• No results found

DE STAD EN ZELFORGANISATIE 2

2.3 Verschillen in posities

52

de stad niet eenvoudigweg los te zien van de brede waaier aan actoren die de stad laten functioneren. Dat is ook logisch: in een stad als complex, zelf-organiserend systeem maken alle actoren binnen dat systeem deel uit van het zelforganiserend vermogen: burgers, bedrijven, maatschappelijke partijen, maar ook de lokale overheid. Samen maken zij de stad. Het is een continuüm met meer of minder betrokkenheid van de overheid, en meer of minder betrokkenheid van bedrijven, burgers of maatschappelijke organisaties.

Het perspectief op burgerinitiatief kan de indruk wekken dat dergelijke zelf-organisatie nieuw is, dat het een kenmerk van deze tijd is. Dat is niet terecht. Zelforganisatie is allesbehalve nieuw. Wel neemt het andere verschijningsvormen aan. Waar groepen zich voorheen vooral organiseerden langs de lijnen van de traditionele zuilen, ontstaan er nu nieuwe combinaties van partijen, van groepen van gelijkgestemden of belanghebbenden. In de komende hoofdstukken komen hiervan talloze voorbeelden langs. Daarbij kan tegenwoordig gebruik worden gemaakt van digitale netwerken en kennis. Buiten de aloude professionele ‘bastions’ om (zoals dienstverlenende instellingen, ambtelijke apparaten, professionele beroepsverenigingen) vinden mensen elkaar via onlineplatforms, om kennis te delen, initiatieven te nemen, nieuwe diensten uit te vinden en te distribueren (Van der Lans, 2012). Met andere woorden, de groeiende diversiteit aan leefstijlen (intenties) en aan digitale netwerken (mogelijkheden) werken nieuwe vormen van zelforganisatie in de hand. Oude en nieuwe vormen van maatschappelijk engagement bestaan naast elkaar.

2.3 Verschillen in posities

Een schematische weergave van de domeinen van overheid, markt, midden-veld en burger, zoals in fi guur 1, kan de indruk wekken dat alle partijen in die domeinen gelijke posities en rollen hebben en over vergelijkbare capaciteiten beschikken. Dat is geenszins het geval. Binnen de stad als zelforganiserend systeem zijn er grote onderlinge verschillen in posities van de partijen in de stad: in investeringskracht, in vaardigheden, in belang, in horizon. Ook zijn er verschillen in oriëntatie: waar de overheid behoefte heeft aan voorspelbaar-heid, gelijkheid en uniformiteit en de markt baat heeft bij standaardisering en grootschaligheid, zijn initiatieven uit de samenleving kleinschalig, veelvormig en onvoorspelbaar.

De verschillen in positie gelden voor alle actoren binnen de zelforganiserende stad, ook binnen groepen. Zo kunnen er bewoners in de stad zijn die beter hun weg weten te vinden in dit systeem dan anderen. Volgens Uitermark (2012) is de capaciteit voor zelforganisatie ongelijk verdeeld. Zelforganisatie is in zijn ogen dan ook bij uitstek een zeer ongelijkmatig proces. Dat betekent dat, zodra ingezet wordt op zelforganisatie, ook de ongelijkheid tussen gemeenschappen met en

zonder zelforganiserend vermogen vergroot wordt. Dat kan met name proble-matisch zijn als van zelforganisatie wordt verwacht dat het sociale problemen oplost. Want waar sociale problemen bestaan, is de capaciteit voor zelforganisatie in de regel juist zwak ontwikkeld. Een tweede ongewenste uitwerking kan zich voordoen bij de zelforganisatie van woonpatronen: ook uitsortering binnen de stad van bewoners naar koopkracht is een vorm van zelforganisatie en die kan leiden tot een sociaal-ruimtelijk patroon dat niet per se gewenst is (Uitermark, 2012).

De overheid heeft binnen de stad als zelforganiserend systeem een bijzondere positie. De overheid heeft een ‘dubbele pet’: zij stelt (mede) regels en kaders op waarbinnen de partijen in de stad zich bewegen (marktmeesterrol) en tegelijkertijd is zij een van de medespelers binnen het systeem. Op het gebied van het

grondbeleid, bijvoorbeeld, is dit een bekende problematiek. Ook binnen de overheid bestaan verschillen (zie Soeterbroek, 2012), met bestuurders en ambtenaren die meewerken aan lokale initiatieven. Een overheid die meer ruimte wil maken voor initiatieven van andere partijen, vraagt om een ander soort ambtenaar: een faciliterende ambtenaar die weet wat er lokaal speelt. De consequentie daarvan is dat bestuurders (wethouders, ministers) een ander soort ambtenaar zouden moeten verwachten, een die niet alleen bezig is met de bestuurder uit de wind te houden, maar ook met het begeleiden en uitnodigen van maatschappelijke initiatieven. Ook de gemeenteraad zou zijn controlerende rol anders moeten invullen en zich minder afwerend opstellen bij maatschappe-lijke initiatieven (zie ook Denktank van Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2013, p. 62). Ditzelfde geldt voor andere bestuursniveaus (Statenvergadering, kamers).

Binnen de stad als zelforganiserend systeem nemen, tot slot, grote bedrijven een bijzondere plek in. Sommige bedrijven zijn zo groot en machtig in de stad, dat zij min of meer tussen overheid en burger in ‘zweven’; geen van beide heeft eigenlijk iets te zeggen over die bedrijven. Initiatieven van dergelijke grote bedrijven moeten ook tot het zelforganiserend vermogen van de stad gerekend worden. Een groot, machtig bedrijf is net zo goed een actor in het systeem als burgers en de lokale overheid. Ieder binnen dit systeem heeft een rol. Dit advies wil alert zijn op de macht van grote bedrijven. Het vraagt namelijk speciale aandacht van de overheid om te zorgen voor een level playing fi eld, zodat grote bedrijven niet enkel vanwege hun omvang een voordeel in de onderlinge verhoudingen hebben. Ook moet er aandacht zijn voor de verhoudingen tussen gevestigde bedrijven (zoals projectontwikkelaars en vastgoedbedrijven) en nieuwe maatschappelijke collectieven, waarbij de een niet bij voorbaat bevoordeeld wordt ten opzichte van de ander.

DE TOEKOMST VAN DE STAD |

54

2.4 Tot besluit

Lange tijd is gezocht naar een goede balans tussen overheid en markt (privatisering, overheidstoezicht op marktwerking), maar in de stedelijke samenleving is zoveel meer dan overheid en markt. Nu de markt kampt met de economische en fi nanciële crisis en ook de overheid moet bezuinigen, komt er meer ruimte en interesse voor maatschappelijke initiatieven uit de samenleving. Deze initiatieven lijken voort te komen uit een mix van motieven: maatschap-pelijke onvrede met de vergaande invloed van grote bedrijven, afnemend vertrouwen in de overheid en een grotere behoefte om vorm te geven aan het eigen leven en de leefomgeving. Ook heeft het te maken met het feit dat burgers zich niet langer altijd gerepresenteerd voelen in het maatschappelijk middenveld. Dat is paradoxaal: daar waar maatschappelijke instituties in het verleden ooit begonnen zijn als kleinschalig maatschappelijk initiatief, zijn ze inmiddels ver van de burger afgeraakt.

Om deze herschikking van verhoudingen te begrijpen moet de klassieke driehoek ‘overheid – markt – samenleving’ vervangen worden door een kwadrant met op de hoekpunten overheid – markt – middenveld – burger (als nadere onder-verdeling van de samenleving) (zie fi guur 1). De burger is daarbij niet langer alleen consument van de diensten van het middenveld, de overheid of bedrijven, maar ontplooit zelf vanuit wisselende rollen initiatieven: als bewoner, vrijwilliger, ondernemer en professional.

Vaak wordt in het debat over maatschappelijke initiatieven een accent gelegd op datgene wat ontstaat als de overheid iets niet meer doet, als de overheid loslaat. Deze kijk op zelforganisatie doet geen recht aan de daadwerkelijke dynamiek in de stad en samenleving. Toegepast op de stad verwijst het zelforganiserend vermogen naar het overgrote deel van alle activiteit in steden, dat ongepland is of ongeordend. Het refereert aan wat mensen doen in de stad alle dagen, zonder dat ze het zelf zo zouden benoemen: de stad als het permanent veranderende resultaat van deze zelforganisatie. In die zin betekent zelforganisatie dus niet automatisch dat collectieven gaan doen of kunnen doen wat de overheid wil dat zij doen – bijvoorbeeld in het opvangen van bezuinigingen. Deze mythe moet doorbroken worden.

DE TOEKOMST VAN DE STAD |

De stad van de toekomst heeft een aantal problemen op te lossen.12 In dit advies wordt een aantal daarvan nader verkend. Het gaat om opgaven op het gebied van economie en kennis (hoofdstuk 4), stromen en de stad (hoofdstuk 5), transformatie van de gebouwde omgeving (hoofdstuk 6) en openbare ruimte en het publiek domein (hoofdstuk 7).

De vier genoemde opgaven zijn essentieel om te komen tot een vitale stad. Bij alle vier spelen ontwikkelingen die sturend zijn voor de toekomst van steden en die samen in belangrijke mate het aanzien van onze toekomstige steden bepalen. De selectie van de vier opgaven is niet bedoeld als uitputtende verkenning – er zijn ook nog andere opgaven die relevant zijn voor de stad van de toekomst. Uit de selectie blijkt wel dat de gekozen stedelijke opgaven met elkaar samenhangen en elkaar beïnvloeden. Ontwikkelingen in het ene domein werken door in het andere. De bewustwording van deze onderlinge samenhang is essentieel voor een goede ontwikkeling van de toekomst van de stad. In overeenstemming met de wettelijke opdracht van de raad concentreert de verkenning zich daarbij op de fysieke leefomgeving als drager van economische en sociale processen. Die onderlinge samenhang is complex en bestaat tegelijkertijd op verschillende schalen. Ontwikkelingen op het gebied van economie en kennis werken door in de opgaven van stromen, transformatie en publieke ruimte en vice versa. Zo blijkt in de komende hoofdstukken dat de opgave van internationale economische concurrentie tussen stedelijke regio’s het belang vergroot van goede internationale, maar ook zeker van regionale infrastructurele ontsluitingen. Deze connectiviteit is op zijn beurt weer belangrijk voor een goede afwikkeling van de personen- en goederenstromen, die in hoofdstuk 5 aan de orde komt. Bovendien stellen ontwikkelingen op het gebied van economie (bijvoorbeeld Het Nieuwe Werken) andere eisen aan de bestaande stad: er ontstaan leegstaande kantoorgebouwen, die via de transformatie-opgave een andere bestemming kunnen krijgen. Tot slot heeft de ontwikkeling van een kenniseconomie en het grote van belang van face-to-facecontacten gevolgen voor de inrichting en het gebruik van de openbare ruimte. Uitwisseling en interactie tussen mensen wordt steeds belangrijker en stelt eisen aan de kwaliteit van die openbare ruimte als ontmoetingsruimte.

12 Zie ook de essays die in het kader van het adviestraject Toekomst Stad zijn geschreven en waarbij negen opgaven zijn verkend, variërend van de werkende stad tot de sociale stad, van de stad van transformatie tot de stad van veiligheid. Zie www.rli.nl

3

VIER ESSENTIËLE OPGAVEN