• No results found

Beroepsopleidende leerweg (BOL) op de werkvloer

ECONOMIE EN KENNIS

Kader 14. Beroepsopleidende leerweg (BOL) op de werkvloer

ROC Mondriaan is in Den Haag al enige tijd bezig om leerlingen in de buurt waarin zij wonen zowel de schoolopleiding als de praktijk te laten volgen. In de wijk Transvaal volgen jongeren drie dagen per week de praktijk bij leerbedrijven en twee dagen onderwijs op een locatie in de wijk. Het doel is meer betrokkenheid te krijgen met de wijk waarin de leerlingen wonen. KCHandel (het Kenniscentrum Handel) is betrokken bij de werving van de leerbedrijven. De wijk huisvest veel kleine middenstandsbedrijven met migrantenondernemers. In samenwerking met Mondriaan, KCHandel en

de gemeente Den Haag zal, daar waar nodig, de praktijkopleider extra trainingen geven op het gebied van de Nederlandse taal, ondernemers vaardigheden en didactische vaardigheden. Het gaat om circa dertig ondernemingen. Bron: www.regionaaladvies.nl/bol-op-de-werkvloer

Refl ectie

Mede door de economische en fi nanciële crisis zijn partijen in toenemende mate tot elkaar veroordeeld. Het wordt steeds moeilijker om zelfstandig doelen te realiseren. Samenwerking wordt vaak lastig en tijdrovend gevonden, maar kan ook leiden tot win-win situaties en innovaties. Hierboven is het belang van samenwerking tussen betrokken partijen beschreven, met enkele succesvolle en kansrijke voorbeelden die de stedelijke economie ten goede komen. Daarbij worden de verhoudingen tussen de partijen gelijkwaardiger en minder hiërarchisch. Ook het triple helix model gaat uit van deze

DE TOEKOMST VAN DE STAD |

96

4.4 Tot besluit

Lange tijd is het stimuleren van de stedelijke economie in het ruimtelijk beleid gericht geweest op productiefactoren zoals bedrijventerreinen, kantoorgebouwen en infrastructuur. Het voorzien in deze productiefactoren behoorde tot de

traditionele overheidssturing. Op regionaal en lokaal niveau was daarbij sprake van een ‘one size fi ts all’. Gemeenten en regio’s leken zich veelal te richten op allemaal dezelfde zaken, met investeringen in bereikbaarheid, verstedelijkings-projecten, scholing, kennisinfrastructuur en economische specialisatie,

los van daadwerkelijke economische patronen van concurrentie van in de regio aanwezige bedrijvigheid.

Langzaam wordt een kentering zichtbaar. Nieuwe regio- en sectorspecifi eke analyses maken de noodzaak duidelijk van een economische strategie die is gericht op maatwerk. De strategie moet gebaseerd worden op de eigen economische sterkten en zwakten en de eigen leefomgevingskwaliteiten. Dat daarbij stedelijke regio’s met een fl inke massa en dichtheid in de internationale concurrentie een streepje voor hebben, is niet gunstig gezien de Nederlandse stedelijke structuur van overwegend middelgrote steden. Door uit te gaan van een strategie van lenen van de buren (‘borrowed size’ en ‘borrowed quality’) kunnen deze relatieve zwakten gecompenseerd worden en kan de huidige Nederlandse stedelijke structuur omgezet worden in een pluspunt: behalve de massa en dichtheid die in gezamenlijkheid bereikt wordt, wordt ook geprofi teerd van de voordelen van die structuur voor de leefomgeving. De traditionele overheidssturing, gericht op werklocaties, is daarbij geen

voldoende voorwaarde meer voor een succesvol economisch beleid, juist nu er overaanbod en leegstand is ontstaan. Om de economische concurrentiepositie van een regio sterk te houden, moet de traditionele overheidssturing aangevuld worden met samenwerkingsrelaties tussen overheden, ondernemers en kennis-instellingen: de zogenoemde triple helix-samenwerking. Juist partijen buiten de overheid kunnen tijdig herkennen wat er elders gebeurt, zoals marktpartijen en kennisinstellingen. Maar ook nieuwe collectieven van burgers en sociaal-ondernemers zijn van belang. Gezien de context waarin dergelijke nieuwe collectieven een grotere rol opeisen, is de erkenning belangrijk dat kennis en ideeën ook te vinden zijn buiten de traditionele kennisinstellingen en grotere, gevestigde bedrijven. Door fl exibele samenwerkingsverbanden, die kunnen variëren in partijen en gebieden, wordt het organisatorisch vermogen van een regio vergroot. Naast het aanleggen van infrastructuur vormt het aangaan van dergelijke samenwerkingsrelaties, binnen de regio, maar ook met ‘buren’, een belangrijke strategie om de concurrentiepositie te versterken.

De in dit hoofdstuk geschetste inzichten over het belang van een maatwerk-strategie voor economische ontwikkeling van regio’s roepen nieuwe en lastige bestuurlijke keuzes op. Als stedelijke regio’s inzetten op een borrowed size’ of ‘borrowed quality’ betekent dat namelijk ook het afstappen van het ‘alles zelf willen hebben in de regio’. Dit vergt een cultuuromslag. Ook het inzetten op een realistische economische strategie (contramalstrategie, spelen in de eigen league) vraagt om keuzes van bestuurders die nu nog niet veel gemaakt worden.

DE TOEKOMST VAN DE STAD |

5.1 Inleiding: het belang van stromen voor de toekomst van de stad

De stad is van oudsher de plek waar stromen samenkomen: mensen- en goederenstromen, en hieraan verbonden ook allerlei andere stromen zoals voedselstromen, energiestromen, waterstromen, afvalstromen en datastromen. In de literatuur over de stad en deze stromen wordt vaak gesproken over

‘de stad als metabolisme’: de stad als levend organisme dat voor zijn functioneren van deze stromen afhankelijk is. De stromen vormen de stofwisseling van de stad. De ontwikkeling van steden leidt daarbij tot een concentratie van in- en uitgaande stromen (VROM-raad, 2010): hoe meer inwoners en gebruikers, hoe groter het volume van deze stromen. Samen kunnen schaalvoordelen, een intensiever ruimtegebruik en een verkleining van afstanden een effi ciëntere inrichting van stromen mogelijk maken. Steden worden geconfronteerd met ernstige milieu problemen, zoals de uitstoot van fi jnstof of problemen met waterbeheer. Een adequater stromenbeheer kan een positieve bijdrage leveren aan de

duurzame ontwikkeling van steden, niet alleen ecologisch, maar ook economisch en sociaal-cultureel. Voor steden van de toekomst is dat een belangrijke

opgave. In essentie gaat het daarbij niet om het tégengaan van stromen op zich, maar om het tegengaan van de schadelijke effecten ervan door een beter beheer van stromen, en door een ruimtelijke koppeling van stromen en plekken (zie ook het pleidooi in Duurzame verstedelijking, VROM-raad, 2010).31

Daaronder valt bijvoorbeeld het verminderen van automobiliteitsstromen ten gunste van duurzamere alternatieven (openbaar vervoer of langzaam vervoerstromen) of het realiseren van hinderarme goederendistributie in de stad. In dit hoofdstuk wordt het thema stromen langs twee lijnen uitgewerkt. Allereerst wordt gekeken naar belangrijke deelopgaven van de stad op het gebied van infrastructuurverbindingen waarover mensen- en goederenstromen worden vervoerd. Een goede connectiviteit van de stad is daarbij cruciaal: hoe beter die is, hoe vlotter stromen in theorie kunnen worden afgehandeld, al is die afwikkeling ook altijd afhankelijk van de capaciteit van de infrastructuur.

31 In het advies ‘Duurzame verstedelijking’ (2010) stelt de VROM-raad dat de aandacht voor de relatie tussen stromen en plekken − hoewel geenszins nieuw − nog geen gangbare praktijk is in het Nederlandse ruimtelijke beleid. De werkelijke organisatie van de ruimte verloopt niet alleen via plekken, en ook niet alleen via stromen, maar via een interactie tussen stromen en plekken. Het gaat om de onderlinge verknoping van stromen, zoals van goederen en mensen, maar ook van energie, grondstoffen, water, afval en voedsel. Dergelijke stromen laten zich op hun beurt (deels) weer sturen door de kwaliteit van plekken: de aantrekkelijkheid, identiteit of functionaliteit van plekken bepaalt mede hoe stromen lopen. Plekken maken én beïnvloeden de stromen. Stromen en plekken kunnen dus niet los van elkaar worden bezien, maar moeten in hun onderlinge wisselwerking worden begrepen.

5