• No results found

De deur werd achter hen dichtgegooid. Maar op de gang balde Trix haar handen tot vuisten

‘Heb je ooit zoo'n waanzin meegemaakt?’

‘Och, trek het je niet aan.’

‘Ik heb me beheerscht, maar ik had haar kunnen bestòr men,’ woedde Trix.

‘Wind je niet zoo op, zeg.’

‘Ach jullie mannen!’

‘Allemaal eender hè?’

Ze hoorde de K.V.S. bellen. Gijsje kwam de trappen opvliegen. Ze hoorden, dat

de K.V.S. commandeerde:

‘Gijsje, ik heb graag, dat je direct mijn kamer in orde maakt.’

‘O ja mevrouw,’ zei Gijsje.

‘Zie je wel, zoo buit ze het eenige stuk personeel nog uit. Ik zou de schoenenbak

wel in haar bed willen stoppen vanavond.’

‘Ik zou maar niet meer met haar beginnen,’ kalmeerde Pieter Bron. ‘Ik ga mijn

eigen hok opruimen. Help je me?’

‘Och, vlieg op,’ zei Trix. ‘Ik ga naar mijn kamer.’

*

*

*

Maar 's avonds zei Frank, toen ze gevieren op de van Sonkamer nog even

naboomden: ‘En toch is het de aardigheid wel wat te ver gevoerd. Vooral tegen

iemand als mevrouw Landerman.’

‘Och kerel, snap je nou niet,’ zei Huib, ‘dat die kwajongen bij voorkeur die

aardigheden met menschen als de K.V.S. uithaalt.’

‘Als je haar gezien had,’ Mary proestte nog. ‘'t Was tè zot. Maar mijn hart klopte

in mijn keel van akeligheid, dat ze in al die kleeren zou worden verrast.’

‘'t Had me niks kunnen schelen,’ knorde Trix. ‘Hoe zou jij hebben gekeken Huib,

als je mij in jouw jacquet overvallen had?’

‘Ik had je afgerost,’ zei Huib.

Frank beende norsch door de kamer.

‘Zeg, denk om Dolly,’ waarschuwde Huib.

‘En toch blijf ik volhouden, dat Trix haar anti-Landermangezindheid te sterk

overdrijft. Je zult zien, we krijgen er hoopen gezanik mee.’

‘We zitten al midden in 't gezanik,’ zei Huib bemoedigend.

‘Brr, koud is 't hier.’ Trix hulde zich in de sprei van Huib's bed.

Mary wikkelde zich in de andere sprei. ‘Hoor eens, Trix mag dan haar antipathie

wel wat te ver voeren, maar ik heb me vanmorgen toch ook niet weinig geërgerd aan

de houding van de dames Landerman. Eerst mevrouw met haar ziekelijke arrogantie,

en dan dat kind, dat er maar genoegelijk op uittrekt, in plaats van ons te helpen. Maar’

- Mary haalde haar schouders op - ‘je kunt niet anders verwachten van zoo'n leeg

vat.’ Trix applaudisseerde.

‘Kom, kom, dat is overdreven.’ Frank stak een cigaret op. ‘Ik heb het natuurlijk

ook niet goedgevonden, dat ze jullie vanmorgen niet geholpen heeft. En dat heb ik

haar ronduit gezegd. Maar after all, ze is nog maar een kind....’

‘Nou,’ Huib viel hem in de rede. ‘Daar ben ik wel wat van teruggekomen.’

‘Ik heb toevallig vanmiddag ernstig met Jacquelientje gepraat,’ zei Frank.

‘Wat aanbiddelijk,’ smaalde Trix.

‘Wees nu toch stil Puck,’ zei Mary.

‘Ik heb eens getracht om te zien of er werkelijk wat bij zit.’

‘Daar heb je bij mij nooit moeite voor gedaan,’ zuchtte Trix.

‘Zou hem niet veel hebben gegeven,’ zei Huib, alsvast zijn schoenveter

losstrikkend.

‘Je gaat je toch hoop ik niet uitkleeden?’ informeerde Trix.

‘Ik mag toch zeker wel mijn schoenveters losmaken.’

‘Als 't daar dan maar bij blijft.’

‘En wat zei Jacquelientje?’ vroeg Mary.

‘Dat kind is ook al onbevredigd. Ze wil zich nuttig maken en werken.’

‘Laat ze dan hier alvast beginnen,’ merkte Huib op.

‘Ze is hier toch voor haar plezier,’ wist Frank onverstandig te zeggen.

‘O, en wij niet zeker.’ Trix rukte de sprei van haar kin los.

‘Jij bent hier om te louteren.’ Huib schopte zijn schoenen uit, bukte zich voor zijn

pantoffels. ‘En ik moet zeggen, je bent al prachtig op weg, Bea.’ Hij kwam met een

rood proestgezicht weer overeind.

‘Plaag nu niet altijd,’ verzocht Mary. ‘En werk niet zoo opzichtig met je sokken.’

‘Kom, Mary raakt ook al aangestoken. 'n Fraaie boel wordt dat hier. We zullen

gauw niets meer kunnen doen Frank, kerel.’

Maar Frank, vlug trekkend aan zijn cigaret, was op de punt van de tafel gaan zitten.

‘Zie je, ik kan me best voorstellen, dat een meisje als Jacquelientje zich in zoo'n

kleine plaats als Schoonhoven niet meer thuis voelt.’

‘Dat kan ik me ook best voorstellen,’ beaamde Trix. ‘Het arbeidsveld is daar veel

te klein.’

‘Ze zei tegen me, dat ze wat beteekenen wil in de maatschapij.’

‘Aandoenlijk,’ vond Trix.

‘Laat die man toch kalm uitpraten,’ bromde Huib. ‘Da's heel loffelijk van

Carolientje.’

‘Ze vroeg mij om raad.’ Frank tipte de asch van de cigaret op de grond.

‘Zeg, niet zoo bohémien,’ verzocht Mary. ‘‘We moeten zel onze kamers doen,

denk eraan.’

‘Och, en wat heb je toen gezegd?’ vroeg Trix lief.

‘Ja, ik vroeg natuurlijk welke richting ze prefereerde,’ zei Frank. Hij slingerde zijn

been heen en weer.

‘Nu wordt het melodramatisch,’ zei Trix. ‘Ga door.’

Frank hoofdschudde naar Huib. Die had een mimiek van: Maar niet op haar letten.

‘Ze zei, dat ze veel voor maatschappelijk werk voelde.’

‘Voor maatschappelijk werk,’ herhaalde Trix. Ze legde haar hoofd op Mary's

schouder. ‘Aanstonds wil ze verpleegster worden, het Lor!’

‘Ja, daar had ze 't ook over.’ Frank bleef kalm. ‘Maar ze voelde toch meer voor

kinderverzorging en dat soort werk.’

‘Heel flink van Carolientje,’ meende Huib.

Trix stak een lange tong naar Huib uit.

‘En toen heb ik haar aangeraden op de school voor maatschappelijk werk te gaan,’

zei Frank.

‘Ze lijkt mij voor dat werk totaal ongeschikt,’ zei Mary. ‘Ze neigt meer naar de

frivole dan naar de maatschappelijke kant van het leven.’

‘Dat kan wel meevallen,’ zei Frank. ‘Ze maakte alleen bezwaar, dat ze in

Amsterdam zoo heelemaal geen vrienden heeft.’

‘Die zal ze gauw genoeg hebben,’ hoonde Trix.

‘Ze zou best bij jullie in huis kunnen,’ animeerde Huib. ‘Geeft nog wat afleiding.’

Trix sprong van het bed, Ze raakte in de sprei verward, greep zich aan Huib's arm

vast om staande te blijven.

‘Dat heb ik niet voorgesteld hoor,’ zei Frank kalmeerend.

‘'t Zou de vriendelijkheid wel een beetje te ver gedreven zijn,’ meende Mary.

‘O, maar hij heeft wel gezegd, dat ze kan komen aanwaaien zoovaak ze wil. Heb

je niet?’ Ze stond voor Frank. ‘Heb je dat niet gezegd?’

‘Nou ja, zoo ongeveer,’ zei die, achteloos zijn cigaret op de grond gooiend. ‘Ik

mag toch zeker wel een béetje tegemoetkomend zijn.’

‘Zeker. Je mag àlles. Maar ik zal je dit zeggen - zij komt bij ons niet in huis. Ik

ontvang haar doodgewoon niet. Ik doe het niet. Ik, ik....’

‘Nu, dan ontvang ik haar,’ zei Frank bedaard.

Trix keek om hulp smeekend naar Huib en Mary.

‘Toe, zeg jullie 'es wat.’

‘Ik denk, dat je 't alleen wel afkan,’ zei Huib.

‘Nu hooren jullie eens, hoe ze zich over iets heel gewoons kan opwinden.’

Trix stampvoette.

‘Dat noemt hij gewòòn. O, woorden schieten te kort.’

Mary legde kalmeerend haar hand op Trix' arm. Maar Huib zei rustig: ‘Blijf kalm

meisje. Zal ik je eens wat zeggen, die K.V.S. stuurt haar dochter niet naar de school

voor maatschappelijk werk. Die heeft wel andere plannen met Evelientje. Verdraaid

- nog-aan-toe!’ brieschte Huib plotseling verder - ‘Blaas toch niet elke mug tot een

olifant op, Bea!’

‘Huib heeft gelijk,’ zei Frank. ‘Ze is nog niet in Amsterdam, en àls ze komt....’

‘Dan ontvangen wìj haar wel,’ zei Mary vlug. ‘Zullen wij wel als rem werken.’

‘Goed zoo,’ zei Huib. Hij deed of hij zijn jas wilde uittrekken. ‘Gaan jullie nog

naar bed? Of blijf je hier slapen, Beatrijs. Zeg, kijk eens wat vriendelijker asjeblieft.

Is dat nou de moeite waard om zoo'n gezicht te zetten.’

‘Je snapt geen laars van mijn zièl,’ zei Trix naar de deur gaand.

‘Tòch wel, tòch wel,’ knikte Huib. Hij klopte Frank op de schouder. ‘Nacht

jongelui, zoen het maar gauw af.’

‘Ik zoen nooit meer,’ zei Trix wraak gierig. ‘Nooit meer, hoor je!’

‘Daar bof ik dan bij,’ zei Huib. Hij deed de deur achter hen dicht. Dan

hoofdschudde hij tegen Mary.

‘Ze maakt zich veel te druk, die Puck,’ zei hij zacht.

Hoofdstuk IX.

Huib zat met Mary in de hall. Trix zwierf op de vijver rond met de jongens.

‘We mogen straks wel eens gaan kijken hoe ze 't stellen,’ zei Mary. Ze knipte

voorzichtig een draad af, die bij het avondtaschje neerbungelde. Huib gaapte.

‘Och, die zullen wel plezier hebben.’

‘Nu, plezièr,’ aarzelde Mary. ‘Puck zag er niet direct plezierig uit.’

‘Kom, kom, dat waait wel weer over.’

‘Hmm, ik weet niet. Dit schijnt haar erg aan te pakken.’

‘Dan moet ze maar eens wat logischer denken,’ meende Huib.

‘Verdraaid-nog-aan-toe, 't is toch geen misdaad, àls die Sabientje naar Amsterdam

gaat, en àls ze dan eens een dood-enkele keer bij hen komt.’

‘Nu ja, een dood-enkele keer,’ weifelde Mary. ‘'t Zal daar niet bij blijven, jongen.’

‘En ik moet je zeggen, ik vind Frank's houding dood-natuurlijk. Hij kan toch

warachtig niet zeggen: “Je mag wel naar Amsterdam, maar asjeblieft, kom nooit bij

ons thuis.” Ik zou me door jou niet zoo laten ringelooren, dàt wil ik je wel vertellen.’

‘Wat ben je opstandig opeens.’

‘Ik ben heelemaal niet opstandig.’ Huib gaapte weer. ‘Ik ben suf. Die buitenlucht

maakt me moe.’

‘En overmorgen is 't Kerstmis,’ mijmerde Mary.

‘'t Zal een sereen Kerstfeest worden, als 't niet betert.’

‘Vanavond zouden we met ons allen de boom versieren, als de kinderen naar bed

zijn.’

‘Idyllisch,’ vond Huib.

‘Wees toch niet zoo sarcastisch.’

‘Ik wou, dat jij het verschil tusschen waarheid en sarcasme aanvoelde. Ik kan me

niet voorstellen hoe de K.V.S. en Trix samen een Kerstboom zullen versieren.’

‘Maar wij zijn er toch ook bij.’

‘'t Is goed,’ zei Huib. ‘Ik wou, dat we rustig waren thuisgebleven.’

‘Ik vind het hier zoo kwaad niet.’

‘Dat is tenminste éen geluk.’ Hij legde zijn hand op haar arm. ‘Jij maakt wel altijd

en overal het beste van, hè vrouw? Praat jij 'es met Trix. Dan zal ik Frank eens onder

handen nemen. Ten slotte hoeft hij nou ook weer niet die Evelientje aan te moedigen.’

‘'k Geloof niet, dat hij dat doet. Zij volgt hem als een schaduw. Dat heb ik

vanmorgen nog tegen Puck georeerd.’

‘En wat zei ze?’

‘Ja, wat zou ze zeggen? - ‘Praat er maar niet van, Mary. 'k Ben ziedend.’

‘Als het ijs dan maar niet smelt,’ zei Huib.