• No results found

Voorlopers in de verbinding jeugdhulp en passend onderwijs

In document MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN DEEL (pagina 85-88)

Tijdens het wetgevingsoverleg jeugd van december 2011 is toegezegd in overleg met de Minister van OCW te bevorderen dat onderwijsinstellingen en gemeenten hierbij goed samenwerken.

Gemeenten en samenwerkingsverbanden van schoolbesturen is verzocht om vooruitlopend op de wijzigingen in het onderwijs en van het jeugdstelsel initiatieven te ontwikkelen van slimme

samenwerking tussen onderwijs en (jeugd)zorg. Doel van deze voorloperaanpak is mobilisatie van het enthousiasme in het veld, focus op vernieuwende initiatieven en kennisdeling. Ongeveer 35 regio’s hebben voorstellen opgesteld, die betrekking hebben op 60 samenwerkingsverbanden en circa 120 gemeenten. Praktijkvoorbeelden van samenwerking tussen jeugdhulp, gemeenten en onderwijs worden gepubliceerd op voordejeugd.nl en passendonderwijs.nl.

96 Deze bibliotheek is ingericht in samenwerking met het NJI. Op de website voordejeugd.nl is hiervan een etalage opgenomen.

86 Daarnaast hebben VWS, OCW, de onderwijsraden en VNG een gezamenlijke werkagenda jeugd-onderwijs-zorg ingericht ter ondersteuning van gemeenten, schoolbesturen en andere betrokkenen bij de uitvoering van een samenwerkingsagenda jeugd-onderwijs-zorg. Dit is de voorbereiding van het op overeenstemming gerichte overleg over het ondersteuningsplan passend onderwijs en de gemeentelijke plannen voor het jeugdstelsel. Een handreiking over ieders verantwoordelijkheid, waar het gaat om de zorg voor schoolkinderen, is gepubliceerd op de websites. Ook zijn

studiedagen met gemeenten en schoolbesturen georganiseerd voor de onderlinge kennisuitwisseling.

12.4. Transitiecommissie

In de Transitieagenda is opgenomen dat Rijk, VNG en IPO gezamenlijk een Transitiecommissie instellen die als taak heeft om de voortgang van de transitie te monitoren. De

Transitiecommissie is eind september 2012 geïnstalleerd en begonnen met haar werkzaamheden.

De commissie toetst de voorgang van het transitieproces, koppelt de stand van zaken terug aan de opdrachtgevers, signaleert knelpunten en ontwikkelingen, voert aan de hand van de voortgang gesprekken in de regio en bij gemeenten; en voert kwalitatief onderzoek uit om zicht te krijgen en te houden op de voortgang en op eventuele knelpunten.

De Transitiecommissie besteedt bij haar taak in het bijzonder aandacht aan de jeugdbescherming en -reclassering. De bevindingen van de Transitiecommissie kunnen aanleiding zijn tot meer gerichte ondersteuning van gemeenten via het T-bureau. Via de rapportages van de

Transitiecommissie wordt de Kamer over de voortgang van de implementatie geïnformeerd.97 12.5. Continuïteit van zorg in de overgangsfase

Invoering van het wetsvoorstel is voorzien per 1 januari 2015. In het bestuurlijk overleg met VNG en IPO is afgesproken alle taken en verantwoordelijkheden niet gefaseerd, maar in één keer te decentraliseren naar gemeenten. Dit kom van meet af aan een integrale benadering ten goede.

Indien alle budgetten in één keer overgaan is het ook niet nodig tijdelijk met verschillende

verdeelmodellen te werken en kan ook afwentelgedrag tussen de verschillende zorgvormen worden voorkomen.

De regering heeft met alle betrokken partijen afspraken gemaakt over een zorgvuldige overgang naar het nieuwe stelsel. Het is belangrijk dat in de overgangsperiode de hulpverlening aan

jeugdigen en hun ouders is geborgd. Uitgangspunt is dat gemeenten vanaf de inwerkingtreding van deze wet verantwoordelijk zijn voor alle jeugdigen en ouders die een beroep doen op jeugdhulp. Er is gekozen voor een overgangsjaar met betrekking tot jeugdigen en hun ouders die op het moment van inwerkingtreding reeds een verwijzing in de zin van de Zvw of een indicatiebesluit in de zin van de AWBZ, de Wjz of de Wmo hebben. Deze verwijzingen en indicatiebesluiten blijven nog

(maximaal) een jaar na inwerkingtreding van de onderhavige wet gelden, met dien verstande dat de gemeente vanaf het moment van inwerkingtreding de (financieel) verantwoordelijke partij wordt. Dit is vastgelegd in hoofdstuk 10 van dit wetsvoorstel.

Langs drie lijnen wordt een zorgvuldige overgang naar het nieuwe stelsel geborgd,

1. Continuïteit van zorg voor de cliënt. Hierover is bestuurlijk vastgelegd dat gemeenten gedurende het eerste jaar de zorg voor de bestaande cliënten blijven afnemen van de bestaande aanbieders waar die betreffende cliënten dan de zorg ontvangen. Onder

bestaande cliënten wordt in dit verband verstaan de cliënten die op de overgangsdatum in zorg zitten en op de cliënten die op de overgangsdatum een indicatiebesluit hebben maar nog niet in zorg zitten. Dit betekent dat bestaande instellingen in het eerste jaar gemiddeld voor circa 40% van het budget kunnen blijven leveren.

2. Duidelijkheid voor aanbieders van jeugdhulp. Ook nadat er door gemeenten duidelijkheid is geboden over bovenlokale inkoop, de positie van zorgverzekeraars en de toekomstige inkoopbehoefte zullen er instellingen zijn die onvoldoende zekerheid hebben over hun budget na inwerkingtreding van de wet. Voor deze aanbieders van jeugdhulp is het van

97 In een AO op 21 maart 2013 is de eerste rapportage van de Transitiecommissie met de Tweede Kamer besproken (Kamerstukken II 2012/13, 31 839, nr. 287).

87 belang dat er in regionale transitiearrangementen door de gemeente wordt aangegeven hoe de continuïteit van zorg, de continuïteit van infrastructuur en de beperking van

frictiekosten wordt gerealiseerd. Deze transitiearrangementen, gemeente stellen deze op in overleg met de huidige financiers en de relevante aanbieders, dienen uiterlijk 31 oktober 2013 te zijn opgesteld. De Transitiecommissie Jeugd toetst deze vervolgens aan de criteria continuïteit van zorg, continuïteit van infrastructuur en beperking van de frictiekosten die zijn opgenomen in artikel 12.4 van dit wetsvoorstel. De gemeenten zullen hier tijdens de transitiefase aan moeten voldoen. Als uit het oordeel van de Transitiecommissie volgt dat de continuïteit van zorg onvoldoende wordt gerealiseerd kunnen de ministers een

aanwijzing geven aan de gemeenten in de betreffende regio. Deze aanwijzingsbevoegdheid ziet op een tekortschietende voorbereiding van de gemeente inzake de nieuwe

verantwoordelijkheden op grond van deze wet en is geregeld in artikel 2.12 juncto 12.4 van deze wet.

3. Behoud en overdracht van inkoopkennis. Bestaande inkoopkennis mag niet verloren gaan en moet worden overgedragen aan gemeenten. Het is daarom belangrijk dat gemeenten hierover afspraken maken met provincies of zorgverzekeraars. Voor de vormen van ggz-zorg, die soms zeer specialistisch zijn, kunnen zorgverzekeraars bijvoorbeeld onder mandaat van de gemeenten de inkoop blijven verzorgen.

De kern is dat aanbieders op dit moment zien aankomen dat hun productieafspraken per 1 januari 2015 komen te vervallen, bijvoorbeeld door de opzegging van instellingssubsidies door provincies, zonder dat reeds duidelijkheid bestaat over afspraken over het vervolg met gemeenten. Er moet zo snel mogelijk een einde worden gemaakt aan de onzekerheid in de transitie. Ook gemeenten zijn daarbij gebaat, aangezien verwacht mag worden dat het aantal jeugdigen en ouders met een behoefte aan jeugdhulp per 1 januari 2015 niet ineens zal wijzigen. Er geldt een gedifferentieerd beeld per deelsector van de mate waarin gemeenten afhankelijk zijn van het bestaande aanbod. In veel gevallen zullen gemeenten voor het grootste deel van hun vraag uitkomen bij de bestaande aanbieders. Dit geldt in hoge mate voor de kapitaalintensieve en zeer specialistische voorzieningen, waar daarnaast de mogelijke frictiekosten relatief het hoogst zullen zijn. Deze zullen vaak op bovenlokaal niveau hun diensten leveren waardoor de risico’s op abrupte budgetafname aanzienlijk worden beperkt. In de regionale transitiearrangementen moet dit in een vroegtijdig stadium (vóór de publicatie van de definitieve tekst van dit wetsvoorstel) tot afspraken leiden.

Bij jeugdigen van wie op het moment van inwerkingtreding van deze wet de verwijzing of

indicatiebesluit doorloopt en die in het oude stelsel een PGB genieten, zal de gemeente, op grond van artikel 11.4 van deze wet afwegen of het PGB wordt voortgezet dan wel er zorg of hulp in natura wordt geboden.

88 13. Ontvangen reacties en adviezen

Een concept van het wetsvoorstel is in juli 2012 voor consultatie aangeboden aan de

vertegenwoordigende organisaties van cliënten, professionals, zorgaanbieders, bestuurlijke koepels en adviesorganen. Ook via het internet98 hebben ruim 180 organisaties en individuele burgers gereageerd, variërend van een enkele zin tot een rapportage van bijna 80 pagina’s. Hieronder volgt een samenvatting van de consultatie en de wijze waarop deze is verwerkt in het wetsvoorstel. In paragraaf 13.1 worden de reacties van gemeenten, cliënten en het veld toegelicht en in paragraaf 13.2 die van de specifieke adviesorganen en inspecties.

13.1. Reacties van gemeenten, cliënten en het veld

In document MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN DEEL (pagina 85-88)