• No results found

De taken van de bureaus jeugdzorg worden grotendeels overgenomen door de gemeenten. De gemeente krijgt ook de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De gemeente zal deze taken niet zelf gaan uitvoeren, maar zal hiervoor contracten afsluiten met gecertificeerde instellingen.

Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering kunnen uitsluitend worden uitgevoerd door deze gecertificeerde instellingen.

Artikel 2.4, tweede lid, onderdeel a, geeft aan dat de verantwoordelijkheid van de gemeente onder meer inhoudt dat de gemeente moet voorzien in een toereikend aanbod van gecertificeerde

instellingen. Gemeenten zullen voor de nakoming van deze leveringsplicht bovenlokaal samen gaan werken. Het bovenlokale samenwerkingsverband zal de uitvoering van de

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering inkopen bij verschillende gecertificeerde instellingen.

Tweede lid

Het kan nodig zijn om bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering of in het kader van een sanctie reguliere jeugdhulp in te zetten. Op grond van artikel 2.4, tweede lid, onder b, is de gecertificeerde instelling in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering bevoegd te bepalen dat een jeugdige jeugdhulp nodig heeft en geldt een leveringsplicht voor de gemeente. De (gezins)voogdijwerker en de jeugdreclasseerder, werkzaam bij de gecertificeerde instelling, leveren die niet zelf, maar dienen hiervoor een jeugdhulpaanbieder in te schakelen. De (gezins)voogdijwerker en de jeugdreclasseerder zijn primair casusregisseurs en geen hulpverleners. Het ligt in de rede dat een gecertificeerde instelling niet tevens jeugdhulp kan aanbieden. Dat zou immers kunnen leiden tot belangenverstrengeling, omdat de

(gezins)voogdijwerker en de jeugdreclasseerder dan jeugdhulp van de eigen organisatie kunnen inschakelen.

Overigens zij hier voor de duidelijkheid vermeld dat het AMHK geen jeugdhulpaanbieder in de zin van deze wet is.

Artikel 3.3

Dit artikel stelt regels over het certificeren. Certificering is gericht op het waarborgen van een goede uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Om in aanmerking te komen voor een certificaat moet een instelling voldoen aan de wettelijke eisen en aan de normen die door het Rijk, VNG en brancheorganisaties in het normenkader worden opgenomen en die door de Minister van VenJ worden vastgesteld. Voor de twee werksoorten –

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering – zijn aparte certificaten vereist. Wel kan een instelling gecertificeerd worden voor beide werksoorten. De wijze waarop dit wordt vorm gegeven, wordt in overleg met het veld nader bepaald.

Eerste lid

De Minister van VenJ wijst de instelling aan die de certificaten mag verstrekken: de certificerende instelling. De Minister van VenJ is ook bevoegd om de aanwijzing in te trekken als de certificerende instelling niet naar behoren functioneert.

133 Tweede en derde lid

Het is thans nog niet duidelijk welke instelling aangewezen zal worden; wel is duidelijk dat hiervoor geen nieuwe zbo zal worden opgericht, maar dat de taak belegd zal worden bij een reeds

bestaande zbo, tevens keuringsinstantie. De voorkeur gaat uit naar een instantie die reeds is aangesloten bij de Raad van Accreditatie.

In artikel 3 van de Kaderwet zbo’s is geregeld dat een bestaande zbo een nieuwe taak kan krijgen, indien voldaan wordt aan één van de drie instellingscriteria voor een zbo, te weten het

onafhankelijkheidscriterium op basis van specifieke deskundigheid, het criterium strikt

regelgebonden uitvoering in een groot aantal individuele gevallen of het participatiecriterium. Bij het certificeren van instellingen is het criterium onafhankelijkheid op basis van specifieke

deskundigheid van toepassing: de certificerende instelling dient een afweging te maken op zuiver inhoudelijke gronden en mag zich niet laten leiden door overwegingen van politieke aard.

Daarnaast spelen haalbaarheids- en doelmatigheidsoverwegingen een rol. De inwerkintreding van het wetsvoorstel is voorzien met ingang van 1 januari 2015 en de instellingen moeten voor die datum gecertificeerd zijn. Dit pleit ervoor om aan te sluiten bij een bestaande instelling die relevante deskundigheid en ervaring in huis heeft waar het gaat om het operationaliseren van kwaliteit, het opstellen van een beoordelingskader en het keuren van instanties.

De certificering zal worden aanbesteed. In de aanbestedingsvoorwaarden zal worden opgenomen dat de Minister van VenJ de instelling voor een bepaalde periode aanwijst. Zo staat de aanwijzing open voor nieuwe instanties en is er geen sprake van een monopoliepositie. Verder zullen er bij amvb nadere regels gesteld worden over de vergoeding van de kosten. Daarin zal worden bepaald dat een instelling die gecertificeerd wil worden de certificerende instelling rechtstreeks betaalt. Het certificeren van instellingen in het kader van deze wet zal gezien het verwachte aantal te

certificeren instellingen slechts een deel van de activiteiten van de certificerende instelling omvatten. Met deze aanbesteding en de daaraan verbonden voorwaarden wordt voldaan aan de randvoorwaarden die ten aanzien van keuringsinstanties zijn vastgesteld in het rapport van de Commissie Gerritse, getiteld ‘Zbo’s binnen kaders’.112 Er is derhalve geen noodzaak de Kaderwet zbo’s op de aangewezen certificerende instelling van toepassing te verklaren.

De certificerende instelling kan een certificaat schorsen of intrekken wanneer een organisatie niet meer aan de vereisten ter zake voldoet en ook houdt zij controle op de gecertificeerde instellingen via de periodieke verlenging van de certificaten. In een dergelijk geval wordt de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering overgedragen aan een of meer andere gecertificeerde instellingen. De raad voor de kinderbescherming dient daartoe, na overleg met de gemeenten, onverwijld een verzoek in bij de kinderrechter.

De Inspectie houdt toezicht op de certificerende instelling en de gecertificeerde instellingen, in de zin dat getoetst wordt of aan de wettelijke vereisten is voldaan. Zij toetst in de regel niet of de gecertificeerde instelling voldoet aan de certificatie-eisen; die verantwoordelijkheid ligt zoals gezegd bij de certificerende instelling.

Vierde lid

Naar verwachting zullen de vijftien bureaus jeugdzorg die onder de Wjz de

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering uitvoeren, ook in het nieuwe stelsel deze taken - willen - blijven uitvoeren. Ook ligt het in de rede dat Reclassering Nederland en de landelijk werkende instellingen, zoals Nidos, de William Schrikker Groep en het Leger des Heils, in het nieuwe stelsel werkzaam zullen blijven. Deze instellingen zullen eerst gecertificeerd moeten worden en vervolgens moeten worden ingekocht door de gemeenten, voordat zij hun huidige

werkzaamheden op het terrein van (gezins)voogdij en jeugdreclassering kunnen voortzetten.

Naast de bestaande instellingen kunnen zich ook nieuwe instellingen aandienen die

kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering willen uitvoeren. Hiervoor is het voorlopig certificaat bedoeld.

In het wetsvoorstel is een aantal (kwaliteits)eisen opgenomen voor gecertificeerde instellingen.

Overige eisen zullen de aankomende tijd worden opgenomen in het normenkader. De branche, de VNG en gemeenten en het Rijk overleggen over een normenkader, onder andere op basis van de

112 Kamerstukken II 2007/08, 25 268, nr. 46.

134 wettelijke eisen die worden gesteld aan de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. De Minister van VenJ stelt het normenkader vast en is verantwoordelijk voor de normen die daarin zijn vastgelegd. Een certificaat wordt toegekend als de gecertificeerde instelling voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen en aan het normenkader. In het derde lid zijn de

onderwerpen opgesomd die in ieder geval deel zullen uitmaken van de certificering van de

instellingen. Het gaat hier om onderwerpen waarmee de kwaliteit van de instelling geborgd wordt.

Het normenkader is geen statische set van eisen. Het is mogelijk en gewenst dat het normenkader naar aanleiding van nieuwe inzichten en ideeën bijgesteld wordt. Een hertoets na die periode van vijf jaar wordt om die reden wenselijk geacht.

Voor gecertificeerde instellingen geldt net als voor jeugdhulpaanbieders dat zij

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering kunnen uitvoeren als de gemeente, of een bovenlokaal samenwerkingsverband, bereid is een contract af te sluiten met de gecertificeerde instelling. De gemeente is van haar kant verplicht om een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen te hebben, zodat gewaarborgd is dat uitspraken van de rechter waarin een

kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering wordt opgelegd ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Voorts is de gemeente verplicht om op dit terrein bovenlokaal samen te werken, zodat de gecertificeerde instellingen niet met alle gemeenten afzonderlijk contracten hoeven af te sluiten (zie ook de toelichting bij artikel 2.7).

Vijfde lid

Naar aanleiding van het advies van Actal is gekozen om de geldigheidsduur van het certificaat te verhogen van vier naar vijf jaar. Voor nieuwe toetreders is het voorlopig certificaat bedoeld. Een voorlopig certificaat geldt voor een periode van twee jaar. Na twee jaar wordt bezien of definitief een certificaat kan worden afgegeven. Dit is de minimale termijn waarop de instelling een trackrecord kan opbouwen, gezien de doorlooptijd van de maatregelen.

Zesde lid

De amvb zal onder meer bepalingen bevatten over de verhouding tussen de Minister van VenJ en de certificerende instelling. De ministeriële verantwoordelijkheid brengt met zich dat de minister toeziet op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de taken.

Artikel 3.4 Eerste lid

Dit artikel regelt dat de gecertificeerde instelling kan bepalen welke jeugdhulp de jongere nodig heeft. De instelling wordt verplicht om met de gemeente hierover te overleggen. In de praktijk zal de gecertificeerde instelling met een door de gemeente aangewezen deskundige overleggen.

Hiermee wordt de samenwerking tussen de gemeente en de gecertificeerde instelling geborgd. Het is van groot belang dat de gecertificeerde instelling per casus in overleg treedt met de gemeente over de eventuele in te zetten jeugdhulp voor de jeugdige. De gecertificeerde instelling moet niet alleen op de hoogte zijn van het ingekochte hulpaanbod van de gemeente, maar ook de inbreng van de gemeente meenemen in haar besluitvorming. Overeenstemming met de gemeente per geval wordt niet geëist, omdat het uiteindelijk de gecertificeerde instelling is die de wettelijke verantwoordelijkheid heeft om de door de rechter opgedragen maatregel uit te voeren.

Tweede lid

In het protocol worden in ieder geval afspraken omtrent het proces gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld betreffen de wijze van aanleveren, reactietermijn en wijze van bespreken.

Derde lid

Het derde lid ziet op de situatie dat het strafrechtelijk vonnis reeds vormen van jeugdhulp specifiek benoemt. In dat geval is het niet noodzakelijk dat de jeugdhulp nogmaals door de gecertificeerde instelling wordt vastgesteld maar dient uitvoering te worden gegeven aan de rechterlijke uitspraak of de beslissing van de officier van justitie.

135 Artikel 3.5

Eerste lid

Dit artikel is afgeleid van artikel 53, vierde en vijfde lid, Wjz. Het eerste lid bepaalt dat het college – de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de gemeentelijke basisadministratie – aan een gecertificeerde instelling, op diens verzoek terstond de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie verstrekt die voor de gecertificeerde instelling noodzakelijk zijn om

kindermishandeling te stoppen. Dit betreft slechts de gegevens bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder a, onderdelen 1 tot en met 6, van de Wet GBA. Dit zijn gegevens over:

− de burgerlijke staat;

− curatele;

− het gezag dat over de minderjarige wordt uitgeoefend;

− de nationaliteit;

− het verblijfsrecht van de vreemdeling;

− de gemeente van inschrijving en het adres in die gemeente, alsmede over het verblijf in Nederland en het vertrek uit Nederland.

Tweede lid

Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid voor het college om afwijzend te beslissen op een verzoek van een betrokkene om aan hem mede te delen of gegevens uit de basisadministratie aan een gecertificeerde instelling zijn verstrekt. Dit is slechts toegestaan voor zover dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een (vermoedelijke) dader. Het verstrekken van dergelijke informatie aan een dader zou dan het slachtoffer in gevaar kunnen brengen.

136 Hoofdstuk 4 Eisen aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

In dit hoofdstuk worden eisen gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen.

Evenals bij de Wjz is inhoudelijk aangesloten bij het kwaliteitsregime dat geldt voor de zorg, zoals opgenomen in de Kwzi, Wkcz, Wmcz en enkele bepalingen in het BW. Voor vormen van jeugdhulp die met deze wet overkomen uit de AWBZ of de Zvw, betekent dit dat het kwaliteitsregime overeenkomt met het regime dat geldt voor de vergelijkbare zorgvormen voor volwassenen. (Zie ook de vergelijkende tabel in bijlage 1 bij deze memorie van toelichting.)

Indien een gemeente ervoor kiest om een deel van de jeugdhulp zelf uit te voeren, bijvoorbeeld in een gemeentelijke dienst, dan acteert de gemeente zelf als jeugdhulpaanbieder. Dat brengt met zich mee dat voor een dergelijke gemeentelijke dienst de eisen gelden die deze wet stelt aan jeugdhulpaanbieders. Voor de duidelijkheid zij vermeld dat preventie in de zin van deze wet niet valt onder het begrip jeugdhulp en dat de eisen die deze wet stelt aan jeugdhulpaanbieders daarom niet gelden voor de uitvoering van preventie.

Paragraaf 4.1 Kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

In document MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN DEEL (pagina 132-136)