• No results found

Hij schudde haar hand

In document Cissy van Marxveldt, Kwikzilver · dbnl (pagina 194-197)

‘Dank U wel. 't Is heel lief van U.’

‘O heelemaal niet,’ zei Babs. ‘Houdt U van bloemen?’

‘Och, daar heb ik nooit over nagedacht,’ bekende de nuchtere Reus. - Dat was de

man, die gister geweend had! - ‘Maar-’ met een blik op de tulpen, die,

niettegenstaande de meest krasse verzekeringen van de bloemenkoopman, reeds als

treurwilgen overhingen - ‘het staat wel vroolijk. Hebt U uw blocnote bij U?’

‘Ja meneer.’ Ze was even teleurgesteld. Ze had gehoopt op een vriendelijk gesprek

en een meevoelend woord. Inplaats daarvan kreeg Ze een bende brieven op, en, als

de tulpen niet hun roode hoofden tot op de pressepapier en de briefopener en de

inktpot hadden neergebogen, zou de idylle van de vorige dag een droom hebben

geschenen.

Maar 's middags om vier uur, toen ze binnenkwam om de post te laten teekenen, zat

de Reus welwillend achter een dikke sigaar. En de eene brief na de andere werd vlot

geteekend.

‘Dat zag er goed uit vandaag,’ zei hij.

‘Ja? Hm,’ zei Babs.

... kocht ze een groote bos tulpen.

‘Waarom hmmm?’ vroeg de Reus.

‘Zoo zag het er altijd uit,’ zei ze wat spijtig.

De Reus nam zijn lorgnet af.

‘Mankeert er wat aan?’

‘Nee, niets,’ weerde Babs af.

‘Maar U ziet er niet gewoon uit,’ ontdekte hij.

‘U ziet er juist heelemaal niet blij uit.’

Babs schuifelde met de punt van haar schoen over het vloerkleed.

‘Ik ben ook niet blij,’ zei ze dan.

‘Wat is er dan?’ De Reus zette zijn lorgnet weer op. Hij was toch wel even bang

voor huiselijke confidenties. Ja, dat kon je verwachten als je getrouwd personeel

hadt.

‘Het zal U niet interesseeren.’ Ze bleef naar haar schoenpunt kijken.

‘Maar natuurlijk zal het me interesseeren.’ De Reus belde Karel om het

brievenmandje weg te halen. ‘Doe de post in de enveloppen, postzegels erop. En laat

meneer Dekker je controleeren. - Zoo'n jongen wordt nooit wat,’ zei hij lichtelijk

kwaadaardig achter Karels verdwijnende rug. ‘Ga even zitten juffrouw.’

Ze trachtte het hoofd van de meest melancholische tulp weer op te richten.

‘Nu, stort Uw hartje maar uit,’ drong hij aan.

‘Hartje,’... de meelevende engel. Ze keek hem aan, en dan, de woorden tuimelend

over mekaar, vertelde ze hem van Fred en van Freds brief.

‘Dat is dus de vrind van de natuurstaat, waar U 't gister met van Zuilen over had.’

Of de Reus bij was! Ze knikte.

‘Ja, en nu wil hij ons ook in de natuurstaat sleepen. En mijn man, die in Indië

geboren is, zijn vader was assistent-resident, is natuurlijk in de wolken. Wat zegt U

ervan?’

‘Nu, als ik heel eerlijk wil zijn, dan lijkt me dit plan nog niet zoo kwaad.’

Ze keek hem verschrikt aan.

‘Meent U dat?’

‘Ja natuurlijk. Hebt U dan wat op Indië tegen?’

‘Ik - ik ging nog liever op het uiterste puntje van de Noordpool zitten,’ zwoer

Babs.

‘Maar daar zullen geen plantages zijn,’ zei de Reus. ‘Kom, kom, Indië valt best

mee. Ik heb ook een dochter getrouwd in Batavia. Die vindt het er heerlijk. Zou niet

graag terugwillen.’

‘Nu ja, Batavia, of de wildernis, die Fred voor ons gereserveerd heeft. Dat is nogal

een verschil.’ Ze knipte met haar wimpers. Ze kon wel huilen.

‘Weet U, waarover ik gister nog nagedacht heb?’ vroeg de Reus. ‘Die meneer

Jansen, heeft die heelemaal geen opvolgers voor zijn zaak?’

Babs dacht aan de door haar verdonkeremaande neven.

‘Nee. Een paar neven,’ zei ze dan luchtig. ‘Niets bijzonders.’

‘Hoe bedoelt U dat? Niets bijzonders.’

‘Ze zijn niets waard voor de zaak. Dat zegt mevrouw Jansen zelf.’

‘Ik heb zoo'n idee, dat dat allemaal niet zoo vlot zal verloopen als U zich in Uw

optimisme voorstelt. 't Kan zijn, dat ik het te somber inzie, maarre...’

‘Natuurlijk ziet U het te somber in,’ zei ze haastig.

Hij ordende zijn bureau.

‘Nu, U houdt me wel op de hoogte nietwaar? En als ik U van dienst kan zijn met

het een of ander...’

Babs stond op. ‘Ik heb een gevoel, alsof ik aan de vooravond van iets ontzettends

sta.’

‘Kom, kom,’ zei de Reus, die dat natuurlijk weer overdreven vond. ‘'t Zal alles

wel gaan, zooals het gaan moet.’

Ze dacht: ‘Ik wou, dat je niet zoo fatalistisch was. En je snapt geen laars van mijn

ziel.’

‘Hebt U nog gewandeld vanmiddag?’

‘Nee meneer.’

‘Ga dan nu maar naar huis. En ik zou niet piekeren vòòr mijn tijd.’

‘Ik hoop niet, dat de mannenafdeeling aan het muiten slaat, als ik’ - ze keek op

haar armbandhorloge - ‘elke dag om half vijf er tusschen uit tijg.’

‘Twee keer is nog niet elke dag,’ zei de Reus.

Ze keek hem even onderzoekend aan. Nee, hij blikte ernstig terug. Ze had gedacht

aan zijn breede borst uit te snikken, figuurlijk gesproken natuurlijk. Nu, 't leek er

niet veel op. Ze draaide de deurknop rond.

‘Dag meneer,’ zei ze.

‘Juffrouw.’ Stem vanachter de tulpen.

Ze kleedde zich aan. Ze had meegevoel noodig, zooals een dorstende in de woestijn

naar water snakte. Ze ging even naar de Hertels. Tijd genoeg.

In document Cissy van Marxveldt, Kwikzilver · dbnl (pagina 194-197)