• No results found

Trix zat ineengevouwen op de canapée in de salon. Ze zat er heel alleen, en ze hield een potlood tegen haar lippen gedrukt

Huib, tikkend met een krant tegen zijn beenen, kwam binnen.

‘Zoo, zit jij hier?’

‘Nee stil,’ zei Trix.

‘'t Is me daar een lawaai in de hall. Beestachtig. Ik kan nog niet eens rustig om

twaalf uur mijn morgenblad lezen.’

‘Stil,’ zei Trix.

‘Wat voer je uit?’

‘Och, stìl toch,’ zei ze weer.

Huib ging bij de haard zitten, vouwde zijn krant open, las. Trix schreef weer met

een nieuwe aanloop. Uit de hall klonk Jacquelientjes opgewonden stem. Trix schreef

verwoeder.

Dan: ‘Huib.’

‘Ja, stil,’ zei Huib.

‘Wil je zien, wat ik gewrocht heb?’

‘Stil,’ zei Huib.

‘'t Is best de moeite waard.’

‘Och, stil toch,’ zei Huib. Hij lachte, stond op.

Trix maakte ruimte naast zich op de canapée.

Ze toonde hem het papier. ‘Ken je deze vrouw?’

‘Ha, ha, Madame Landerman. Op een troon. Met Pa aan haar voeten. Die nietige

menschjes zijn wìj zeker.’

‘Ja. Hoe vind je het?’

Huib kneep een oog dicht.

‘Knap. Bijzonder knap. Alleen....’

‘Ja?’

‘'n Beetje Trix-achtig, dunkt me.’

‘Overdreven, bedoel je.’

‘Lichtelijk. Maar knap is 't.’

Trix trok een gezicht. ‘Zal ik je voorlezen, wat ik erbij gedicht heb?’

‘'k Ben éen en al aandacht.’

‘Luister.’ Ze boog wat naar Huib over:

‘De Koningin van Sheba Zit op een gouden stoel. Daar kijkt ze en daar staart ze Aldoor naar 't zelfde doel. En aan haar voeten wroeten De wurmen van deez' aard. De Koningin van Sheba Zit op haar stoel en staart.... Staart over alle wurmen Van 't kleine aardrijk heen. En trotsch en onbewogen Schudt zij haar groote teen. De Koningin van Sheba Dat is een fiksche vrouw. O landerige Landerman Wat doe je in de kou!’

Huib sloeg met de krant op zijn knie. ‘Verdraaid zeg. Die is goed. Maar hoor eens

meisje,’ en hij krabde zich ostentatief achter de ooren, ‘jij bent een zeldzaam

gevaarlijke vrouw.’

Trix blies haar wangen op. ‘Bèn ik ook.’

‘Ik durf geen enkele hebbelijkheid meer te demonstreeren. Straks hang ik voor

een winkelraam met een gedicht eronder.’

‘Geen nood,’ zei Trix. ‘Ik bloei in 't verborgen.’

‘Geef mìj nu maar dat schimplied en de caricatuur,’ zei Huib. ‘Dan zal ik het voor

je opbergen. Want jij laat het natuurlijk overal rondwaaien.’

‘Asjeblieft. Ik lach me dood, als jij het slingeren laat.’

‘Ik zal wel oppassen. Ik heb veel te groot respect voor de Koningin van Sheba.’

Trix trommelde op haar knie. Ze keek naar haar schoenpunten.

‘Huib,’ zei ze, ‘ik vind het hier een zeldzaam ellendige beweging. Lach toch niet

direct, kerel, als ik wat zeg!’

‘Ja kind, maar als jij zulke dingen beweert, denk ik aldoor aan de sereene sfeer en

aan de - hoe heet dat ook weer - o ja, aan de loùtèringkuùr!’ Hij gnoof. ‘'t Is wel een

beetje anders uitgekomen, hè Puck!’

‘'t Kan nog best een louteringkuur worden,’ zei ze direct weer strijdlustig.

Huib knikte. ‘Vlieg me niet aan,’ weerde hij af.

‘Je wordt meestal door ellendige dingen juist gelouterd,’ ijverde Trix.

‘Natuurlijk, natuurlijk. Ik ben 't volkomen met je eens.’

‘Doe toch niet zoo onmogelijk.’

‘Onmogelijk? Nu gèef ik je voor eens gelijk....’ begon Huib.

‘Och, vlieg op!’ zei Trix. Ze zette met een harde stamp haar voeten op de grond.

‘Wat is er nu eigenlijk met je, meisje?’

‘Niets! Wat zou er zijn?’ Trix neuriede, keek naar buiten, kraste met een nagel

over haar rok. - ‘Huib!’

‘Ja, wat is er dan kind?’

Trix keek hem aan. Spotlachte hij? Neen, zijn oogen stonden ernstig.

‘Zeg Huib, hoe vind jij die Jacquelientje?’

‘Wel een aardig kind,’ zei Huib droog.

‘Kìnd!’ smaalde ze weer direct. ‘Noem dat wezen toch geen kind. Ze is volwassener

dan ik ben.’

‘Zoò erg volwassen bèn jij ook niet,’ plaagde Huib.

‘Jij tutoyeert haar ook al, hè?’

‘Ja, waarom niet? Zoo'n kind - ik eh - ik bedoel zoo'n volwassen vrouw.’

‘Ik snap niet wat je in haar ziet,’ dreigde Trix.

‘Ik ziè niets bijzonders in haar,’ weerde Huib af. ‘Maar wat wil je. Ze is een aardig,

levenslustig kind, enne....’

Trix porde hem tegen zijn schouder. ‘Als je nu nog éen keer “kind” zegt, wandel

ik regelrecht met de Koningin van Sheba de hall binnen.’

‘Ik noem jou toch ook kind,’ zei Huib.

‘Aboe!’ hoonde Trix.

‘Nee maar Puck, werkelijk.’ Huib ging eens breeduit zitten. ‘Nu moet je niet boos

worden, maar 't is absoluut je eigen schuld, dat je 't hier niet prettig vindt.’

‘Och, je kletst.’

‘Je kunt je toch boven dat kind - o pardon - boven die volwassen vrouw stellen.

Bovendien, ze doet niets bijzonders. Ze zingt een beetje, ze danst een beetje, en - ja,

ze flirt een beetje.’

‘Zeg, zou je dat beetje niet weglaten?’ vond Trix.

‘Kom, kom, zoo erg is 't niet.’

‘Och, jij bekijkt het met zoo'n bekrompen mannenblik.’ Trix plantte haar ellebogen

op haar knieën. ‘Laat ze met Piet Bron zingen en dansen en flirten. Die is nog te

veroveren. En dat zou me geen laars kunnen schelen.’

‘Ja maar Bea, je kunt het haar toch ook niet kwalijk nemen, dat ze Frank

aantrekkelijker vindt dan Piet Bron.’

‘Och, vlieg op!’ zei Trix weer.

‘En bovendien, zoo'n beetje onschuldig, kinderlijk gedartel mag ik wel,’ vond Huib.

‘Geef hier de Koningin van Sheba,’ zei Trix.

Huib klapte op zijn borstzak. ‘Nee meisje, die zit hier veilig. Ik gaf je nog liever

een Mauser geweer.’

‘Kàlm!’ smaalde ze....

‘Huib, je bent een zeldzaam opwekkend exemplaar. Ik heb nooit geweten, dat je

zoo'n eend was.’ Trix sprong op, liep met de handen op haar rug door de kamer.

‘Kom je niet weer kalm zitten?’

‘Kàlm!’ smaalde ze. ‘Ik zat nog liever boven op een vuurspuwende berg dan naast

jou.’

De deur ging open en Mary keek om een hoekje.

‘O, zitten jullie hier?’

‘Ze zegt de onhebbelijkste dingen,’ zei Huib.

‘Daar zul je 't dan wel naar gemaakt hebben,’ vond Mary.

Huib stond op. ‘Vechten jullie vrouwen 't samen maar verder uit. Wat doen ze in

de hall?’

‘Hoor je 't niet? Sjoelbakken.’

In 't voorbijgaan klapte Huib Trix met de krant op haar arm. ‘Zullen wij tweetjes

vanmiddag een groote wandeling maken?’

‘Dank je wel. Niets geen zin om aldoor lofliederen op het kìnd aan te hooren.’

‘Nee, dan zal ik als maar jou loven.’

‘Ga maar gauw sjoelbakken,’ drong ze, en ze keerde zich naar Mary.

Huib trok de deur achter zich dicht. Hij glimlachte.

‘Wat is er nu aan de hand Puck? Je ziet er zeldzaam verhit uit. Heb je weer met

Huib gevochten?’

‘Och, hij is al net zoo zot als de rest,’ zei ze.

‘Als welke rest?’ vroeg Mary verbaasd.

‘Nu, als Frank en van Amperen, enne, ja, en weet ik wie.’

‘Maar wat is er dan gebeurd?’

‘Och!’ Trix schopte tegen de haardschuif. ‘Hoe vind jij die Jacquelientje?’

‘Wel een aardig kind,’ vond Mary rustig.