• No results found

Voorbeeld tijdelijke bestemmingen Waalsprong, Nijmegen

DERDE OPGAVE: TRANSFORMATIE

Kader 27. Voorbeeld tijdelijke bestemmingen Waalsprong, Nijmegen

148

beheer’ (Schutten, 2012). Initiatieven van burgers en maatschappelijke organisaties spelen bij tijdelijk gebruik een grote rol. Het vraagt een fl exibele opstelling van eigenaren en van overheden onder meer voor het toekennen van tijdelijke bestemmingen. Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven van tijdelijk gebruik van braakliggende gronden en leegstaand vastgoed.

Tijdelijke initiatieven op braakliggende terreinen

Voorbeelden van maatschappelijke initiatieven op leegstaande terreinen zijn onder meer stadslandbouw (IJburg), moestuinen (in de afgelopen drie jaar zijn er in Amsterdam zeventig nieuwe moestuinen bijgekomen, veelal op braakliggende gronden, Haijtema, 2013), recreatie (speeltuinen, crossterreintjes, en degelijke), tijdelijke natuur, kunstenaarsnederzettingen (De Kort, 2009), energiewinning (mobiele zonnepanelen, kweek van biomassa), buurttuinen (zoals in Zaltbommel) of ontmoetingsplekken (zoals een tijdelijk plein, Schalkstad in Haarlem).

Platform 31 heeft in het onderzoeksproject ‘Burgers maken hun buurt’ informatie verzameld over dergelijke maatschappelijke initiatieven en geeft aanbevelingen aan betrokken actoren (Denters et al., 2013).

Ook overheden spelen in op de ontwikkeling van tijdelijke bestemmingen (zie voorbeeld in kader 27). Ook is er het project ‘tijdelijk anders bestemmen’ van Rijkswaterstaat, Deltares en het Innovatienetwerk. “Centraal staat het fl exibel omgaan met tijd en ruimte. Tijdelijk Anders Bestemmen is uitermate geschikt voor gebieden met veranderende functies, hoge dynamiek, klimaatadaptatie en gebieden in transitie. Bij tijdelijk bestemmen krijgt een gebied een nuttige functie, maar blijft het op langere termijn beschikbaar voor toekomstige – vaak nog onzekere – functies. Tijdelijk Anders Bestemmen introduceert fl exibiliteit die nodig is voor duurzame inrichting en duurzaam ruimtegebruik in Nederland” (www.tijdelijkandersbestemmen.nl).

Het interessante verschijnsel doet zich voor dat veel tijdelijke invullingen

aanvankelijk met enthousiasme begroet worden: het werkt, want het trekt publiek. Als er na verloop van tijd een plan moet komen voor de defi nitieve inrichting van de plek, wordt de ervaring van dat tijdelijk gebruik soms volledig genegeerd (zie ook Oswalt et al., 2013). Dat is een gemiste kans.

Kader 27. Voorbeeld tijdelijke bestemmingen Waalsprong, Nijmegen

Nu in Nijmegen-Noord als gevolg van de economische crisis fors minder woningen gebouwd gaan worden dan aanvankelijk gedacht, zijn er zes locaties in de Waalsprong in beeld voor een alternatieve invulling. Grond in Lent en Oosterhout waarop de eerstkomende jaren nog niet gebouwd zal worden, zou een andere, tijdelijke bestemming moeten krijgen. Bij ‘tijdelijk’ moet gedacht worden aan een periode van vijf tot tien jaar. Een samenwerkingsverband tussen de gemeente en een paar grote Nederlandse bouwondernemingen

(de Grondexploitatiemaatschappij (GEM) Waalsprong) is nu op zoek naar een tijdelijke bestemming. De zes locaties zijn Zuiderveld (toekomstige wijk ten noorden van de Keizer Hendrik VI-singel, ruimte geschikt voor evenementen), de Kas in de Vossenpels (ontwikkeling Plantjevlag), Broodkorf (bij het

Citadelcollege en de brandweerkazerne, plek voor een kunstenaarskolonie), de Historische Tuin in de Woenderskamp (uitbreidingsmogelijkheden van de tuin), het strand bij Veur-Lent (mogelijk tijdelijke horeca) en de tijdelijke moestuinen bij de Vossenpels.

Bron: De Gelderlander (2013)

Tijdelijke initiatieven in leegstaand vastgoed

Er zijn eindeloos veel voorbeelden van maatschappelijke initiatieven voor leegstaand vastgoed, zoals tijdelijke ateliers (De Vasim Nijmegen), pop-up-restaurants (pop-up-restaurants die ergens voor korte duur neerstrijken en die gebruik-maken van social media voor ruchtbaarheid), tijdelijke verhuur (goedkoop wonen in fl ats waarvan de sloop is uitgesteld, zoals in Kanaleneiland in Utrecht) en antikraak-wonen.

Een nadeel van tijdelijke bewoning is dat het kan gebeuren dat de tijdelijke bewoners zich weinig aantrekken van de omliggende wijk en dat kan ten koste gaan van de sociale cohesie. Tijdelijk wonen staat haaks op de gedachte ‘wonen is wortelen, meedoen en verantwoordelijkheid nemen’. De uitdaging is dan ook om tijdelijke bewoners te betrekken bij hun wijk. In temp.mo.mo (Quist et al., 2012) zijn diverse initiatieven verzameld van tijdelijk gebruik van moderne monumenten. Wat opvalt, is dat het scala aan activiteiten in Nederland tot op heden redelijk beperkt is: creatieve industrie, uitgaansgelegenheden, tijdelijke bewoning, evenementen en manifestaties. Er zou een breder potentieel aan gebruikers kunnen worden aangeboord, zo is de suggestie van Quist et al. (2012).

Refl ectie

Leegstaand vastgoed en braakliggende terreinen staan symbool voor het wachten op betere tijden. Maar wat als betere tijden niet komen? Of voorlopig niet komen? Eigenaren kunnen zeer terughoudend zijn met het toestaan van tijdelijk gebruik van hun opstallen, terug te voeren op de angst dat tijdelijk gebruik, permanent gebruik kan worden. Door een minimale bezetting (leegstandbeheer) wordt getracht illegaal gebruik tegen te gaan. Geleidelijk groeit echter het inzicht dat tijdelijkheid ook een positieve ontwikkelstrategie kan zijn, om de omgeving en potentiële gebruikers enthousiast te maken voor (her)ontwikkeling, en als instrument voor ‘placemaking’ (het – in interactie met de lokale gemeenschap − ontwerpen van en vormgeven aan betekenisvolle ontmoetingsplekken in de openbare ruimte).

DE TOEKOMST VAN DE STAD |

150

Ook hier zijn er institutionele belemmeringen voor tijdelijk gebruik. Contracten met fi nanciers beperken vaak de mogelijkheden voor (onder)huur of ander gebruik. Eigenaren willen hun vastgoed niet afwaarderen en blijven liever hopen op een nieuwe huurder/gebruiker, dan mee te gaan met initiatieven voor tijdelijk gebruik. De tijdelijke bouwvergunning uit de Wet ruimtelijke ordening is nu vijf jaar geldig (met de Crisis- en herstelwet is deze termijn opgerekt naar tien jaar). De bestemmings plansystematiek is nog te veel gericht op een eindbeeld dat in tien jaar gerealiseerd moet worden (onder meer met een verplichte exploitatie-paragraaf). Belangrijker echter is dat de ‘gevestigde orde’ nog onvoldoende open lijkt te staan voor initiatieven van tijdelijk gebruik uit de samenleving (Quist et al., 2012).

Tijdelijk gebruik heeft een aantal voordelen: het kan dienen als motor om een gebouw of gebied nieuw leven in te blazen en bekendheid te geven. Deze ‘tussen-tijd’ kan gebruikt worden om onderzoek te doen naar de geschiedenis van het gebouw en naar mogelijkheden tot herbestemming. Er kan worden uitgeprobeerd welke functies kansrijk zijn en in het gebied passen. Wel moet worden voorkomen dat tijdens het tijdelijk gebruik door bijvoorbeeld ondeskundigheid onomkeerbare wijzigingen aan het gebouw worden aangebracht die op termijn niet duurzaam of zelfs nadelig zijn (Quist et al., 2012, p. 31).

Tijdelijk gebruik is nog geen gemeengoed. Het zijn vooral vertegenwoordigers van de creatieve voorhoede die met creatieve en inspirerende ideeën komen. Soms op uitnodiging van de overheid. Banken en beleggers hebben nog niet veel van zich laten horen over dit thema.

6.4 Tot besluit

Transformatie is van alle tijden. De stad en de stedelijke omgeving worden voortdurend aangepast aan de eisen van de tijd en de veranderende wensen van de gebruikers. Maar op dit moment verkeert Nederland door de economische en fi nanciële crisis in een lastige fase. Volgens sommigen is er sprake van een great reset (Florida, 2010), er zou sprake zijn van een paradigmaverschuiving, oude tijden komen niet meer terug. De tijd van grootschalige ontwikkelingen op uitleg-locaties, maar ook grootschalige transformatie van binnenstedelijke gebieden, lijkt daarmee voorgoed voorbij. Vanaf nu, zo is de gedachte, gaat het om kleinschaliger ingrepen op basis van bottom-up processen en voortkomend uit maatschappelijke initiatieven. Tuinieren dus, in de woorden van voormalig projectontwikkelaar Rudy Stroink, met een meer organische aanpak van zorgvuldig onderhoud en beheer en slechts op een enkele plek een kleinschalige vernieuwing. Dit biedt kansen. Nu de noodzaak om snel te groeien wegvalt, komt er tijd en rust voor de ontwikkeling van nieuwe concepten, bottom-up plannen, contact met de burger, ruimtelijke kwaliteit, waardering van het bestaande en oog voor detail.

De omstandigheden voor stedelijke transformaties zijn niet gunstig. Overheden bezuinigen en hebben vaak nog (verliesgevende) gronden op uitleglocaties. Woningcorporaties worden aan banden gelegd en hebben minder ontwikkel-kracht. Bij ontwikkelaars heeft een massale shake-out plaatsgevonden.

Financiering is lastig te krijgen, banken mijden risico’s zo veel mogelijk. Het is dus niet verwonderlijk dat alle ogen gericht zijn op initiatieven van (georganiseerde) burgers.

Met het deels wegvallen van programma, de grote leegstand van vastgoed en de grote hoeveelheid braakliggend grond wordt langzaamaan duidelijk dat er in veel steden mogelijk nooit voldoende programma zal zijn om de leegstaande gebouwen en braakliggende gronden te vullen. Dit betekent dat er gekozen moet gaan worden. Braakliggende gronden en leegstaande gebouwen zullen moeten worden afgewaardeerd. Planologie moet vanaf nu in het teken staan van het leren zoeken naar plekken en initiatieven met potentie, zoeken naar gebieden die in de ogen van de betrokkenen nog toekomst hebben, waar partijen nog in durven te investeren. Selectiviteit en zorgvuldigheid kenmerken in de toekomst de samenwerking tussen betrokken partijen. De rol van de overheid daarbij is anders en kleiner, met meer ruimte voor initiatieven van burgers, bedrijven en maat-schappelijke organisaties. Zij bepalen vooral welke plekken in de toekomst nog potentie hebben, en welke niet.

Door de veranderende verhoudingen tussen partijen, veranderen ook de verschijningsvorm en organisatie van transformatie (zie kader 28). Er is sprake van een andere opstelling van partijen, in een andere rolverdeling en samen-werking. De traditionele ontwikkelalliantie tussen overheid en markt maakt plaats voor nieuwe vormen van samenwerking rondom kleinschalige initiatieven. De overheid heeft veel minder geld beschikbaar en neemt noodgedwongen een meer uitnodigende of afwachtende houding aan. Initiatieven worden uitgelokt met prijsvragen, de organisatie van kennislabs, of het (tijdelijk) aanpassen van regelgeving. Waar dat kan, laat de overheid los en nodigt de samenleving uit om te komen met kansrijke proposities. Dat zijn initiatieven en voorstellen van alle partijen die iets willen met een gebied (Heijkers et al., 2012, p. 3). De grote projectontwikkelaars die hun rendement halen uit seriebouw en massa zijn niet meer in staat grote ontwikkelingen te fi nancieren, en worden minder belangrijk. Kleine ontwikkelaars, lokale ondernemers, corporaties en particulieren worden belangrijker. Grootschalige sloop en vervanging maken plaats voor selectiviteit, hergebruik en kleinschalige projecten. Ook tijdelijk gebruik wordt bewust ingezet. Overigens zou het te eenvoudig zijn om maatschappelijke initiatieven geheel los te zien van de overheid. Regelmatig worden initiatieven immers uitgenodigd door de overheid, bijvoorbeeld in de vorm van een prijsvraag. Bovendien laten de vele, vaak kleinschalige, maatschappelijke initiatieven op het gebied van transformatie onverlet dat zich in de toekomst nog steeds grootschalige opgaven zullen voordoen.

DE TOEKOMST VAN DE STAD |

152

Veel Nederlandse steden staan nog voor de opgave om verouderde bedrijven-terreinen, spoorwegemplacementen, havengebieden en dergelijke aan te pakken. Ze zijn vaak slecht ontsloten (gelegen aan de ‘achterkant van het station’) en ook bij een stapsgewijze aanpak zijn grote voorinvesteringen in ontsluiting, openbaar vervoer en andere voorzieningen onvermijdelijk.

De nieuwe verhoudingen roepen ook vragen op, bijvoorbeeld over het onder-scheid tussen een burger en een marktpartij. Zijn werkzoekende architecten met fraaie plannen en ideeën voor hun directe woonomgeving burger of marktpartij? Wanneer wordt een burger die een lege school opkoopt, verbouwt en weer verhuurt een marktpartij?