Voorbij een meneer race'ten ze naar het loket. Trix zwaaide met het geld. Ze kon
met geen mogelijkheid berekenen, hoe de juffrouw aan het loket tot het fatale
eindbedrag kwam. In de gauwigheid vroeg ze nog: ‘Denkt u wel aan de twee
kinderkaartjes?’
‘Jawel,’ zei de juffrouw, die misprijzend keek naar Trix' hijgende mond.
‘In orde?’ vroeg Frank, die kwam aandraven.
‘Ja,’ zei Trix, meedravend. ‘Maar ik weet niet of 't klopt. Ik zal 't je in de trein wel
teruggeven.’
Door de controle renden ze, de tunnel door. Frank hield Kees bij een mouw van
zijn jas, Trix sleepte Jan mee, die nog trachtte te blijven stilstaan om een dame op
een reclameplaatje te bewonderen.
‘Hij staat er nog,’ riep Frank, die vooruit snelde. ‘En ik zie Huib.’
‘De reddingboei,’ hijgde Trix ademloos.
Huib had het portier opengehouden. 't Was het eenige open portier nog van de
heele lange trein. Hij sleurde Kees en Jan naar binnen. Frank duwde Trix in de coupé,
sprong dan zelf er in. En terwijl het portier nog niet achter hem was dichtgeklapt,
‘Hij staat er nog!’ riep Frank...
reed de trein reeds weg in een uitdagende wolk van stoom.
‘Nu, dat was op het nippertje,’ zei Mary.
‘Nee, zeg nog niets. Alsjeblieft,’ smeekte Trix, toen Huib, hoofdschuddend, zijn
mond al opendeed. ‘Ik voel me net het hijgend lam.’
‘'n Mooi lam,’ zei Huib, verongelijkt, ‘Jouw schuld natuurlijk weer, dat idiote te
laat komen.’
‘Nee, zijn schuld,’ wees Trix, met haar hand vol geld.
‘Tante, wat hebt u daar?’ vroeg Dolly, die een overvloed van krullen over haar
schouders schudde.
‘O ja, 't geld. Hier Frank. Tel maar na.’
‘Waar heb je de kaartjes?’
‘De kaartjes?!’ schrok Trix. ‘Die - die heb ik niet - die heb ik - o, trek niet aan de
noodrem Frank, asjeblieft - die heb ik aan 't loket laten liggen.’
‘Zooiets komt er altijd bij, als je gehaast naar een trein gaat,’ vond Mary.
‘Maar dat kàn niet,’ zei Frank. ‘We zijn toch door de controle gekomen.’
‘Ze heeft ze de controleur laten houden,’ zei Huib.
‘Hebt u ze verloren, Tante?’
Trix voelde in haar mantelzakken.
‘Hier zijn ze. Gek zeg, daar wist ik nu àbsòlùut niets meer van. Ik hoop, dat je me
nu zult willen toegeven Huib, dat ik een rustkuur noodig heb, gelijk mijn dagelijksch
brood. Asjeblieft Frank - klopt het?’
‘Ja - nee - Je hebt een kwartje te veel.’
‘O leuk,’ zei Trix, ‘koop er de kinderen maar chocola voor. Ziezoo, nu mag je je
overkropte gemoed lucht geven.’ Ze knikte tegen Huib.
‘Ik ga eens weer met jou op reis hoor!’
Trix klakte met haar tong.
‘Graag zeg!’
‘Wat hij afgemopperd heeft,’ zei Mary. - ‘Je hebt er geen idee van.’
‘O toch wel,’ zei Trix. ‘Ik ken zijn lieftallige opmerkingen wel.’
‘En we waren net zoo vroeg, moet je weten. Abnormaal vroeg gewoonweg, omdat
de trein van Ernst twintig minuten voor de onze ging. Die hebben we eerst op de
trein gezet.’
‘Blijft hij twee weken in Arnhem?’
‘Ja, en dan komt hij nog éen week bij ons.’
‘Och, dat weet ze toch immers allemaal wel,’ zei Huib. ‘Dat vraagt ze maar om
mijn aandacht van haar af te leiden.’
‘Heelemaal niet. Ik ben dòl op jouw aandacht. Wat een zegen, dat we een coupé
voor ons zelf hebben. Nu hoef jij je voor niemand in te houden. Steek maar van wal
mijn engel.’
‘Wat was je weer kwijt vanmorgen?’
‘Mijn hart!’ zei Trix theatraal. ‘Dat heb ik overal loopen zoeken. En ik ben 't nog
kwijt zeg.’
‘Je kunt mijn partje terugkrijgen,’ beloofde Huib gul.
‘Nee, dat mag je wel houden hoor. 't Is bij jou in goede handen.’ Trix knikte
vroolijk naar Huib. Had ze de storm bezworen?
‘Zeg Frank, wat mankeerde er weer aan vanmorgen?’ vroeg Huib.
‘Wat kan 't je schelen?’ vinnigde ze opeens.
Mary lachte. ‘Je hoeft niet te vragen, wie de schuldige was.’
‘Zien jullie niets aan me?’
‘Uw das zit heelemaal scheef Oom,’ zei Dolly.
‘Je ziet er wat opgeblazen uit,’ vond Huib.
‘Heb je een nieuwe jas aan?’ vroeg Mary.
‘Ik merk al, dat jij Frank weinig aandacht wijdt,’ spotte Trix. ‘Die jas stamt van
verleden jaar.’
‘Paps boord was weg,’ zei Kees.
‘Was je boord weg?’ Huib kon nog niet de duistere samenhang vatten.
‘Mijn voorbeeldige eega had al mijn boorden in de koffer vooruitgestuurd. Toen
moest ik op 't laatste nippertje er nog op uit, om een te koopen. En dit lor is me veel
te hoog.’ Frank probeerde een vinger tusschen boord en hals te wurmen, wat hem
na eenige pogingen gelukte.
‘En je boord van gister dan?’ vroeg natuurlijk Huib.
‘Die had ik toevallig gisteravond stukgescheurd omdat er een kerfje inzat.’
‘Dus - je hadt geen enkele boord?’
‘Ik kan niet zeggen, dat je bar bevattelijk bent,’ vond Trix.
‘Nee. En deze oolijkerd wou, dat ik zonder boord op reis zou gaan, omdat jij dan
had kunnen gnuiven.’
‘Hè Oom, waarom hebt u 't niet gedaan?’ vroeg Dolly.
Mary proestte het opeens uit.
‘Wat zal er vanmorgen bij jullie een sereene stemming hebben geheerscht, Puck.’
Ja, toen knalde ook Huib los.
‘Ik wou, om een lief ding, dat ik er bij was geweest.’
‘O asjeblieft niet,’ weerde Trix af. ‘Ik kon je missen als kiespijn.’
Huib sloeg op zijn knieën.
‘Was je niet ziedend en ziedend kerel?’
‘Nee, heelemaal niet,’ zei Trix vlug. ‘Hij is een schat van een man. We hebben er
samen op bed om zitten krijschen.’
In document
Cissy van Marxveldt, De louteringkuur · dbnl
(pagina 29-33)