerd deze kant uit. Zou ze nog af te leiden zijn?’
‘Ik geloof, dat we nu bijna het summum van razernij bereikt hebben,’ troostte
Babs.
‘Als dat maar zonder ongelukken afloopt.’ Puck schoof wat op zij.
‘Ik denk, dat ze in jou een nachtelijk zinnebeeld ziet,’ grinnikte Babs weer.
‘Ja, een nachtpit,’ zei Puck. ‘Al die ellendelaars kijken naar me. Zie je dat? Ik
wou, dat die juffrouw uit de erker sloeg. En wat een oogen heeft ze. Oogen van
koeien - koeien van oogen. Ik sla die dirigent plat tegen de grond,’ eindigde hij
wraakgierig, terwijl hij een gebaar van opstaan maakte.
Maar Harakiri was nu met diepe kniebuigingen tot voor Puck's voeten genaderd.
Ze wierp haar hoofd achterover, keek hem smeekend aan, terwijl ze voor zijn gezicht
een groene sluier zwaaide.
Babs gnoof. Puck kauwde als maar op zijn onderlip, zette zijn rechtervoet op zijn
linkerschoen, hoestte en tastte naar zijn sigarettenkoker.
‘Oh, beautiful Sheik of Araby,’ gilde de violist.
Achter haar hand zei Babs: ‘Snap je de portee?’
‘I love you so, my haughty King,’ krijschte de violist duidelijk verstaanbaar.
De danseres was op één knie neergezonken, en boog haar hoofd tot bijna op Puck's
teenen, maar hij trok met verrassende snelheid zijn voeten weg, verstopte ze onder
het divankleed. Dan sprong de danseres op, en terwijl de violist nog een laatste
jammerklacht uitstootte, stortte ze naast Puck op de divan neer. Bijna boven op het
kromzwaard.
Een geweldig applaus klaterde los. Babs was opgestaan. Ze keek naar Puck's rood,
verlegen gezicht en naar Maya, die aanbiddend en voldaan naar Puck opzag, alsof
ze nu aan het eind van een moeilijke tocht was gekomen.
‘Muziek,’ riep een pikzwart jong ding, dat roode linten van haar polsen zwaaide.
‘Krijgen we dan nooit muziek?’
De violist begon zacht en weemoedig: ‘Yearning’ te tokkelen. Rienk was met een
paar groote stappen bij Babs.
‘Amuseer je je?’
‘Dol!’
‘Straks komen er nog een guitaar, een banjo en een tweede viool. Titia heeft
natuurlijk weer verkeerd met de lui afgesproken. Waar is je man?’
‘Onder de handen van de waarzegger.’
Rienk grinnikte.
‘Die zal opkijken van alles wat hij te hooren krijgt.’
‘Is 't heusch? Is hij werkelijk bijzonder?’
‘Je Staat paf van zijn occulte krachten,’ zei Rienk. Babs deed alsof ze griezelde.
‘Hoe heb jullie al die wondermenschen op de kop getikt?’
‘Het geheim van het Oosten,’ zei Rienk. ‘Wat dans je toch uitstekend zeg.’ Puck,
die nu rookend naast Maya zat, knipoogde tegen Babs. Ze volgde net een brokstuk
van de conversatie:
‘Maar dat was zoo typisch interessant - er was een sfinx, ja werkelijk...’
Ze verstond Puck's antwoord niet.
‘Leuke slungel, die Puck,’ zei ze. ‘Ook beroemd kunstenaar in de dop?’
‘Nee, student in de medicijnen. Ja, 'n aardige kerel. Kijk, daar komt Harry weer
te voorschijn. Zie je wel, hij is absoluut verdwaasd.’
‘Nu moet ik er aan gelooven. Het is me net alsof ik me onder het mes van een
chirurg moet begeven.’
‘Hij ontleedt je ziel met het vernuft van zijn Oostersche wijsheid,’ zei Rienk
gezwollen, en bleef bij de deur van het cabinetje staan.
De Cerberus, die de ingang bewaakte, deed zacht de deur open. Babs aarzelde
even op de drempel. Dan stapte ze naar binnen en ze vond het kinderachtig en dom
van zichzelf, dat haar hart bonsde.
In het heiligdom van de waarzegger brandde flauw een klein rood lampje, dat de
hoeken donker liet. De groote man zelf zat op een verhevenheid voor een tafel. Op
de tafel lagen papieren, stonden een glazen bol en een groote zwarte uil, die strak en
wijsgeerig staarde. Babs kreeg de indruk, alsof gloeiende oogen tot in haar ziel lazen.
Ze kneep haar handen tot vuisten en ademde sneller.
‘Wilt U mij Uw hand reiken?’ kwam een stem, die hol en vervaarlijk klonk. Ze
reikte hem haar smalle handje. Ze dacht, dat ze haar oogen niet zou kunnen afwenden
van het donkere gezicht met de lange zwarte baard. Zoo moest een vogeltje zich
voelen, dat door een slang werd bespied, en zich niet meer verweren kon.
De groote man boog zich over haar handpalm, bestudeerde de lijnen, keek lang
en aandachtig. Ze moest zich beheerschen, opdat haar vingers niet zouden trillen in
zijn greep.
‘Wilt U plaats nemen in de stoel bij het raam. Uw oogen sluiten en Uw gedachten
concentreeren op Uw verleden.’
Babs liep naar de stoel, die tegen een rood-fluweelen gordijn aanstond. Ze had nu
de groote toovenaar achter zich, en het was alsof zijn stem uit verre diepten kwam.
Ze ging zitten, sloot haar handen stijf om de leuningen van haar stoel. Ze deed haar
oogen dicht.
‘In naam van de Heilige Orde der Zeven Sleutels’ - ‘van Baldpate’ dacht Babs
met galgenhumor, - ben ik gekomen om U de toekomst te ontsluieren. Ik zie in het
verleden de plaats waar U geboren
bent, een straatweg gekruist door een spoorweg,’ - ‘Ede,’ dacht Babs - ‘en ik zie een
groot wit huis begroeid met wilde wingerd - het jaar zie ik niet duidelijk - Uw vader
droeg de wapenrok des Konings en U was eenig kind.’ De stem ging door zacht en
gelijkmatig en Babs wilde haar hoofd wel omwenden, maar ze kon niet.
‘Negen jaar geleden kwam het eerste groote verdriet in Uw leven door de dood
van Uw moeder. Twee jaren daarna worden de sombere wolken verdreven door de
komst van een man die Uw verdere Wezen zou beheerschen. U hebt één zoon, en...’
In document
Cissy van Marxveldt, Kwikzilver · dbnl
(pagina 106-109)