• No results found

Toen ze de hall binnenkwamen, zei Frank:

‘Nee Jacquelientje, je rìcht heelemaal niet. Kijk, die steen vooraan moet je raken,

dan vliegen de anderen er van zelf in.’

‘Nee Pap, da's gemeen,’ riep Kees, de opgewekte. ‘U helpt juffrouw Landerman

aldoor. Dàn is 't niks geen kunst om te winnen.’

Frank streek over zijn haar. ‘Och vent, jij kunt 't al zoò goed.’

‘En ik moet 't nog leeren. Ben ik een goede leerling meneer Reyland?’

‘Je bent een charmante leerling, Jacquelientje,’ zei Frank.

*

*

*

‘Nee heusch mevrouw Reyland,’ begon de oudste juffrouw Mandersloot.

‘Och, zeg toch Trix,’ verzocht ze.

‘Nu Trix dan. Wat wilde ik ook zeggen? O ja, wij vinden ook die meneer van Rees

zoo'n eigenaardig mensch.’

‘Ik zie niets eigenaardigs in die goeie man.’

‘Hij heeft een schuwe blik in zijn oogen, vindt u niet?’

‘Een afwézige blik ja, maar schuw, nee, dat is 't niet.’

Trix zat met juffrouw Mandersloot in de salon. Het was de avond van de vierde

dag. Reinier van Amperen speelde een slepende tango. Hij speelde uitstekend piano,

maar was er bijna nooit voor te vinden, omdat hij 't liefst altijd meedanste. Doch de

polyphoon bezat geen tangomuziek, en Jacquelientje had om een tango gevleid. De

deur naar de hall stond open. Trix zag ze steeds weer voorbij dansen: Mary en Pieter

Bron, Frank en Jacquelientje. Natuurlijk! 't Lor kon niet anders dan met halfdichte

oogen voorbijwiegen alsof ze wèg was door het kwijnende rythme. Trix kneep haar

handen samen. Ze zag niet het lieve gezicht van juffrouw Mandersloot naar zich

toegebogen, ze zag zelfs niet de welgevulde gestalte van de Koningin van Sheba

oprijzen en in de hall verdwijnen, gevolgd door de timide stapjes van Pa Landerman.

Ze zag alleen dat pikzwarte haar en de smachtende houding en de rose jurk. Ze schrok

op. ‘Pardon, wat zei u? Ik verstond u niet.’

‘Ik zei, dat mevrouw Landerman ook vindt, dat meneer van Rees zich wel een

weinig merkwaardig gedraagt.’

‘O diè,’ zei Trix scherp.

‘Hoe bedoelt u?’ Natuurlijk schrok die lieve, oude schat.

‘Nu ja, ik bedoel, dat mevrouw Landerman ook vinden kan, dat ìk me merkwaardig

gedraag, en ik ben heusch geen verdacht individu.’

Juffrouw Mandersloot schoof haar stoel nog wat dichterbij.

‘Mevrouw Reyland - ach ja, Trix, is 't een afkorting van

Beatrice? Ja? - luister eens. Dàt waren mevrouw Landermans eigen woorden: Ze

vindt meneer van Rees een beetje 'n verdacht individu.’

‘Ziet u wel, ik kan in de ziel van die forsche vrouw lezen,’ bekende Trix.

‘Vindt u mevrouw Landerman niet sympathiek?’ lichtelijk angstig.

‘Buitengewoon sympathiek. Dàarom juist is haar ziel mij een open boek.’

Juffrouw Mandersloot keek wat weifelend.

‘Maar u spreekt nooit met mevrouw Landerman.’

‘Nee, wij aanbidden mekaar op een afstand. Maar gaat u door met uw van

Rees-beschouwing juffrouw Mandersloot.’

‘Och, daar valt verder weinig van te zeggen. 't Maakt alleen Fiene en mij wel eens

wat angstig, nu mevrouw Landerman er ons op attent heeft gemaakt.’

‘Hebt u uw juweelen achter slot en grendel?’ schertste Trix.

‘Neen, u mag er niet de spot mee drijven. Je hoort van de gekste dingen

tegenwoordig. 't Zou heelemaal niet onmogelijk zijn, dat meneer van Rees misschien

een - e - nu, een donker verleden heeft gehad.’

‘De meeste mannen hebben een donker verleden,’ zuchtte Trix.

‘Maar hij spreekt zoo nooit over zichzelf. Ik heb gister nog eens getracht een

gesprek met hem te voeren, doch hij was zoo vaag en, ja, ik vond hem geheimzinnig.

Ik zei nog tegen Fiene gisteravond: ‘Er steekt toch niets in om wat van jezelf te

vertellen.’

Daar zweefden ze weer voorbij.... Dat Frank ook zoo goed danste. Zoo maatvast.

Waarom had hij niet Huib's onverschillige dansbeenen, die steeds uit de maat sloegen.

Waarom had hij niet Huib's verregaand laconisme tegenover de dans?

‘U weet ook niets van mijn verleden,’ zei Trix. ‘U weet

alleen, dat ik een man en twee telgen bezit. En verder.... - lieve juffrouw Mandersloot,

ik kan wel een avonturierster geweest zijn.’

‘Neen, neen, u niet. Nee, jij niet.’ Ze legde even haar hand op Trix' arm. ‘Dat kan

men zoo wel aan je zien. Maar ik ben er bijna zeker van, dat meneer van Rees wel

een avonturier is geweest.’

‘We zijn, als 't er op aankomt, allemaal levensavonturiers.’

‘O maar ik niet,’ zei juffrouw Mandersloot wat onthutst.

‘Neen, u niet. Maar meneer van Rees ook niet. Die man heeft natuurlijk geen

animo, om zich in zoo'n pension binnenste buiten te keeren. Gelijk heeft hij.’

‘Mevrouw Landerman zei, dat ze 't onverantwoordelijk van juffrouw van de Berg

vond, om maar zoo, zonder verder informaties in te winnen, iemand in huis te nemen.

We weten ten slotte niets anders van meneer van Rees, dan dat hij uit Amerika komt.

Vindt u dat niet vaag?’

‘Heelemaal niet. Alles wat uit Amerika komt is wel safe.’ Trix lachte opeens.

‘Veronderstel, dat hij werkelijk de duistere bedoelingen heeft, die de Koningin hem

aanwrijft....’

‘De Koningin?’ Juffrouw Mandersloot keek weifelend naar Trix.

‘Och ja, mevrouw Landerman. Die noem ik de Koningin van Sheba. Ze is zoo

vorstelijk, vindt u niet?’

‘Ja, zeer vorstelijk,’ zei juffrouw Mandersloot.

‘Nu dan, als die goeie man duistere bedoelingen had, zou hij toch zeker zoo'n

eenzaam landhuis niet als operatieterrein nemen.’

‘Jùist wèl. Mevrouw Landerman zei, dat zoo iemand bij voorkeur zich in een

omgeving als deze terugtrekt om zijn slag te slaan.’

‘We loopen dus kans, dat we op een goeie nacht en bloc vermoord worden,’ zei

Trix hoopvol.

‘O, zeg toch niet zulke afschuwelijke dingen.’ Juffrouw

dersloot rilde. ‘Foei, ik zal er de heele nacht niet van kunnen slapen. 't Is maar goed,

dat Fiene met hoofdpijn naar bed is gegaan. Die is zoo nerveus. Als ze dàt gehoord

had....’

‘Kom, kom, ik meende er natuurlijk niets van.’ Ja, daar gingen ze weer. Wat hing

ze kwijnend in Frank's arm. Alsof een briesje haar reeds omver zou kunnen waaien.

Alsof ze alleen diè sterke arm noodig had. Stel je voor met zulke beenen. Beenen

als stoelpooten!’ raasde Trix inwendig.

‘Zeg, kent die tango geen grenzen?’ riep ze naar van Amperen.

Hij wiegde even met zijn hoofd. ‘Ik ben er heelemaal in.’

‘Nu, kom er dan eens uit, asjeblieft.’

‘Verveelt het je?’

‘Ik ben er kapot van. Een tango heeft op mij dezelfde invloed, als een icecobbler.’

‘Houd je daar dan ook niet van?’

‘Jongen, ik vind ze allebei zàlig. Alleen, ze mogen niet te lang duren.’

Meneer van Amperen eindigde met een paar wegstervende accoorden.

‘Zoo goed?’

‘Ja. Zeer verplicht.’

Maar Jacquelientje - ze voerde Frank aan een hand mee - kwam de salon

binnengesprongen. ‘Hè, meneer van Amperen, dat is nu heelemaal niet lief van u.

Waarom houdt u er nù al mee op?’

‘Tja,’ hij streek over zijn haar, ‘op hoog verzoek.’

Jacquelientjes ronde, bruine oogen keken door de salon. Trix keek naar de

ineengestrengelde handen. En Frank blikte zoo onbewogen. Die deed niet eens moeite

om zijn hand los te krijgen.

‘Op hoòg verzoek?’ kweelde Jacquelientje.

‘Ik had er genoeg van,’ zei Trix.

‘Maar dat is heelemaal niet lief van u,’ zong Jacquellientje.

‘'t Was ook heelemaal niet mijn bedoeling om lief te zijn,’ zong Trix terug.

Juffrouw Mandersloot keek weer wat onthutst naar Trix. Proefde ze de snelle,

vijandelijke uitvallen, die hier heen en weer flitsten tusschen die twee? Maar Trix

blikte zoo onschuldig naar Jacquelientje.... Zou ze 't zich verbeeld hebben?