• No results found

Gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In document MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN DEEL (pagina 46-49)

Wanneer een jeugdige kampt met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, zal doorgaans een intensieve vorm van jeugdhulp met verblijf nodig zijn om hem in staat te stellen gezond en veilig op te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Wanneer de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft, onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken, kan gesloten jeugdhulp ingezet worden (gesloten jeugdzorg in de Wjz). Dit is een zeer zware en intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdhulp waarbij de vrijheden van de jeugdige kunnen worden ingeperkt, om te voorkomen dat jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan de hulp die hij nodig heeft.

50 Dit is een beperkte afwijking van het Regeerakkoord 2012.

47 Gesloten jeugdhulp heeft als doel jeugdigen met ernstige gedragsproblemen te behandelen en een dusdanige gedragsverandering te bewerkstelligen dat deze jeugdigen weer kunnen participeren in de maatschappij. De jeugdige wordt daartoe opgenomen in een gesloten accommodatie. Een verandering ten opzichte van het regime van de Wjz, is dat deze accommodatie niet eerst daartoe aangewezen hoeft te worden door de Ministers van VWS en VenJ.

Het regime van de gesloten jeugdzorg wordt nagenoeg ongewijzigd overgenomen in de Jeugdwet (zie ook paragraaf 7.6). Op grond van nationale en internationale regelgeving dient de

mogelijkheid tot het ontnemen of beperken van iemands vrijheid zijn vastgelegd bij of krachtens een wet. In hoofdstuk 6 van deze wet is daarom voorzien in de grondslag voor de beperking van de vrijheden van jeugdigen in het kader van de gesloten jeugdhulp. Hierbij zijn de artikelen 5 (het recht op vrijheid en veiligheid) en 8 (recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven) EVRM van belang. Gesloten jeugdhulp vormt een inbreuk op deze rechten en is slechts toelaatbaar voor zover daarin bij de wet is voorzien en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Artikel 5 EVRM noemt expliciet de ‘rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn opvoeding’ als legitieme grond voor vrijheidsbeneming, mits het overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure is. Hier sluit ook artikel 9 IVBPR bij aan: niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve op wettige gronden en op wettige wijze. Op grond van artikel 10 IVBPR dienen de jeugdigen die van hun vrijheid zijn beroofd te worden behandeld ‘met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid, inherent aan de menselijke persoon.’

Artikel 15 van de Grondwet bepaalt dat niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen buiten de gevallen bij of krachtens de wet geregeld. In het vierde lid is daaraan toegevoegd dat bij een rechtmatige vrijheidsbeneming de uitoefening van grondrechten kan worden beperkt voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt. Dit vormt de grondslag voor de

vrijheidsbeperkende maatregelen die op grond van hoofdstuk 6, paragraaf 3, van deze wet kunnen worden toegepast in het kader van gesloten jeugdhulp. Deze maatregelen betreffen:

- beperking van de bewegingsvrijheid in en rond de gesloten accommodatie (6.3.1), - het tegen de wil van de jeugdige toepassen van jeugdhulpverleningsprogramma’s en de

eventueel daarin opgenomen geneeskundige behandelmethoden (6.3.2), - beperkingen in het contact met de buitenwereld (6.3.3)

- controlemaatregelen (6.3.4)

- beperkende maatregelen tijdens het vervoer van de jeugdige (6.3.5)

De beoordeling of sprake is van dusdanig ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid dusdanig ernstig belemmeren dat jeugdhulp noodzakelijk is en dat het daarbij noodzakelijk is deze jeugdhulp gesloten te verlenen omdat de jeugdige zich anders ontrekt aan de voor hem noodzakelijke jeugdhulp of door anderen daaraan wordt onttrokken, is uiteindelijk aan de kinderrechter die een machtiging (artikel 6.1.2), een spoedmachtiging (artikel 6.1.3) of een voorwaardelijke machtiging (artikel 6.1.4) kan afgeven. De kinderrechter zal op grond van deze wet, de Grondwet en internationale verdragen en op basis van de specifieke omstandigheden van het geval tot zijn oordeel moeten komen. Daarbij zullen op grond artikel 3 van het IVRK de belangen van de jeugdige een eerste overweging moeten vormen. Het

noodzakelijkheidscriterium van artikel 8 EVRM is in de jurisprudentie van het EHRM ingevuld met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Zowel bij de machtiging tot gesloten jeugdhulp als de toepassing van maatregelen in het kader van die gesloten jeugdhulp zijn deze vereisten cruciaal.

Proportionaliteit

Het proportionaliteitsbeginsel verlangt een redelijke verhouding tussen het te dienen belang en de vrijheidsbeperking. De vrijheidsbeneming en de vrijheidsbeperkende maatregelen mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de gesloten jeugdhulp te dienen doel. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, is het doel dat de jeugdige weer in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren . Dit vergt een belangenafweging aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij expliciet de ernst van de problematiek, de ernst van de belemmering in de ontwikkeling tot volwassenheid die de problemen met zich meebrengen, de noodzakelijke

48 jeugdhulp en het risico op onttrekking daaraan in het specifieke geval beoordeeld dienen te

worden. Conform artikel 3 IVRK vormt het belang van de jeugdige hierbij een eerste overweging.

Het kan bijvoorbeeld nodig zijn een jeugdige gesloten te huisvesten, wanneer anders een slachtoffer van een ‘loverboy’ door die ‘loverboy’ zou worden onttrokken aan de noodzakelijke jeugdhulp of wanneer het slachtoffer bij gebrek aan risico-inschatting of motivatie zich door weg te lopen aan de jeugdhulp zou onttrekken. Verder kan het nodig zijn dat ter bescherming van de veiligheid van de jeugdige lichamelijk onderzoek plaatsvindt, bijvoorbeeld dat een röntgenfoto gemaakt wordt om te constateren of de jeugdige voorwerpen heeft ingeslikt of op een andere wijze heeft ingebracht.

Subsidiariteit

Op grond van het subsidiariteitsbeginsel dient aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval vastgesteld te worden dat het doel van de in te zetten gesloten jeugdhulp in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder ingrijpende wijze kan worden behaald.

Dit betekent niet dat eerst andere, minder ingrijpende vormen van jeugdhulp uitgeprobeerd moeten worden. Maar die vormen dienen wel overwogen te zijn voordat tot gesloten jeugdhulp wordt overgegaan.

Indien gesloten jeugdhulp wordt ingezet, kan blijken dat het nodig is om specifieke

vrijheidsbeperkende maatregelen te nemen. De maatregelen die eventueel genomen kunnen worden, zijn limitatief opgenomen in de artikelen 6.3.1.tot en met 6.3.5. Voor elke afzonderlijke vrijheidsbeperkende maatregel zal op grond van het bovenstaande afwegingskader moeten worden afgewogen of die maatregel gezien de omstandigheden van het concrete geval noodzakelijk is.

Artikel 3 EVRM, waarin onder meer het verbod op onmenselijke of vernederende behandeling is opgenomen, moet tevens in deze afweging meegenomen worden. Een vrijheidsbeperkende maatregel die wordt toegepast als dit niet noodzakelijk is of als een minder ingrijpende maatregel mogelijk is, waarmee hetzelfde doel kan worden behaald, kan immers een schending van dit artikel opleveren. Als extra voorwaarde geldt vervolgens dat de maatregel alleen toegepast mag worden als deze in het hulpverleningsplan is opgenomen. Overigens zal de bejegening van de jeugdige erop gericht dienen te zijn hem in eerste instantie vrijwillig te laten meewerken, zodat pas als dat niet lukt overgegaan wordt tot het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel.

Krachtens artikel 37, onderdeel b, IVRK dienen de vrijheidsbeneming van een jeugdige en de toepassing van vrijheidsbenemende maatregelen slechts worden ingezet als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur.

Om de behandeling zorgvuldig op de individuele jeugdige te kunnen afstemmen is het wenselijk dat al in een vroeg stadium na de plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdhulp duidelijk is hoe het hele jeugdhulptraject van de jeugdige eruit gaat zien. Gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen is daarbij één onderdeel in het hulpverleningstraject, waarvan ook aansluitende residentiële jeugdhulp in een open setting en ambulante jeugdhulp thuis of bij zelfstandige kamerbewoning deel kan uitmaken. Dat vraagt een aanpak die zich niet alleen richt op de behandeling binnen de instelling, maar ook op zijn omgeving (huis en school) en op het perspectief dat deze jeugdige daar of elders geboden kan worden. Die aanpak heeft zich vertaald in de Pilotkader zorgtrajecten jeugdzorgplus.51

Om de trajecten jeugdhulpplus52 te vergemakkelijken is de mogelijkheid opgenomen tot schorsing van de machtiging gesloten jeugdhulp en de mogelijkheid om een voorwaardelijke machtiging te verlenen. Zie de artikelen 6.1.4 tot en met 6.1.7 en de daarbij behorende artikelsgewijze

toelichting. Hiermee kan de overgang van een jeugdige van de gesloten jeugdhulp naar vervolgzorg worden bespoedigd en kunnen aarzelingen bij de ontvangende instelling worden weggenomen als men weet dat de jeugdige zich nog aan voorwaarden moet houden met als stok achter de deur dat hij weer terug zou gaan naar de gesloten jeugdhulp.

51 Brief van 20 december 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 31 839, nr. 167).

52 In vervolg spreken we van jeugdhulpplus in plaats van jeugdzorgplus als synoniem van gesloten jeugdhulp, zoals jeugdzorgplus synoniem is van gesloten jeugdzorg.

49 Overigens behoeft de decentralisatie van de huidige gesloten jeugdzorg in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen naar het nieuwe jeugdstelsel specifieke aandacht. In de eerste plaats omdat plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen betekent dat de rechter de jongere ingrijpend in zijn vrijheid beperkt. In de tweede plaats omdat de problematiek van deze jongeren hoge eisen stelt aan het personeel en de accommodaties waar deze jongeren verblijven. Het in gebruik nemen en in stand houden van dergelijke voorzieningen vraagt bovendien grote investeringen en verhoudingsgewijs hoge structurele lasten. Tegelijkertijd dienen gemeenten ervoor zorg te dragen dat er voldoende capaciteit is gegeven hun leveringsplicht. De opnameplicht van instellingen moet vrijwel direct geëffectueerd kunnen worden wanneer de rechter in een crisissituatie een (voorlopige) machtiging verleent. Daarom hanteert het Rijk nu een marge van 10%, zodat pieken in de vraag kunnen worden opgevangen. Voorts vraagt gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen specifieke aandacht, omdat deze vorm van gespecialiseerde jeugdhulp nog volop in ontwikkeling is. Dat betreft niet alleen de ontwikkeling van ‘bedden naar trajecten’, maar ook de capaciteit. Op dit moment worden ongeveer 1400 plaatsen gesloten jeugdzorg gebruikt.53 Deze omvang van feitelijk gebruik is beduidend lager dan eerdere ramingen. Tevens is de verwachting dat een effectieve trajectaanpak zal leiden tot een verdere daling van het gebruik.

Daarnaast verschilt het gebruik per zorggebied. Gemeenten zullen daarom afspraken moeten maken over een landelijk dekkend niveau van aanbieders van gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen.

7.6 Harmonisatie gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en

In document MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN DEEL (pagina 46-49)