• No results found

Deze bepaling biedt een basis voor het bij ministeriële regeling vastleggen van standaarden voor de verwerking en uitwisseling van gegevens door jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen, de raad voor de kinderbescherming en gemeenten.

Gecertificeerde instellingen en jeugdhulpaanbieders krijgen met vele gemeenten of bovenlokale samenwerkingsverbanden te maken en gemeenten met meerdere jeugdhulpaanbieders en

122 Kamerstukken II 2011/12, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 120.

123 http://www.lcfj.nl/files/6405/lcfj_waarheidsvinding_web.pdf

180 gecertificeerde instellingen. Daarnaast krijgen al deze actoren mogelijk met de raad voor de

kinderbescherming te maken. Voorkomen moet worden dat er een diversiteit aan facturerings- en verantwoordingsinformatie ontstaat. Door hierover in dossiers en bij de uitwisseling van gegevens tussen de verschillende partijen eenduidige terminologie te hanteren en dezelfde systemen te gebruiken, wordt de duidelijke communicatie in de keten bevorderd. Deze eenduidigheid is ook nodig voor de informatieverschaffing richting de gemeenten en het Rijk. Daarnaast is het stellen van nadere regelgeving over uitwisseling van gegevens noodzakelijk omdat in bepaalde gevallen geheimhoudingsplichten zich tegen het verstrekken van gegevens verzetten. Dit geldt bijvoorbeeld voor het verstrekken van gegevens over een rechtelijke uitspraak in het kader van

jeugdbescherming of jeugdreclassering door de raad voor de kinderbescherming aan gemeenten of voor het verstrekken van gegevens door gecertificeerde instellingen over de uitvoering van

rechtelijke uitspraken. Eventuele doorbreking van geheimhoudingsverplichtingen moet zorgvuldig worden vormgegeven.

Bij de hier aangegeven keteninformatisering is de raad voor de kinderbescherming als landelijke organisatie belast met gegevensuitwisseling met diverse partijen binnen het jeugdveld.

Gemeenten, AMHK’s en door gemeente aangewezen jeugdhulpaanbieders kunnen bij de raad voor de kinderbescherming een verzoek tot onderzoek doen. Landelijk dient daarbij de uitgangspositie voor een beschermingsonderzoek door de raad voor de kinderbescherming uniform te zijn: er moet mede in het kader van rechtszekerheid dezelfde informatie worden aangeleverd door de verzoeker.

Uniformiteit borgt dat langs één lijn de benodigde inzet van zorg beoordeeld kan worden, ook bij andere communicatie, bijvoorbeeld bij casusoverleg en verhuizingen. Bovendien mag bij de verzoeker geen onduidelijkheid bestaan over hetgeen aangeleverd dient te worden aan de raad voor de kinderbescherming. Om die redenen kan het stellen van nadere regels over de uitwisseling van gegevens noodzakelijk zijn.

Om de uniformiteit te bevorderen bij de uitwisseling van gegevens tussen de ketenpartners zal daarnaast een voorziening voor de uitwisseling van deze gegevens worden ingericht. Het gaat om de Collectieve opdrachtrouteervoorziening (CORV). Deze voorziening dient als een tussenstation bij de uitwisseling van de (persoons)gegevens. De persoonsgegevens worden hierin niet blijvend bewaard, doch worden tijdens validatie en de transformatie van het inkomende bericht naar een uitgaand bericht omgezet. Dit zal, mede ter beveiliging en afscherming, plaatsvinden in een afgesloten systeem zonder menselijke toegang. Ook bij een dergelijke voorziene afscherming is de Wbp van toepassing. De nadruk ligt daarbij op informatiebeveiliging. Door de gekozen opzet van de routeervoorziening wordt “privacy by design” toegepast. Vooral omdat er bij de berichten tussen ketenpartners ook sprake is van bijzondere gegevens als bedoeld in art. 16 Wbp, dient er een afdoende basis te zijn dat de verantwoordelijke voor de voorziening dergelijke bijzondere gegevens inderdaad tijdens het transport van de berichten en de opdrachten mag verwerken. Daartoe biedt het vierde lid een grondslag.

Artikel 7.3.13

Bij de hulpverlening dient rekening gehouden te worden met de privacy van de betrokkene.

Daarom bepaalt dit artikel dat de concrete verrichtingen in principe buiten de waarneming van anderen worden uitgevoerd. In artikel 7:459 BW wordt daarop een uitzondering gemaakt voor de visuele waarneming door derden bij de diensten die een apotheker verleent. Dat speelt op grond van de Jeugdwet geen rol en is daarom niet overgenomen.

Artikel 7.3.14

De geneeskundige behandelingsovereenkomst is een privaatrechtelijke overeenkomst van opdracht. De verlening van jeugdhulp vindt plaats binnen een bestuursrechtelijk kader. Vandaar dat waar in de Wgbo wordt gesproken van het nakomen van een verplichting, in deze bepalingen wordt gesproken van het gelden van een verplichting.

181 Paragraaf 7.4 Gegevensverwerking ten behoeve van de beleidsinformatie en de toegang Artikel 7.4.1

Ingevolge deze wet is het Rijk verantwoordelijk voor het jeugdbeleid in algemene termen en de gemeente voor het concrete jeugdbeleid. Het Rijk heeft hierdoor een stelselverantwoordelijkheid met betrekking tot de ondersteuning van en de hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij opvoed- en opgroeiproblemen en bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Bij stelselverantwoordelijkheid gaat het om het bepalen en het handhaven van de regels, waaronder ook de toedeling van verantwoordelijkheden en het zorgen voor

noodzakelijke voorzieningen. Stelselverantwoordelijkheid houdt ook in dat tijdig wordt ingegrepen als het stelsel niet goed functioneert. Daarbij kan het nodig zijn om een bepaalde

verantwoordelijkheids- of rolverdeling te herzien als het publieke belang niet goed worden

geborgd. Stelselverantwoordelijkheid betekent dus dat het Rijk de voorwaarden dient te scheppen, terwijl de directe verantwoordelijkheid voor beleidsprestaties bij de gemeenten liggen.

Om deze stelselverantwoordelijkheid waar te kunnen maken, moeten de verantwoordelijke ministers gegevens verwerken op basis waarvan de doelmatigheid (output) en doeltreffendheid (outcome) van het stelsel en het algemene jeugdbeleid kan worden beoordeeld. Dit wordt geregeld in het eerste lid van dit artikel. Het zal daarbij gaan om geanonimiseerde en versleutelde

gegevens. Het gaat om de gegevens over de toegang tot de jeugdhulp, preventie, alle soorten jeugdhulp (inclusief de gesloten jeugdhulp. Daarnaast gaat het om gegevens inzake het AMHK en de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering.

In het tweede lid wordt geregeld dat ook de gemeenten voor de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van hun beleid en de eventuele benodigde aanpassingen van dat beleid, deze gegevens moeten verwerken. Daarnaast moeten zij natuurlijk de gegevens verwerken die het Rijk vervolgens nodig heeft om haar stelselverantwoordelijkheid waar te kunnen maken. Deze doelen van de verwerking door de gemeenten zijn in het tweede lid gegeven. De gemeente zal verder gegevens moeten verwerken over de toegang tot de jeugdhulp van jeugdigen en hun ouders. De gemeente is immers verantwoordelijk voor het treffen van voorzieningen op het gebied van jeugdhulp voor jeugdigen en ouders die dat nodig hebben.

Artikel 7.4.2

Dit artikel verplicht het college informatie te verstrekken aan het Rijk. Het kan daarbij gaan om de structurele uitvraag door het Rijk van de gegevens die zij nodig heeft in verband met haar

stelselverantwoordelijkheid, maar ook om incidentele uitvraag. Op deze wijze zullen alle bij het beleid inzake de toegang tot jeugdhulp, preventie en jeugdhulp betrokken partijen over de informatie beschikken die nodig is om een goed functionerend stelsel voor in stand te houden.

Welke gegevens zullen moeten worden geleverd, zal worden geregeld bij ministeriële regeling.

Gemeenten zijn gehouden deze gegevens kosteloos ter beschikking te stellen.

Artikel 7.4.3

De gegevens die de gemeente nodig heeft ten behoeve van de beleidsvorming en de toegang tot jeugdhulp en die het Rijk nodig heeft in verband met haar stelselverantwoordelijkheid worden in eerste instantie op het niveau van de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instellingen,

waaronder het Nidos, en,de raad voor de kinderbescherming verwerkt. Dit artikel legt daarom de verplichting op aan deze instellingen om deze gegevens te leveren aan de gemeente en het Rijk en biedt daarmee tevens de basis voor de gemeente en het Rijk om deze met dat doel op te mogen vragen.

Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn gehouden deze gegevens kosteloos ter beschikking te stellen.

Artikel 7.4.4

De verstrekking van persoonsgegevens en de daarop volgende verwerking ervan kunnen gezien worden als een inbreuk op het recht op respect voor de persoonlijke levenssfeer van jeugdigen en ouders, die dat op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM hebben. Artikel 16 van het IVRK regelt dit recht voor kinderen in het bijzonder. Gelet op de tekst en uitleg van de beide verdragen is beperking van dit recht slechts toegestaan op de strikte voorwaarde dat die beperking a) bij wet

182 is voorzien, b) noodzakelijk is in een democratische samenleving en c) een geoorloofd, expliciet genoemd doel dient.

Dit artikel heeft betrekking op de verwerking van persoonsgegevens en geeft de wettelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens ten behoeve van beleidsinformatie. Aan de voorwaarde onder a) is derhalve hiermee voldaan.

De noodzakelijkheidseis (voorwaarde b) valt uiteen in drie onderdelen: er moet sprake zijn van een dringende maatschappelijke behoefte en er moet zijn voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De dringende maatschappelijke behoefte is erin gelegen dat wetenschap omtrent de aantallen behandelde unieke jeugdigen, de behandelingsbehoefte en de effectiviteit van

aangeboden behandelingen noodzakelijk is voor de ontwikkeling van doelmatig en doeltreffend beleid ten aanzien van het aanbod van jeugdhulp. Het is daarbij niet noodzakelijk kennis te hebben van welke persoon precies een bepaalde vorm van jeugdhulp geniet. Desalniettemin kan er niet aan ontkomen worden, dat (bijzondere) persoonsgegevens verwerkt zullen moeten worden om vast te kunnen stellen:

- hoeveel unieke jeugdigen op enig moment een bepaalde vorm van jeugdhulp aangeboden krijgen;

- hoeveel jeugdigen bij herhaling jeugdhulp ontvangen (recidive);

- welke zorgbehoeften in welke mate bestaan;

- hoe zorgbehoeften zich verhouden tot de populatie;

- of behandelingen effectief zijn, met name gerelateerd aan de recidive.

Dit maakt het noodzakelijk om ook bij deze verwerking van persoonsgegevens het bsn te gebruiken.

Zowel op gemeentelijk niveau als op rijksniveau is het noodzakelijk om te beschikken over gegevens op persoonsniveau. Het komt in de praktijk voor dat één jongere verschillende

jeugdhulptrajecten tegelijk volgt. Hij kan bijvoorbeeld tegelijkertijd weekendpleegzorg ontvangen en jeugd-ggz. Als een gemeente wil weten hoeveel en welke jeugdhulptrajecten er per jongere in zijn gemeente zijn geweest, om daaruit de zorgvraag af te kunnen leiden en zijn beleid op aan te passen, moeten deze gegevens op persoonsniveau gekoppeld kunnen worden. Daarnaast is het voor de gemeente noodzakelijk om op persoonsniveau inhoudelijke zorggegevens te verwerken om gestalte te kunnen geven aan de doelstelling één gezin, één plan en adequaat op te kunnen treden bij gezinnen waar multiproblematiek speelt. Ook hier kan het immers noodzakelijk zijn om

gegevens van verschillende jeugdhulpaanbieders over dezelfde jeugdige aan elkaar te koppelen om adequaat hulp te kunnen bieden. Dit kan alleen met behulp van persoonsgegevens. Ook het rijk dient in beperkte mate te beschikken over input, throughput en output gegevens over unieke cliënten om zijn stelselverantwoordelijkheid waar te maken. Alleen met persoonsgegevens kan het rijk gewenste beleidseffecten zoals de verminderd gebruik van zware zorgvormen door toenemend preventief beleid van gemeenten monitoren en zo nodig zijn beleid aanpassen.

Ook de doelen die met de verwerking van de persoonsgegevens worden nagestreefd zijn

opgenomen in artikelen 7.4.4, eerste lid. Het geoorloofde en expliciete doel is de bescherming van de gezondheid. Met de verwerking van de verstrekte (bijzondere) persoonsgegevens wordt beoogd beleid tot stand te laten komen dat de jeugdhulp doelmatiger en doeltreffender maakt. Dit komt de gezondheid van de jeugdigen in de gesloten jeugdhulp ten goede. Meer specifiek kan gezegd worden dat onderdeel a van het eerste lid als eerste doel bevat het doelmatig en doeltreffend functioneren van de toegang tot jeugdhulp. Het spreekt voor zich dat de gemeente

persoonsgegevens moet verwerken in het kader van de toegang tot de jeugdhulp van jeugdigen en hun ouders. De gemeente is immers verantwoordelijk voor het treffen van voorzieningen op het gebied van jeugdhulp voor jeugdigen en ouders die dat nodig hebben. Om op individueel niveau te kunnen bepalen welke voorziening een jeugdige of zijn ouders nodig hebben, zijn altijd

persoonsgegevens nodig. De noodzakelijkheid is hiermee gegeven. Onderdeel b en c bevatten als tweede en derde doel het doelmatig en doeltreffend functioneren van de jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming en de doelmatigheid en doeltreffendheid van het aanbod van preventie, jeugdhulp en gecertificeerde instellingen.

Onderdeel d omvat vanzelfsprekend als doel het waarborgen van de stelselverantwoordelijkheid van het rijk.

183 In de jeugdhulp zullen ook persoonsgegevens met betrekking tot de gezondheid of strafrechtelijke gegevens moeten worden verwerkt. Gelet op de wijze waarop voorzien is dat de beleidsinformatie van de jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming aan het Rijk en de gemeenten worden verstrekt, dient bij die verwerking het bsn gebruikt te kunnen worden. Zo worden de administratieve lasten beperkt, want hierdoor wordt het mogelijk de persoonsgegevens pas na verstrekking te anonimiseren en dit voorkomt dat iedere verstrekker zelf eerst de gegevens zal moeten anonimiseren alvorens deze te verstrekken.

Het tweede lid biedt een grondslag voor het verstrekken van die persoonsgegevens en het bsn aan het college en de Ministers van VWS en VenJ.

Het derde lid geeft aan dat de persoonsgegevens niet voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verzameld en voor een daarmee verenigbaar doel worden gebruikt. De wet eist in dit artikellid bovendien dat de verwerking daar waar mogelijk gebeurt op een wijze die waarborgt dat de gegevens niet tot een persoon herleidbaar zullen zijn. Deze eis brengt met zich dat de gegevens versleuteld moeten worden doorgegeven.

Om de inbreuk in de persoonlijke levenssfeer tot een minimum te beperken, zullen zolang niet noodzakelijk, geen persoonsgegevens verwerkt worden en waar mogelijk gegevens

geanonimiseerd worden. Vanzelfsprekend worden bij de verwerking van (bijzondere)

persoonsgegevens de regels van de Wet bescherming persoonsgegevens en de bijzondere regels hieromtrent in onderhavige wet worden nageleefd.

De voorgestelde bepaling past hiermee binnen de kaders van artikel 8, tweede lid, van het EVRM en daarmee is de beperking van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer door de

voorgestelde verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens rechtmatig.

Artikel 7.4.5

Op grond het eerste lid wordt bij of krachtens amvb aangeven welke beleidsgegevens het rijk en het college moeten verwerken en welke gegevens jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde

instellingen, de raad voor de kinderbescherming en de AMHK’s concreet moeten aanleveren.

Daarnaast worden bij of krachtens amvb regels gesteld over de wijze waarop de verwerking en de verstrekking dient plaats te vinden, binnen welke termijn de verstrekking dient plaats te vinden en de tijdvakken waarop de gegevens betrekking moeten hebben. Ook kunnen de categorieën van verstrekkers nader worden bepaald. Deze laatste toevoeging ziet vooral op de aanbieders van preventie. Nu preventie een heel breed begrip is en daar vele aanbieders onder kunnen vallen, zal hier bij of krachtens algemene maatregel van bestuur een beperking in worden aangebracht door daar meer specifieke categorieën te noemen.

De benodigde gegevens zullen door de instellingen op de bij of krachtens de maatregel aangegeven manier aangeleverd moeten worden. De gegevens die de gemeente nodig heeft dienen niet alleen betrouwbaar te zijn, maar moeten ook onderling vergelijkbaar zijn. De gemeente kan immers geen beleid vormen voor jeugdhulp of bijstellen als de gegevens van de verschillende

jeugdhulpaanbieders en instellingen niet inhoudelijk eenduidig zijn, omdat iedereen op zijn eigen manier rapporteert of onderling uitwisselt (zie ook artikel 7.3.11, vierde lid). De verwerking van de gegevens dient daarom gestandaardiseerd plaats te vinden. Deze eenduidigheid zal door de professionals in het veld worden uitgewerkt in landelijke standaarden. De standaarden kunnen zowel betrekking hebben op een inhoudelijke standaardisatie van de gegevens zelf als een technische standaardisatie van de systemen waarmee de gegevens worden verwerkt of verstrekt.

Het hanteren van deze standaarden bij de verwerking en uitwisseling van gegevens kan bij ministeriële regeling worden voorgeschreven op grond van artikel 7.3.11, vierde lid.

Op grond van het tweede lid bestaat de mogelijkheid om te regelen dat de gegevens moeten worden aangeleverd bij een door de Ministers aan te wijzen instantie, die voor de gemeenten en het Rijk de nodige bewerkingen uitvoert. Zo kan worden voorkomen dat jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen (waaronder het Nidos), de raad voor de kinderbescherming en de AMHK’s telkens met meerdere, per gemeente verschillende uitvragen te maken krijgen. Gemeenten kunnen de bewerkte informatie voor onder andere hun inkoop- en kwaliteitsbeleid benutten.

184 Daarmee wordt het tevens mogelijk dat gemeenten verschillende aanbieders met elkaar

vergelijken. Het Rijk kan over een beperkte set van de verzamelde gegevens beschikken. Het Rijk heeft immers minder beleidsinformatie nodig dan gemeenten. De mogelijkheden voor beperking van de administratieve lasten onder andere door instelling van een informatiepunt worden in overleg met gemeenten nader verkend.

185 Hoofdstuk 8 Financiële bepalingen

Artikel 8.1.1 Eerste lid

De formulering van het eerste lid geeft aan dat het uitgangspunt is dat de jeugdige en zijn ouder een voorziening ‘in natura’ krijgen. De mogelijkheid van het toekennen van een budget bestaat echter wel indien de jeugdige en zijn ouder dit wensen. In dat geval wordt een budget toegekend waarmee de jeugdige en zijn ouder de mogelijkheid hebben zelf te bepalen bij wie ze de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort willen inkopen. Er wordt geen bedrag aan de jeugdige en de ouders uitgekeerd waaruit ze zelf betalingen kunnen doen; er wordt een bedrag ter besteding beschikbaar gesteld. Het college verricht betalingen indien de door de jeugdige en zijn ouders zelf ingekochte jeugdhulp voldoet aan de gestelde voorwaarden. Voor een trekkingsrecht is gekozen om fraude met besteding van het budget zoveel mogelijk te voorkomen. Aldus is gewaarborgd dat het budget slechts wordt besteed om jeugdhulp in te kopen die ertoe strekt betrokkene de

ondersteuning, hulp en zorg te bieden die de jeugdige of zijn ouders nodig hebben.

Tweede lid

Er kunnen zich situaties voordoen dat het verstrekken van een budget op zwaarwegende bezwaren stuit. Dit geldt in ieder geval voor het gedwongen kader. In het tweede lid is daarom bepaald dat bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering geen budget kan worden verstrekt. Immers jeugdbescherming en jeugdreclassering lenen zich niet voor een inkoop door de jeugdige of ouder zelf. De reden hiervan is allereerst dat in dit soort gevallen niet

aannemelijk is dat de ouders de mogelijkheid hebben om regie te kunnen voeren over de

jeugdhulp. Daarnaast is het bijvoorbeeld bij een ondertoezichtstelling de gezinsvoogd die bepaalt welke jeugdhulp nodig is en het is zeer aannemelijk dat hij daarbij ook al een bepaalde aanbieder op het oog heeft. Het is niet wenselijk als de jeugdige en zijn ouder vervolgens zouden kunnen besluiten de jeugdhulp elders in te kopen. Hetzelfde geldt voor die gevallen waarbij de jeugdige dient te worden opgenomen en te verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. Ook deze situatie leent zich niet voor een budget. Daarnaast geldt dat ook in een aantal andere gevallen het zeer twijfelachtig is dat betrokkene een budget besteedt aan datgene waarvoor het bedoeld is, bijvoorbeeld mensen met een manisch depressieve stoornis of verslavingsproblematiek.

Als deze mensen echter een goed netwerk hebben die met hen dit kan beslissen, kan een budget wel een mogelijkheid zijn. Het is ook denkbaar dat het wenselijk is om jeugdigen die opgenomen worden in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van een machtiging op grond van de Wet bopz tijdelijk of gedeeltelijk niet in aanmerking te laten komen voor een budget. Voor de kosten van de opname en het verblijf lijkt het ongewenst om een budget te verstrekken, het kan echter wel

Als deze mensen echter een goed netwerk hebben die met hen dit kan beslissen, kan een budget wel een mogelijkheid zijn. Het is ook denkbaar dat het wenselijk is om jeugdigen die opgenomen worden in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van een machtiging op grond van de Wet bopz tijdelijk of gedeeltelijk niet in aanmerking te laten komen voor een budget. Voor de kosten van de opname en het verblijf lijkt het ongewenst om een budget te verstrekken, het kan echter wel

In document MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN DEEL (pagina 179-187)