• No results found

DEEL 2: EVENEMENTENTERREINEN: EEN SPECIFIEKE PROBLEMATIEK?

10. Regulering ruimtelijke effecten middels planregels

10.1 Jurisprudentieoverzicht inzake evenementen

10.1.3 Vervolg

8 juni 2011: een witte raaf

Medio 2011 lijkt de Afdeling deze lijn enigszins te nuanceren ten aanzien van bestaande situaties.138 De Afdeling gaat mee met het betoog van de gemeenteraad dat het bij de in casu beoogde evenementen om ondergeschikte doeleinden gaat, dat de evenementen reeds jaarlijks gehouden worden en dat bij de beslissing of al dan niet een evenementenvergunning wordt verleend, een toets plaatsvindt met betrekking tot de aspecten veiligheid, geluidsoverlast, parkeren en verkeersafwikkeling, en dat daarom de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat als gevolg van dat gebruik geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat zal optreden.

Een tweetal punten valt op. Allereerst lijkt de Afdeling grote betekenis toe te kennen aan het feit dat het een reeds bestaande situatie is. Ten tweede, en dat lijkt veel belangrijker, verwijst de Afdeling nu zelf op de mogelijkheid om op grond van de APV via de evenementenvergunning een aantal aspecten (waaronder geluidsoverlast) nader te toetsen.

137 ABRvS 16 februari 2011, zaaknr. 200903724/1/R3 (‘Kenniscampus Rengerspark’). 138

66

Daarom had de raad kunnen stellen dat een ernstige aantasting van woon- en leefklimaat zich niet zal voordoen. Het lijkt erop dat de Afdeling hiermee terugkomt op zijn tot dan toe ontwikkelde lijn, of deze in elk geval voor bestaande situaties nuanceert.139

13 juli 2011

Dat hiervan geen sprake is, blijkt een maand later, wanneer de Afdeling de lijn van de eerdere uitspraken doorzet.140 Het bestemmingsplan stond ‘tijdelijk, al dan niet periodiek gebruik van gronden als evenemententerrein’ toe. In de planregels was echter niet vastgelegd hoe vaak de betreffende gronden als evenemententerrein mogen worden gebruikt, noch gedurende welke termijn dit mag gebeuren. De regeling was daarmee onvoldoende duidelijk en diende met het oog op rechtszekerheid te worden geconcretiseerd. Ten aanzien van de ook hier aangevoerde verwijzing naar latere vergunningverlening op grond van de APV, stelt de Afdeling kortweg dat ‘[d]e omstandigheid dat voor het organiseren van een evenement een vergunning is vereist, waarin de duur van het evenement kan worden vastgelegd, [niet] leidt tot een ander oordeel, reeds omdat niet duidelijk is op basis van welke criteria wordt beslist op een verzoek om een dergelijke vergunning.’

Naar aanleiding van deze uitspraak merkt Nijmijer op dat de jurisprudentie met betrekking tot de regulering van evenementen(terreinen) in bestemmingsplannen ’ietwat ‘rafelig’ lijkt.’141 Hij wijst er daarbij op, onder verwijzing naar de hiervoor besproken uitspraak, dat de Afdeling niet telkens dezelfde ‘strengheid’ hanteert.

29 februari 2012

Begin 2012 echter herhaalt de Afdeling, onder verwijzing naar de hiervoor besproken uitspraken van 5 januari 2011, 16 februari 2011 en van 13 juli 2011, dat in het bestemmingsplan onder meer ten aanzien van het aantal evenementen per jaar, het soort evenementen en de maximale bezoekersaantallen voorschriften moeten worden gesteld, indien dat uit een oogpunt van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenemententerrein op een bepaalde locatie van belang is.142 Middels de verwijzing naar de eerdere uitspraken maakt de Afdeling duidelijk wat de lijn is. De uitspraak vraagt erom er wat meer uitgebreid bij stil te staan.

139

Nijmijer TBR 2011/152.

140 ABRvS 13 juli 2011, zaaknr. 201008514/1/M3 (bestemmingsplan Tuibrug te Hoorn). 141 Nijmijer TBR 2011/152.

142 ABRvS 29 februari 2012, zaaknr. 201002029/1/T1/R2 (Walibi Flevoland). Vergelijkbaar ABRvS 20 juni

67

Een nieuw element betreft het feit dat het ging om een inrichting waarover vanwege de milieuwetgeving in het kader van de milieuvergunning143 een nadere afweging zou plaatsvinden. Ten aanzien van de relatie van het bestemmingsplan met de milieuvergunning overweegt de Afdeling dat ‘[a]nders dan bij de toepassing van de Wet milieubeheer144 bij de vaststelling van een bestemmingsplan een beoordeling nodig [is] op basis van de maximale mogelijkheden die het plan biedt. Dit is onder meer van betekenis voor wat betreft het aantal, de aard en de omvang van de evenementen. Zonder een beperking in de planregels wat betreft het aantal, de aard en de omvang van de evenementen is een dergelijke beoordeling van de maximale planologische mogelijkheden niet goed denkbaar. In dit verband acht de Afdeling van belang dat niet alle gevolgen die ruimtelijk relevant zijn, in de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning kunnen worden betrokken. Zo kunnen de gevolgen van het houden van evenementen voor de belasting van de aan- en afvoerwegen wel in de ruimtelijke afweging, maar niet in de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning betrokken worden. Bij die afweging zijn het aantal evenementen per jaar, het aantal bezoekers en de in dat kader te verwachten verkeersstromen niet zonder betekenis.’

Nijmeijer constateert dat de eerder door hem gesignaleerde rafelrand is afgehecht.145 Wat hem betreft is de Afdeling volstrekt helder dat in het bestemmingsplan een regeling moet worden opgenomen ‘als aan de aanwezigheid van een evenemententerrein vanuit planologisch oogpunt bezien eisen moeten worden gesteld.’ Hoewel dit op zichzelf een juiste constatering lijkt, wordt een daarmee verband houdende vraag niet gesteld, namelijk hoe kan worden bepaald dat regels vanuit planologisch oogpunt nodig zijn.

Daarvoor is onderzoek nodig. Dienaangaande merkt de Afdeling op dat beperking middels de planregels van het aantal, de aard en de omvang van de evenementen nodig is omdat anders een beoordeling van de maximale planologische mogelijkheden niet goed denkbaar is. Kortom, waar de Afdeling eerder oordeelde dat regels moeten worden gesteld wanneer dit vanwege de aanvaardbaarheid van een locatie als evenemententerrein van belang is, kan die aanvaardbaarheid slechts worden beoordeeld wanneer de betreffende regels zijn gesteld, want anders zijn de maximale mogelijkheden niet op hun gevolgen te onderzoeken.

143 Thans omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.

Kortheidshalve zal ik in deze scriptie blijven spreken van milieuvergunning.

144 Thans: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 145

68

Deze gedachte komt overeen met de vaste jurisprudentie dat de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, in onderzoek naar de aanvaardbaarheid ervan moeten worden betrokken.146 Maar juist ten aanzien van evenementen en evenemententerreinen lijkt dit, gelet op het eerdere beschreven pluriforme karakter van evenementen, problematisch. Ik kom hierop terug in hoofdstuk 12.

Verder verdient opmerking dat de Afdeling stelt dat een beoordeling in het kader van het bestemmingsplan nodig is, omdat niet alle gevolgen die ruimtelijk relevant zijn, in de beoordeling van een aanvraag om milieuvergunning kunnen worden betrokken. Maar zou die redenering dan a contrario betekenen dat wanneer dat wel kan, een beoordeling in het kader van het bestemmingsplan achterwege kan blijven, of in elk geval meer marginaal kan plaatsvinden? Wat dat betreft merkt ook Nijmijer bijna terloops op ‘dat de regeling in de APV van invloed kan zijn op de ruimtelijke ordening en andersom dat bij de regeling in het bestemmingsplan ook aspecten aan de orde kunnen komen die ook in het kader van de APV een rol spelen (bijvoorbeeld beperken van geluidhinder).’147 In de ogen van Nijmijer geeft de Afdeling blijk van een ‘tweesporenbenadering’. Hij lijkt hiermee voorzichtig bedenkingen te plaatsen bij het gemak waarmee de Afdeling tot dan toe het verweer van gemeenten dat nadere regulering via de APV plaats kan vinden terzijde schuift. In hoofdstuk 11 zal ik hierbij nader stilstaan.