• No results found

Toen Harry was weggegaan, Bobbie sliep en Geesje aan de zorgen van de Volmaakte was toevertrouwd - ze zat in de keuken met haar voeten op een

warmwaterstoof te zilverpoetsen - rolde Babs zich in de plaid op de divan. Roetje,

die verfomfaaid van boven was komen rennen, kroop in het holletje van haar arm.

Hij snorde als een motor. Ze streelde zijn glanzende, zwarte velletje.

‘Ja Roetje, ouwe jongen,’ zei ze, ‘nu krijg je geen leverworst meer. En rijst met

kip. Nu krijg je melk en water. En kaaskorstjes.’

De wind gierde door de schoorsteen en dikke hagelsteenen sloegen kletterend

tegen de ruiten. Vanavond in dit weer naar de Hollandsche schouwburg. In een tram!!

Ze soesde in. Ze droomde, dat ze in een stroomende regen liep zonder mantel, zoo

maar in haar lichtblauw velours-chiffon avondjaponnetje met de oud-zilveren

schouderbandjes. Ze wist met haar bloote armen geen raad. Toen kwam een groote

verhuisauto aanrijden, die vlak naast haar stilhield. Fred Cruydt opende de deur en

sprong eruit. Hij had zijn smokingjasje over zijn arm.

‘Stap dan toch in Barbara,’ riep hij. ‘We hebben overal naar je gezocht.’ Ze viel

over een paar groote verhuiskisten, toen ze naar binnen struikelde. Met een luid

gerinkel van bellen begon de auto weer te rijden.

‘Ja, ja.’ Ze schrok wakker.

‘Mevrouw, daar zijn mevrouw en dokter van Reede. De auto staat voor de deur.’

Babs vocht met de plaid, die zich om haar heen gekronkeld had.

‘Zijn ze al binnen?’

‘Nee, ik heb U eerst even gewaarschuwd.’

‘Braaf kind,’ prees Babs. Zie je, dat was nu weer prèttig volmaakt! - Die ellendige

plaid. Roetje bleef er met zijn beide voorpooten aan vast hangen, slingerde heen en

weer als een bal aan een touwtje.

Babs kamde gauw haar haar op, vouwde de plaid. Ziezoo, keurig was alles.

‘Hallo kinderen,’ riep ze, toen Tine binnenschreed gevolgd door Willem. Tine

was groot en forsch en ze had ontevreden oogen. Willem, een oudere uitgaaf van

Harry, maar met een lorgnet, dat hem iets vinnigs gaf, vroeg direct:

‘En hoe is de patient?’

‘Slaapt. Als je niet bang bent voor zijn gebrul, mag je hem wakker maken. Anders

wacht je maar, tot hij wakker wordt. Dan houd ik je wel aangenaam bezig.’

‘En mijn patienten zeker laten wachten. Nee, nee, dat gaat niet. Ik loop meteen

maar door naar boven. Nee, je kunt wel hier blijven Bab. Ik kan het best alleen af.’

‘Ik hoop het,’ zei Babs. ‘Tine, sta daar niet als de Godin der Wrake, maar ga zitten.

En ontdoe je van je overvloedig bont.’

‘Ik blijf hier vanmiddag,’ zei Tine. ‘Willem haalt me tegen zessen weer met de

auto af.’ Ze trok haar zwarte, degelijke bontjas uit, lichtte het vilten hoedje van haar

hoofd.

‘Nu, kijk eens aan, welk een onvermoed genoegen.’ Babs keek tersluiks op haar

armbandhorloge. Twee uur. Zes uur. Vier uur Tine!!

‘Wat een hondenweer,’ zei Tine, en ging bij de haard zitten.

‘Ja, ik kan er niets aan doen. Jij hoorde nu aan de Rivièra te vertoeven.’

‘De Rivièra is ook niets gedaan,’ vond Tine.

‘Ik deed er een moord voor op 't oogenblik,’ zwoer Babs.

‘Ik houd niet van buitenlandsche reizen,’ zei Tine cordaat. ‘Ik lust geen hoteleten,

en bergtochten kunnen me gestolen worden. En al dat gedweep over prachtige

vergezichten - kom, kom, als je een vergezicht wilt zien, ga dan naar Zandvoort,

boven op de duinen.’

‘Je moest een brochure schrijven over het nuttelooze van buitenlandsche reizen.

Schoonheid van eigen land bezingen.’

‘Zoo mooi is ons eigen land anders ook niet.’

‘Je bent beslist opstandig,’ zei Babs. Ze keek in de haard. Was er wel iets waar

Tine belang in stelde, was er wel één genoegen, dat Tine niet verzuurde met haar

ontevreden opmerkingen.

‘We hebben ratten,’ kondigde Tine opeens aan.

‘O leuk. Ik bedoel vreeselijk. Wat doe je er tegen?’

‘Vallen. En we nemen een hond.’

‘Nu, je kunt nog beter ratten hebben, dan...’

‘Dan wat?’

‘Weet je wel wat een rat is?’ vroeg Tine.

‘Of ik het weet. Ze lijken me niet direct ongezellig.’

‘Nee, ze zijn gezellig! En ik weet zeker, dat Marie erom weggaat.’

‘Och kom.’

‘Ja, dat heb je nu van een huis met een sous-terrain. Vocht, tocht, nooit zon, en

nu nog ratten. Al die huizen op de Prins Hendrikkade moesten met de grond worden

gelijkgemaakt.’

‘Ik denk wel, dat je dan half Amsterdam zou kunnen afbreken. Je bent beslist

vernielzuchtig Tine.’

‘Heb jij hier ratten? Is 't hier vochtig? Tocht het hier?’

‘Ga dan ook op de Parkweg wonen.’

‘Kan niet met de praktijk.’

‘Nu dan, wat doet het er dan toe?’

‘Och, Tine was toch te beklagen,’ dacht Babs. ‘Willem was nooit lief voor haar,

zooals ze het misschien eens had verwacht. Maar Bernard was een leuke, aardige

jongen van twaalf, die niet te best leerde, maar op een schuwe manier naar teederheid

haakte.’

‘En hoe is Bernard?’

‘Zijn laatste repetitiewerk was weer slecht. Ik hoop maar, dat hij overgaat.’

‘Ik begrijp eigenlijk niet, waarom jullie hem op het gymnasium hebt gedaan Tine.’

- Babs dacht eraan, hoe Bernard eens bij haar gekomen was, en met zijn heesche

jongensstem had geklaagd: ‘Al die lamme lessen tante, ik snap er geen snars van.

En ik krijg altijd koppijn, als ik lang werk.’

‘Maar wat wil je dan Berrie?’ had ze gevraagd.

‘Boer worden, tante.’

‘Ja, maar dat willen de meeste jongens, als ze twaalf zijn,’ had ze geschertst. ‘Of

tramconducteur. Of zeeman.’

‘Nee, ik meen het. Werkelijk. Ik fiets vaak naar Amstelveen, en dan help ik bij

boer de Wilde. Da's nog een oude patient van vader. Zoo fijn tante. Ik vind alles even

fijn.’

-‘Hij moet toch zeker wat worden in de maatschappij,’ zei Tine kort.

‘Als Bobbie moeilijk leert, dan laat ik hem nog liever boer worden, dan dat ik zijn

arme jeugd bederf met lessen, waar hij toch niet beter van wordt, en die een marteling

voor hem zijn.’

‘Ik hoop maar voor jou, dat Harry er dan ook zoo over denkt.’

‘Ik ben ervan overtuigd, dat hij het met mij eens zal zijn.’

‘Ja, de een vat het gemakkelijker op dan de ander.’ Tine draaide haar trouwring

rond. ‘Ik vind, als een jongen maar wil, dan kan hij wel. Een kind moet niet in zijn

onwil gestijfd worden.’

‘Maar elk kind kan niet Tine,’ zei Babs zacht. ‘O, daar is Willem. Wat zeg je van

Bobbie Herr Doktor. Mag hij er al weer eens even uit?’

‘Ja, morgen een uurtje, dat kan wel. Maar oppassen voor tocht.’

‘Het zal geschieden. Ga je nog even zitten?’

‘Tegen zessen ben ik weer hier. Dag vrouw.’ Een tikje tegen Tine's wang. ‘Babs.’

Een koele, vluchtige hand. Tine had zich niet omgedraaid op haar stoel.

‘'t Wordt toch, hoop ik, geen zeven uur Willem.’

‘Ik zal mijn best doen. Adieu.’

‘Even naar Bobbie kijken. Ik ben zoo weer hier.’ Babs was al in de gang. - Twee

uur. Zeven uur. Vijf uur Tine! Ze zat nog liever vijf uur met een leeuw opgesloten.

Boven op Harry's kamer trok ze schrijfpapier naar zich toe. En ze kladde vlug in haar

groote, bijna onleesbare handschrift:

‘Lieve Titia. Een wanhopige doet een beroep op je. Zou je kans zien hierheen te

snellen, gewapend met een groote dosis geestkracht? Want ik heb Tine op bezoek.

De heele middag. En ik voel me zoo leeg als een uitgeknepen citroen. Op jou rekenend

met heel mijn hart, als altijd Babs.’

Ze belde Geesje boven. Zacht en vlug zei ze: ‘Met dit briefje moet je gaan naar

mevrouw Hertel. Maar vlug, want het is heel dringend. Ga maar gauw met de tram

heen en weer. Vraag Klara maar om geld.’

‘Moet ik op antwoord wachten?’ vroeg Geesje, haar schort lospeuterend met een

tergende kalmte.

‘Nee, je kunt het gewoon afgeven. Maar vlieg. En val niet uit de tram.’ Geesje

grijnsde.

‘Màm!’

‘Ja joggie.’

‘Ik heb nog zoo'n slaap. Doe je de gordijnen even dicht.’

‘O, meest gezegende aller kinderen,’ zuchtte Babs. ‘Natuurlijk schattebaas. Kruip

jij maar lekker weer in je holletje. En roep maar, als je wakker wordt hoor. Tegen

die tijd is Geesje weer thuis, en kan ze met je spelen. Zoo goed? Dag vent.’

Beneden vond ze Tine in de serre voor de tuindeuren staan. En de Volmaakte